Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen
[eiser] uit [plaats 1] , eiser
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder
Inleiding
Overwegingen
- [adres 2] , verkocht op 13 november 2020 voor € 266.250,-;
- [adres 3] , verkocht op 2 oktober 2020 voor € 259.351,-;
- [adres 4] , verkocht op 19 mei 2021 voor € 188.000,-.
[adres 5], dat eveneens aan eiser toebehoort, een nagenoeg identiek pand is met een WOZ-waarde van € 115.000,-. De rechtbank begrijpt dit zo dat eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Deze beroepsgrond kan eiser niet baten. Volgens vaste rechtspraak [1] moet eiser voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel tenminste twee identieke woningen aanvoeren die lager zijn gewaardeerd. In dit geval heeft eiser zijn beroepsgrond gebaseerd op een vergelijking met slechts één woning (
[adres 5]), zodat deze beroepsgrond alleen al om die reden niet kan slagen. Bovendien moet de vergelijking worden beperkt tot woningen die identiek zijn in de zin dat de verschillen verwaarloosbaar zijn. De bewijslast daarvoor ligt bij eiser. Dat de verschillen tussen de woning en de
[adres 5]verwaarloosbaar zijn, is echter niet gebleken, zodat de beroepsgrond van eiser ook om die reden niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024.