ECLI:NL:RBMNE:2024:6449

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/5795
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitschrijving uit de basisregistratie personen

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Het college heeft op 5 augustus 2024 besloten om verzoeker per 6 mei 2024 uit te schrijven uit de basisregistratie personen (brp) omdat hij geen adreswijziging heeft doorgegeven. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert. Het enkele feit dat de daklozenuitkering lager is dan de bijstandsuitkering is onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.

Daarnaast is er volgens de voorzieningenrechter ook geen sprake van evidente onrechtmatigheid van het besluit van het college. Het college heeft verzoeker op verschillende manieren geprobeerd te bereiken en heeft geen aangifte van verhuizing of vertrek ontvangen. Verzoeker heeft niet gereageerd op de correspondentie van het college. Daarom kan niet worden gesteld dat het besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5795

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere,

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van het college van 5 augustus 2024. In dit besluit heeft het college besloten om verzoeker per 6 mei 2024 uit te schrijven uit de basisregistratie personen (brp) op grond van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp), omdat hij geen adreswijziging heeft doorgegeven. Verzoeker heeft tegen de uitschrijving bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen vereist.
4. Verzoeker voert hierover op 6 september 2024 aan dat het spoedeisend belang blijkt uit het feit dat hij ziek en zorgbehoevend is. De uitschrijving uit de brp heeft tot gevolg dat hij ook wordt uitgeschreven door zijn zorgverzekeraar, waardoor hij geen aanspraak meer kan maken op zorg. Op 24 september 2024 is gebleken dat door het college een tijdelijk briefadres van zes maanden aan eiser is aangeboden. Omdat het ook mogelijk is om een zorgverzekering af te sluiten zonder ingeschreven te staan in de brp, is het spoedeisend belang van verzoeker niet op voorhand aanwezig.
5. De griffier van deze rechtbank heeft daarom de gemachtigde van verzoeker op 8 oktober 2024 gebeld en in de gelegenheid gesteld de spoedeisendheid van het verzoek nader te motiveren. De gemachtigde van verzoeker stelt dat het spoedeisend belang er momenteel in is gelegen dat verzoeker als gevolg van de uitschrijving uit de brp geen aanspraak meer maakt op een bijstandsuitkering. In plaats daarvan moet hij nu een daklozenuitkering aanvragen. De daklozenuitkering is lager dan de bijstandsuitkering.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van een spoedeisend belang. Een financieel belang, zoals die van verzoeker in deze zaak, is op zichzelf niet voldoende voor het aannemen van een spoedeisend belang. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Er is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert of zal komen te verkeren. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. Het enkele standpunt dat de daklozenuitkering lager is dan de bijstandsuitkering is onvoldoende.
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
8. Van evidente onrechtmatigheid is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. In artikel 2.22 eerste lid van de Wet brp is bepaald dat indien een persoon niet kan worden bereikt, geen aangifte van adreswijziging is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens over deze persoon kunnen worden achterhaald, het college deze persoon ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene in de brp. Uit het besluit komt naar voren dat het college geen aangifte van verhuizing of vertrek heeft ontvangen. Daarnaast heeft het college verzoeker proberen te bereiken op verschillende manieren. Verzoeker heeft niet gereageerd op de brief die door het college naar het geregistreerde adres is gestuurd, en ook niet op de brieven met het voornemen tot uitschrijving uit de brp. Ten slotte neemt verzoeker de telefoon niet op als het college hem telefonisch probeert te bereiken. Omdat verzoeker zich in het verzoekschrift niet tegen deze feiten verzet, kan niet gezegd worden dat het besluit evident onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.