ECLI:NL:RBMNE:2024:6448
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening vaarbevoegdheidsbewijs
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van zijn vaarbevoegdheidsbewijs. Verweerder, de Inspectie Leefomgeving en Transport, heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 15 februari 2024. Na bezwaar van verzoeker is het bestreden besluit van 19 juni 2024 ook tot afwijzing gekomen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter is voorlopig en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet. De voorzieningenrechter legt uit dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoeker in afwachting van de beroepsprocedure gebruik kan maken van vaarbevoegdheidsbewijzen voor lagere functies.
Verzoeker stelt dat de afwijzing van zijn vaarbevoegdheidsbewijs zijn inkomen negatief beïnvloedt, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute financiële nood is. De voorzieningenrechter wijst erop dat indien in beroep blijkt dat het bestreden besluit niet standhoudt, de geleden schade alsnog kan worden beoordeeld en vergoed. Aangezien er geen spoedeisend belang is en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. N. Koopmans, en is openbaar uitgesproken op 20 november 2024.