ECLI:NL:RBMNE:2024:6448

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/5920
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening vaarbevoegdheidsbewijs

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van zijn vaarbevoegdheidsbewijs. Verweerder, de Inspectie Leefomgeving en Transport, heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 15 februari 2024. Na bezwaar van verzoeker is het bestreden besluit van 19 juni 2024 ook tot afwijzing gekomen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. De voorzieningenrechter legt uit dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoeker in afwachting van de beroepsprocedure gebruik kan maken van vaarbevoegdheidsbewijzen voor lagere functies.

Verzoeker stelt dat de afwijzing van zijn vaarbevoegdheidsbewijs zijn inkomen negatief beïnvloedt, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute financiële nood is. De voorzieningenrechter wijst erop dat indien in beroep blijkt dat het bestreden besluit niet standhoudt, de geleden schade alsnog kan worden beoordeeld en vergoed. Aangezien er geen spoedeisend belang is en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. N. Koopmans, en is openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5920

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: F.L. Snoek),
en

Inspectie Leefomgeving en Transport, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Fazzi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag tot verlenging van zijn vaarbevoegdheidsbewijs. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 februari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 juni 2024 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening verzocht.
2. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
4. Verzoeker voert hierover aan dat hij door de afwijzing van zijn vaarbevoegdheidsbewijs niet meer kan werken in de functie die hij al 20 jaar lang heeft vervuld en daardoor een ontoereikend inkomen heeft. Hij heeft in afwachting van de beroepsprocedure vaarbevoegdheidsbewijzen voor lagere functies aangevraagd, zodat hij zijn gezin financieel kan onderhouden.
5. De griffier van deze rechtbank heeft op 16 september 2024 aan de gemachtigde van verzoeker verzocht om het spoedeisend belang door middel van overlegging van stukken nader te onderbouwen. In reactie hierop geeft verzoeker aan dat er geen sprake is van een dreigende onomkeerbare situatie zoals faillissement of huisuitzetting. Wel leidt verzoeker financiële schade die vanwege zijn aard ‘hoogstwaarschijnlijk niet op de minister te verhalen is’ en daarom onomkeerbaar zou zijn. Omdat de inkomsten van vissers erg variabel zijn, is de hoogte van de geleden schade achteraf niet goed vast te stellen.
6. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er op dit moment geen spoedeisend belang is. Dat de afwijzing van de aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs voor schepen tot 60 meter van invloed is op de inkomsten van de familie wordt door de voorzieningenrechter onderkend. Van acute financiële nood is echter geen sprake. Verzoeker kan namelijk in afwachting van de beroepsprocedure gebruikmaken van de vaarbevoegdheidsbewijzen voor lagere functies en daardoor zijn gezin financieel onderhouden. Dat het inkomen van verzoeker lager is dan hiervoor en dat over de eventuele geleden schade discussie kan ontstaan, maakt niet dat er sprake is van een (dreigende) onomkeerbare situatie. Indien in beroep blijkt dat het bestreden besluit geen stand kan houden, kan de geleden schade alsnog worden beoordeeld en vergoed.
Evident onrechtmatig
7. Omdat er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de voorlopige voorziening enkel nog worden getroffen als blijkt dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Evident onrechtmatig houdt in dat ook zonder diepgaand onderzoek naar de feiten of het recht, ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit.
8. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit overduidelijk onrechtmatig is. De vereiste certificaten voor verlenen van het vaarbevoegdheidsbewijs zijn neergelegd in artikel 28e van het Besluit zeevarenden. Verzoeker beschikt niet over twee van deze certificaten. Dit is grond tot afwijzing van de vergunning. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd maakt niet dat zonneklaar is dat toepassing van die voorwaarden onjuist is. De argumentatie van verzoeker zal in de beroepsprocedure worden onderzocht.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Koopmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.