ECLI:NL:RBMNE:2024:6424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
11299036 UE VERZ 24-269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] B.V. en [verweerder]. [Verzoekster] verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat er geen redelijke grond was voor ontbinding. De kantonrechter concludeerde dat de communicatie tussen partijen niet adequaat was en dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding af en oordeelde dat [verweerder] recht had op zijn functie en toegang tot zijn zakelijke e-mail en netwerkomgeving. Tevens werd [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten, omdat zij ongelijk kreeg in het verzoek tot ontbinding. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11299036 \ UE VERZ 24-269 MS/1270
Beschikking van 20 november 2024
in de zaak van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. B.E.H. Zwezerijnen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P.A. de Koningh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de aanvullende productie van [verzoekster] ;
- de mondelinge behandeling van 23 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitaantekeningen van [verzoekster] .
1.2.
Ten slotte is uitspraak bepaald.
1.3.
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt [verzoekster] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter is van oordeel dat hiervan geen sprake is en dat er er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

2.De beoordeling

Inleiding
2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1963, is sinds 1 november 2014 in dienst bij [verzoekster] . Volgens [verzoekster] bekleedt hij daar de generieke functie van [functie 1] . [verweerder] stelt dat hij meer specifiek de functie [functie 2] bekleedt. [verweerder] verdient op dit moment € 10.108,10 bruto per maand.
Het verzoek
2.2.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. [verzoekster] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat zij in zwaar weer verkeert. Zij heeft besloten de functie van [verweerder] te laten vervallen omdat deze veel kost maar onvoldoende oplevert. [verweerder] heeft niet met [verzoekster] willen meedenken over een oplossing en heeft zich nukkig, boos en soms agressief opgesteld. Er is mediation ingezet, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd. Volgens [verzoekster] is er door de houding van [verweerder] een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding ontstaan, waardoor er geen vertrouwen meer is in een vruchtbare samenwerking.
Het verweer en het tegenverzoek
2.3.
[verweerder] betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Hij verzoekt primair de verzochte ontbinding af te wijzen, met het bevel aan [verzoekster] om hem toe te laten tot zijn werkzaamheden in de functie van [functie 2] en hem toegang te geven tot zijn zakelijke e-mail account en netwerkomgeving, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [verzoekster] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen. De kantonrechter merkt dit aan als een tegenverzoek. [verweerder] verzoekt subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, om toekenning van een billijke vergoeding en een transitievergoeding.
De beoordeling van het verzoek
2.4.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is, bijvoorbeeld een verstoorde arbeidsverhouding. [1] [verzoekster] heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat dit de enige grond is die zij aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag legt.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat er daarom geen redelijke grond is voor ontbinding. Dat wordt als volgt toegelicht.
2.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag welke functie [verweerder] precies bekleedt. De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] de generieke functie [functie 1] vervult, maar dat zijn functie meer specifiek de functie van [functie 2] is. Daar gaat [verzoekster] in haar verzoekschrift en in haar correspondentie met [verweerder] immers ook van uit. [verweerder] werkt op de afdeling Innovatie en Duurzaamheid. De heer [A] (hierna: [A] ) is directeur van deze afdeling.
2.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] tot november 2023 nooit met [verweerder] heeft gesproken over het nut en de noodzaak van zijn functie. Dit is vanaf november 2023 echter wel gebeurd, omdat het management team van [verzoekster] toen is gaan nadenken over maatregelen om kosten te besparen.
2.8.
[A] heeft in dat kader op 16 november 2023 en 14 december 2023 gesprekken met [verweerder] gevoerd. [verweerder] stelt dat [A] het gesprek op 16 november 2023 is begonnen met de woorden:
“Om maar met de deur in huis te vallen [verweerder] : we gaan volgend jaar een jaar in waarin het allemaal wat minder gaat. Ik ga je een keus voorleggen: of je gaat als projectleider de lijn in, projecten doen, of we gaan uit elkaar.”
2.9.
Volgens [verweerder] heeft [A] in het gesprek op 14 december 2023 gevloekt en onder meer gezegd:
“Anders ga ik er even heel anders inzitten: ga naar project of sodemieter maar op. Ik ben heel lang heel netjes geweest.”,
“Waarom ga je niet voor jezelf beginnen?”en
“Word maar zelfstandig en stuur me een factuur, spreken we uren af.”
2.10.
[verzoekster] heeft niet betwist dat [A] dit zo heeft gezegd, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. [A] heeft [verweerder] naar aanleiding van deze gesprekken op 21 december 2023, dus vlak voor de feestdagen, een brief gestuurd waarin hij bevestigt dat gesproken is over de rol van [verweerder] binnen [verzoekster] . In deze brief uit hij ook kritiek op het functioneren van [verweerder] en schrijft hij dat [verweerder] onvoldoende verantwoordelijkheid neemt en initiatieven toont. Tussen partijen staat vast dat [verweerder] nooit eerder op zijn functioneren was aangesproken.
2.11.
[verzoekster] verwijt [verweerder] dat hij in de periode vanaf januari 2024 niet bereid is geweest om met [A] en met medewerkers van HR mee te denken over een oplossing. Gelet op de manier waarop [verweerder] in de gesprekken en in de brief van 21 december 2023 door [A] is bejegend, is het is echter begrijpelijk dat [verweerder] boos en verontwaardigd was en zijn hakken in het zand heeft gezet. Hij was bovendien tegenover [verzoekster] ook niet verplicht vrijwillig zijn functie op te geven. Dat [verweerder] zich in de gesprekken die zijn gevoerd agressief zou hebben gedragen, is door [verzoekster] op geen enkele manier onderbouwd.
2.12.
Gezien de kritiek die [A] in de brief van 21 december 2023 had geuit op het functioneren van [verweerder] , had het voor de hand gelegen om [verweerder] een verbetertraject aan te bieden. Dat heeft [A] echter niet gedaan. [verzoekster] heeft [verweerder] begin februari 2024 meegedeeld dat zijn functie was komen te vervallen en heeft bij het UWV toestemming gevraagd om [verweerder] te ontslaan. [verzoekster] heeft de ontslagaanvraag echter in maart 2024 weer ingetrokken. [verzoekster] heeft [verweerder] twee andere functies aangeboden, die [verweerder] niet heeft geaccepteerd omdat deze volgens hem niet passend dan wel te weinig concreet waren.
2.13.
In de periode van maart tot augustus 2024 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. De mediation heeft echter geen resultaat opgeleverd en is op 13 augustus 2024 beëindigd. [A] heeft [verweerder] daarna per direct vrijgesteld van werkzaamheden en hem afgesloten van de toegang tot het netwerk van [verzoekster] . [verweerder] heeft gesteld dat [verzoekster] pas na afloop van de mediationgesprekken het standpunt heeft ingenomen dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat dit tijdens de mediation helemaal niet aan de orde is gekomen. Dit is door [verzoekster] niet betwist.
2.14.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de hierboven omschreven gang van zaken geen ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding kan worden afgeleid. De omstandigheid dat [verweerder] het niet eens is met het vervallen van zijn functie en de door [verzoekster] aangeboden functies niet heeft geaccepteerd, is hiervoor onvoldoende. Als er al sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding tussen [verweerder] en [A] , dan betekent dat nog niet dat [verweerder] ook met [verzoekster] een verstoorde arbeidsverhouding heeft. [verzoekster] is immers een zeer groot concern. [verzoekster] heeft bovendien niets gedaan om de arbeidsverhouding tussen [A] en [verweerder] te verbeteren, omdat de mediationgesprekken hier niet op waren gericht.
2.15.
De conclusie is daarom dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden.
Kosten verzoek
2.16.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 814,-- aan salaris gemachtigde en € 135,-- aan nakosten, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
De beoordeling van het tegenverzoek
2.17.
Omdat het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen, blijft de arbeidsovereenkomst tussen partijen in stand. [verweerder] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een groot belang heeft om weer te worden toegelaten tot zijn functie om zijn persoonlijk debiet op de arbeidsmarkt, waaronder zijn netwerk en zijn know how, te behouden. [verzoekster] heeft weliswaar gesteld dat de functie van [verweerder] is vervallen, maar dit is door [verweerder] gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat zijn taken door anderen zijn overgenomen.ij [verzoekster] heeft haar stelling dat de functie van [verweerder] is vervallen naar aanleiding van deze betwisting onvoldoende nader onderbouwd. [verzoekster] heeft haar verzoek aan het UWV om [verweerder] wegens bedrijfseconomische redenen te mogen ontslaan ook niet doorgezet. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de functie van [functie 2] nog steeds bestaat. Het tegenverzoek van [verweerder] tot toelating tot deze functie wordt daarom toegewezen. De verzochte dwangsom wordt ook toegewezen, tot een maximum van € 50.000,--.
Kosten tegenverzoek
2.18.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat [verzoekster] ongelijk krijgt. Omdat niet is gebleken dat [verweerder] in het kader van het tegenverzoek extra kosten heeft moeten maken, worden de proceskosten aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
in het verzoek
3.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 949,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
in het tegenverzoek
3.3.
beveelt [verzoekster] om [verweerder] toe te laten tot zijn werkzaamheden in de functie van [functie 2] en hem toegang te geven tot zijn zakelijke e-mail account en netwerkomgeving, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [verzoekster] na betekening van deze beschikking in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, tot een maximum van € 50.000,-- is bereikt;
3.4.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, die worden begroot op nihil;
in beide verzoeken
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder g, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).