In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting Veenvesters en een gedaagde huurder. De procedure volgde op de ontdekking van drugs en drugaccessoires in de woning van de gedaagde, wat leidde tot de sluiting van de woning door de burgemeester voor een periode van drie maanden. Veenvesters heeft de huurovereenkomst met de gedaagde buitengerechtelijk ontbonden en vordert ontruiming van de woning en betaling van een contractuele boete. De gedaagde stelt dat hij in de woning mag blijven omdat er geen drugs verkocht werden en dat zijn behandeling voor PTSS in gevaar komt als hij de woning moet verlaten.
De kantonrechter oordeelt dat Veenvesters een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de aantoonbare overtredingen van de Opiumwet. De rechter wijst de vorderingen van Veenvesters toe, waarbij hij benadrukt dat de hoeveelheid drugs die in de woning is aangetroffen veel meer is dan een gebruikershoeveelheid en dat de woning als drugsopslag werd gebruikt. De gedaagde's argumenten over zijn PTSS en dreigende dakloosheid worden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de ontruiming te voorkomen.
De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen moet ontruimen. De vordering tot betaling van een contractuele boete van € 2.500,- wordt afgewezen, omdat Veenvesters niet voldoende heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is bij deze geldvordering. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die in totaal € 943,97 bedragen.