ECLI:NL:RBMNE:2024:6459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/2753
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kwijtscheldingsverzoek WIA voorschot door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van het Uwv om een kwijtscheldingsverzoek voor een WIA-voorschot te honoreren. Eiser, die een voorschot op zijn WIA-uitkering ontving, had eerder een terugvordering van het Uwv ontvangen. Na een verzoek om kwijtschelding in januari 2023, heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 29 oktober 2024, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv terecht het verzoek om kwijtschelding heeft afgewezen. Eiser voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een verslechterde gezondheid en financiële problemen, een dringende reden vormden voor kwijtschelding. De rechtbank oordeelde echter dat de wet en de beleidsregels van het Uwv geen ruimte bieden voor een belangenafweging in dit geval. Eiser voldeed niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding, omdat hij niet had aangetoond dat hij in een problematische financiële situatie verkeerde die een uitzondering rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten of griffierecht ontving. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2753

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Flipse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1.1.
Met een besluit van 6 juli 2009 heeft het Uwv aan eiser vanaf 28 april 2009 een voorschot op de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) verstrekt van € 1.641,69 bruto per maand, zonder vakantiegeld. Met een besluit van 4 november 2009 heeft het Uwv de aanvraag van eiser voor een WIA-uitkering per 28 april 2009 afgewezen en het voorschot beëindigd op 1 januari 2010.
1.2.
Met een besluit van 27 november 2009 heeft het Uwv van eiser het totaal betaalde voorschot over de periode vanaf 28 april 2009 tot 1 januari 2010 ter hoogte van € 11.975,02 teruggevorderd (de terugvordering). Dit besluit is onherroepelijk geworden.
1.3.
Eiser heeft bij het Uwv een kwijtscheldingsverzoek gedateerd 10 januari 2023 ingediend.
1.4.
Met een besluit van 20 juni 2023 (
het primaire besluit) heeft het Uwv bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor kwijtschelding. Op dat moment stond nog een bedrag open van € 10.460,51. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Met het besluit van 13 maart 2024 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.6.
Met de brief van 6 mei 2024 heeft eiser aanvullende gronden en medische informatie van 13 maart 2024 van [A] verbonden aan Saleem GGZ, ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, een medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2024. Ook heeft het Uwv twee aanvullende dossierstukken overgelegd.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het Uwv terecht het verzoek om kwijtschelding van de openstaande vordering heeft afgewezen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel komt en welke gevolgen dat heeft.
Toetsingskader
4. Artikel 77 van de Wet WIA regelt onder andere de terugvordering van onverschuldigd door het Uwv betaalde voorschotten. Ook is in dit artikel geregeld onder welke omstandigheden het Uwv van (verdere) terugvordering kan afzien. [1] Het Uwv heeft in de Beleidsregel terug- en invordering (de beleidsregel) neergelegd hoe deze bevoegdheid wordt ingevuld. Uit de beleidsregel volgt dat het Uwv alleen een openstaande schuld kan kwijtschelden, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. [2]
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden in de beleidsregel, waaronder het Uwv kan afzien van verdere terugvordering. Eiser is van mening dat het Uwv bij het afwijzen van zijn kwijtscheldingsverzoek zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij daarmee bedoelt dat zijn persoonlijke omstandigheden een dringende reden vormen op grond waarvan het Uwv van verdere terugvordering dan wel invordering had moeten afzien. Op de zitting heeft de rechtbank met partijen besproken dat zowel de Wet WIA als de beleidsregel geen basis biedt voor een belangenafweging bij een kwijtscheldingsverzoek. De juridische basis waarop de rechtbank het beroep van eiser moet beoordelen is – ook volgens partijen – artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van deze bepaling kan een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als de nadelige gevolgen van verdere invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.

Slaagt het beroep op artikel 4:94a Awb?

6. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gezondheid aanzienlijk is verslechterd na de afwijzing van de WIA-uitkering en terugvordering van het voorschot in 2009. De terugbetalingsverzoeken van het Uwv hebben, naast zijn ziekte, periode zonder inkomen en echtscheiding, gezorgd voor veel stress en mentale klachten. In beroep heeft eiser een medische verklaring van [A] verbonden aan GGZ Saleem , overgelegd. Uit deze verklaring volgt dat eiser wordt behandeld vanwege diverse klachten die passen bij een depressieve stoornis en posttraumatische stressstoornis. [A] heeft geconcludeerd dat de financiële problematiek van eiser een versterkende factor voor zijn psychische kwetsbaarheid is. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het onredelijk is dat er loonbeslag is gelegd op het inkomen van zijn huidige echtgenote, dit voelt voor hem vernederend en heeft opnieuw geleid tot toename van stress en mentale klachten.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 29 augustus 2024 gerapporteerd over het nieuw ingebrachte medische stuk. Zij heeft bevestigd dat bij eiser sprake is van een ernstige psychische ziekte. Het functioneren van eiser is daardoor echter niet dermate verminderd dat gesproken kan worden van een situatie waarin eiser zijn handelen vanuit ziekte of gebrek niet zou kunnen overzien. Uit de in het dossier aanwezige gegevens valt niet af te leiden dat eiser vanwege de psychische problematiek niet in staat is om hulp te zoeken en/of adequaat te handelen of dat hij niet in staat is zijn belangen op een adequate wijze te behartigen. Eiser heeft hulp gezocht, volgt een behandeling en wordt in de rechterlijke procedure bijgestaan door zijn gemachtigde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er geen medische redenen zijn op grond waarvan er geheel dan wel gedeeltelijk afgezien dient te worden van de terug-/invordering.
8. De rechtbank wijst erop dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:94a Awb [3] volgt dat de kwijtscheldingsbevoegdheid van deze bepaling alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast. Deze bevoegdheid kan worden gebruikt om een oplossing te bieden voor een eventuele schuldenproblematiek van de betalingsplichtige. Uitgangspunt daarbij blijft dat geldschulden moeten worden betaald, al dan niet met een betalingsregeling. Hierop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als is gebleken dat betaling van de geldschuld niet of alleen met onevenredige gevolgen kan worden bereikt en waarvoor geen andere regeling bestaat.
Uit het voorgaande volgt dat de grondslag voor (gedeeltelijke) kwijtschelding van een geldschuld uitsluitend kan zijn gelegen in een problematische financiële situatie van de betalingsplichtige en dat in de procedure tegen de afwijzing van een kwijtscheldingsverzoek dan ook niet met succes gronden naar voren kunnen worden gebracht die niet met een dergelijke situatie verband houden.
9. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij in het geheel geen betalingen meer zou kunnen verrichten. Dat volgt ook uit het kwijtscheldingsverzoek zelf, waarin eiser heeft gevraagd om een hele lage betalingsregeling. Om aflossingscapaciteit te kunnen uitsluiten moeten de inkomens- en vermogensgegevens van eiser worden beoordeeld. Eiser heeft deze gegevens, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van het Uwv, niet overgelegd. Ook in beroep heeft eiser zijn argumenten niet met inkomens- en vermogensgegevens onderbouwd.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv eisers verzoek om kwijtschelding dan ook terecht afgewezen. Ook anderszins is niet gebleken dat afwijzing voor eiser onevenredig nadelige gevolgen als bedoeld in artikel 4:94a van de Awb heeft gehad.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 77, lid 3 en lid 5 van de wet WIA.
2.Zie de artikelen 4 en 4.1 van de bijlage bij de beleidsregel.
3.