ECLI:NL:RBMNE:2024:6423
Rechtbank Midden-Nederland
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid verzoek transitievergoeding na ontslag op staande voet
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], om een transitievergoeding na een ontslag op staande voet door zijn werkgever, hierna te noemen [gedaagde]. De werknemer was op 26 maart 2024 op staande voet ontslagen, en diende zijn verzoek om transitievergoeding pas op 2 september 2024 in, wat na de wettelijke termijn van drie maanden was. De kantonrechter oordeelde dat het beroep van [gedaagde] op het vervalbeding niet onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De werknemer werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat hij de termijn voor het indienen van zijn verzoek had overschreden. De kantonrechter benadrukte dat de werknemer, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om zijn zaken te behartigen en bijstand had van de FNV. Dit maakte de overschrijding van de vervaltermijn niet verschoonbaar. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.