ECLI:NL:RBMNE:2024:6442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/3120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende monumentenvergunning voor wijziging waterpeil op perceel met archeologisch monument

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de monumentenvergunning die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verleend aan vergunninghouder voor het wijzigen van het waterpeil op zijn perceel. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de vergunning terecht heeft verleend en verklaart het beroep ongegrond. De zaak betreft een perceel met de kadastrale aanduiding [nummer 1] te [plaats], waar vergunninghouder een fruitboomgaard bezit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een partiële herziening van het peilbesluit, dat eerder door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden was afgewezen vanwege de vrees voor schade aan archeologische resten van een kasteel. De staatssecretaris verleende op 27 februari 2024 de monumentenvergunning op basis van een nieuw advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Eiseres, eigenaar van een naastgelegen monumentale woning, vreest schade aan haar pand door de verlaging van het grondwater. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 behandeld, maar eiseres en vergunninghouder waren niet aanwezig. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag correct heeft beoordeeld en dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor het monument zijn te verwachten. Eiseres' argumenten over onduidelijkheid en onjuiste gegevens worden verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de vergunning terecht heeft verleend en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit ' [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. A.W. van Ojen),
en
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Knoop).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit ’ [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de monumentenvergunning die de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verleend aan vergunninghouder voor het wijzigen van het waterpeil op het perceel met de kadastrale aanduiding [nummer 1] te [plaats] .
2.
Vergunninghouder is eigenaar van het perceel en houdt daar een fruitboomgaard. Hij wil dat het peil in de sloten om het perceel heen worden verlaagd. Daartoe heeft hij een aanvraag tot partiële herziening van het peilbesluit ingediend bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, die is afgewezen. [1] Een belangrijke afweging voor het afwijzen was het belang van het archeologische monument ter plaatse: de vrees voor schade aan het monument, te weten de archeologische resten van het kasteel in de grond. Het hoogheemraadschap baseerde zich bij dit besluit op een advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Vergunninghouder heeft in antwoord daarop bij de Staatssecretaris het verzoek ingediend voor deze monumentenvergunning. [2] De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op basis van een nieuw advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op 27 februari 2024 de vergunning verleend.
3. Eiseres is eigenaar van de woning op het naastgelegen perceel, die tevens als monument is aangemerkt. Zij vreest dat door verlaging van het grondwater schade aan haar monumentale pand ontstaat en om die reden heeft zij beroep ingediend tegen de verleende monumentenvergunning.
4. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en mevrouw mr. C. Paré, adviseur archeologie. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Vergunninghouder was tevens zonder bericht van verhindering niet aanwezig.

Omvang van het geding

5. Tussen partijen is niet in geschil dat in deze zaak alleen de monumentenvergunning aan de orde is en dat vergunninghouder daarnaast ook een wijziging peilbesluit moet hebben voordat hij daadwerkelijk het peil mag verlagen. Uit het op de zitting verhandelde is gebleken dat hij daarover in gesprek is met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Toetsingskader

6. Uit artikel 11, lid 2 onder b van de Monumentenwet volgt dat
het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd archeologisch monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Het uitgangspunt bij de beoordeling van een aanvraag voor zo’n monumentenvergunning is steeds het behoud van de archeologische waarden van het monument waarvoor de aanvraag is ingediend. De handeling of de werkzaamheden waarvoor vergunninghouder een vergunning heeft aangevraagd wordt daartoe door de staatssecretaris op grond van artikel 11, lid 2 van de Monumentenwet 1988 op vier verschillende criteria beoordeeld. Deze criteria en de condities waaronder een vergunning wordt verleend of geweigerd vormen het beoordelingskader voor vergunningaanvragen. Dit toetsingskader vloeit voort uit de Beleidsnotitie Behandelen Vergunningaanvragen Archeologische Monumenten, waarbij de volgende criteria als een stappenplan worden doorlopen:
1) Bij de beoordeling wordt nagegaan of de ingreep verstorend of ontsierend is, of het monument in gevaar brengt; zo ja dan:
2) Bij de beoordeling wordt nagegaan of de ingreep noodzakelijk is;
3) Bij de beoordeling wordt nagegaan of planaanpassing mogelijk is;
4) Bij de beoordeling van een aanvraag met het uitsluitende doel om op te graven wordt nagegaan of het onderzoek in overeenstemming is met het beleid van de minister ten aanzien van beschermde monumenten.

Beoordeling door de rechtbank

8. Op het rijksmonument zijn in 2004 en in 2021 booronderzoeken uitgevoerd in het kader van het project Actualisering Monumenten Register en het project Monitor Archeologische Rijksmonumenten. Bij de beantwoording van de vraag of de beoogde werkzaamheden het monument mogelijk in gevaar brengen heeft de staatssecretaris de uitkomsten van deze verschillende booronderzoeken geanalyseerd en is daarbij tot de conclusie gekomen dat de oxidatie-reductiegrens voor het gehele monument lager ligt dan het gevraagde waterpeil. Om die reden heeft het gevraagde waterpeil geen onaanvaardbare gevolgen voor de rijksbeschermde archeologische monumentale waarden van het perceel. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat wanneer het peil voor langere tijd op een grens heeft gestaan of daaronder, dit tot gevolg heeft dat eventuele archeologische resten die zich boven die grens bevinden al vergaan zullen zijn. Omdat die grens (de oxidatie-reductiegrens) lager ligt dan het gevraagde peil, concludeert de staatssecretaris dat het risico op aantasting niet aanwezig of minimaal is. De staatssecretaris komt om die reden niet toe aan de verdere stappen uit het toetsingskader omdat er geen schade wordt verwacht bij deze beoogde werkzaamheden.
9. Eiseres heeft hier de volgende standpunten tegen ingebracht:
Overgangsrecht
10. Eiseres stelt dat nu het bestreden besluit dateert van na 1 januari 2024, het overgangsrecht van toepassing is en het verbod onder de Monumentenwet is overgenomen in de Omgevingswet. Volgens eiseres betekent dit dat niet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bevoegd is maar de gemeente Houten.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. De datum van ontvangst van de aanvraag bepaalt onder welke wetgeving de aanvraag dient te worden behandeld. De aanvraag is van 4 juni 2023 en dateert dus van vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De aanvraag is dan ook nog op grond van het overgangsrecht in de Erfgoedwet afgehandeld op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
De uitvoering van het besluit is niet mogelijk
12. Eiseres stelt dat om het besluit uit te kunnen voeren vergunninghouder werkzaamheden of activiteiten moet uitvoeren op het perceel Houten sectie [nummer 2] . Eiseres stelt niet te kunnen achterhalen of de eigenaar van dit perceel toestemming heeft verleend en acht toestemming ook niet in diens belang omdat verlaging van de grondwaterstand de groei van zijn fruitbomen zal benadelen.
13. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat haar bevoegdheid strekt tot het beoordelen van de risico’s van de voorgenomen werkzaamheden op de beschermde archeologische resten van het betreffende archeologische rijksmonument. Het beoordelen van de haalbaarheid van de voorgenomen werkzaamheden ligt volgens de staatssecretaris buiten haar bevoegdheid. De staatssecretaris stelt dat het de verantwoordelijkheid is van de vergunninghouder om overige wettelijk verplichte vergunningen van het bevoegd gezag en ook eventuele toestemmingen te verkrijgen. Dit valt niet onder het toetsingskader voor het beoordelen van aangevraagde vergunningen voor werkzaamheden op archeologische monumenten zoals dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt uitgevoerd. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris het juiste uitgangspunt en toetsingskader heeft gehanteerd. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Het besluit is onduidelijk
14. Eiseres stelt dat het bestreden besluit onduidelijk is nu de staatssecretaris toestemming geeft voor werkzaamheden op het perceel. De westelijke sloot is direct gelegen aan perceel [nummer 1] maar is hier geen onderdeel van. Eiseres stelt dat onduidelijk is voor welke sloten dit besluit precies geldt.
15. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat bij de beoordeling van de vergunningaanvraag wordt gekeken naar het archeologisch rijksmonument. Daarbij wordt beoordeeld wat de vergunninghouder heeft aangevraagd. De aanvraag is ingediend en verleend voor het wijzigen van het waterpeil in de omliggende sloten naar 1,30m+NAP en 1,35/1,38+NAP zomerpeil. De aanvraag en de verleende vergunning hebben betrekking op het perceel met de kadastrale aanduiding: [nummer 1] . Daarmee heeft de aanvraag betrekking op de sloten die rondom perceel [nummer 1] zijn gelegen. Dat zijn in dit geval zowel die sloten die binnen de kadastrale grens van perceel [nummer 1] liggen (de zuidelijk/oostelijk gelegen sloten), als de sloot die onderdeel uitmaakt van perceel [nummer 3] , voor zover die gerekend kan worden als rondom perceel [nummer 1] gelegen (westelijk gelegen sloot). De rechtbank is van oordeel dat door de staatssecretaris terecht de aanvraag als uitgangspunt heeft genomen en dat daaruit voldoende blijkt dat deze ziet op de sloten rondom het perceel. De rechtbank acht dit voldoende duidelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
De inhoudelijke toets door de staatssecretaris
16. Eiseres stelt dat de inhoudelijke toets zoals deze door de staatssecretaris is gedaan om twee redenen niet goed is gegaan. Zo vindt eiseres ten eerste dat de staatssecretaris is uitgegaan van onjuiste en gedateerde gegevens. Ten tweede stelt eiseres dat de staatssecretaris onvoldoende belang heeft gehecht aan de mogelijke schade aan haar monument.
Onjuiste en gedateerde gegevens
17. Eiseres stelt dat de feitelijke peilen van de afgelopen jaren beter onderzocht moeten worden en wijst daarbij op de door haar overgelegde foto’s waarop bevroren sloten en schaatsende mensen te zien zijn.
18. Naar het oordeel van de rechtbank moet de staatssecretaris gelet op het geldende toetsingskader beoordelen of er kans op schade is aan het te beschermen monument. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat voor deze beoordeling de oxidatie-reductiegrens van belang is. De booronderzoeken zijn indirect gebruikt voor analyse om daaruit deze grens af te leiden. Op zichzelf acht de rechtbank dit de juiste manier van toetsen. Eiseres heeft dit op zichzelf ook niet betwist. Dit betekent dat de data en gegevens die eiseres nader onderzocht wil hebben niet afdoen aan de beweringen van de staatssecretaris. Deze gegevens hebben namelijk geen betrekking op de hoogte van de oxidatie-reductiegrens, maar op de feitelijke hoogtes van het water in verschillende jaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris aannemelijk gemaakt dat geen schade zal optreden en om die reden kan de rechtbank het standpunt van eiseres niet volgen.
Het belang van eiseres
19. Volgens eiseres heeft verweerder het belang van eiseres en de mogelijke schade aan haar eigen monumentale woning onvoldoende mee laten wegen bij de beoordeling.
20. Naar het oordeel van de rechtbank moet de staatssecretaris beoordelen of het monument waarvoor de aanvraag is ingediend schade zal ondervinden met de beoogde werkzaamheden of plannen. De vraag of er aan een ander, al dan niet aangrenzend, monument schade optreedt valt buiten dat toetsingskader. Het is wel zo dat bij een eventuele wijziging peilbesluit door het Hoogheemraadschap alle betrokken belangen in acht genomen moeten worden. Daarbij kan het belang van eiseres over mogelijke schade aan haar monument wel een rol kan spelen. De staatssecretaris heeft in dit argument van eiseres terecht geen reden heeft gezien om de gevraagde monumentenvergunning te weigeren. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

21. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de monumentenvergunning terecht heeft kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond.
22. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 15 juli 2024, ECLI:RBMNE:2024:4171.
2.Op grond van artikel 11, lid 2 van de Monumentenwet.