ECLI:NL:RBMNE:2024:6422

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/628
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor uitbreiding gezondheidscentrum wegens onvoldoende parkeergelegenheid

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren. De zaak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een gezondheidscentrum in [plaats 2]. Eiser had een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van het bestaande gebouw, dat momenteel leegstaat, met een extra bouwlaag en meer behandelkamers. De aanvraag werd in eerste instantie goedgekeurd, maar na bezwaren van derden heeft het college de vergunning herroepen en geweigerd. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende parkeergelegenheid zou zijn voor de uitbreiding. De relevante wetgeving, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), was van toepassing, aangezien de aanvraag voor de omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd, omdat de parkeerdruk in de omgeving niet onder de 85% zou blijven bij de verwachte toename van parkeerbehoefte door de uitbreiding.

Eiser had een rapport over parkeerdruk overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit rapport niet voldoende onderbouwde dat de parkeerdruk acceptabel zou blijven. Bovendien had eiser geen nieuw rapport overgelegd dat zijn standpunt ondersteunde. De rechtbank concludeerde dat het college de omgevingsvergunning terecht had geweigerd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Stekelenburg),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

(gemachtigde: mr. A.M. Kordelaar ).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde partij 1],
[derde partij 2],
[derde partij 3],
[derde partij 4],
[derde partij 5],
[derde partij 6],
[derde partij 7],
[derde partij 8],
[derde partij 9] en [derde partij 10],
[derde partij 11],
[derde partij 12] en [derde partij 13],
[derde partij 14],
[derde partij 15] en [derde partij 16],
[derde partij 17],
[derde partij 18],
[derde partij 19],
[derde partij 20] en [derde partij 21],
[derde partij 22] en [derde partij 23],
[derde partij 24]en
[derde partij 25],
allen uit of gevestigd in [plaats 2]
(gemachtigde: mr. J.J.W. Lamme).
De partijen worden hierna aangeduid als: eiser, het college en bezwaarmakers.

Inleiding

1.1.
[locatie] aan de [adres] in [plaats 2] werd gebruikt door diverse zorgverleners. Inmiddels staat het centrum leeg. Het gebouw bestaat uit één bouwlaag met een schuine kap. Er zijn 17 behandelkamers. Eiser wil het gebouw uitbreiden met een extra bouwlaag, waardoor een gebouw van twee bouwlagen met een schuine kap en 21 behandelkamers zal ontstaan. Eiser heeft hiervoor een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college. Op 25 januari 2022 heeft het college aan eiser conform zijn aanvraag een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van het pand, het wijzigen van de constructie en het plaatsen van dakkapellen aan de voor-, achter- en zijgevel van het [locatie] .
1.2.
Bezwaarmakers zijn het niet eens met de plannen van vergunninghouder en hebben bij het college bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
1.3.
Naar aanleiding van deze bezwaren heeft het college met het bestreden besluit van
21 december 2022 de omgevingsvergunning herroepen en de aanvraag van eiser voor de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Eiser is het hier niet mee eens.
1.4.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de omgevingsvergunning.
1.5.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Bezwaarmakers hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, vergezeld door [A] –
senior adviseur parkeren & locatieontwikkeling bij [bedrijf] –, de gemachtigde van het college en de bezwaarmakers [derde partij 3] en [derde partij 9] , bijgestaan door de gemachtigde van bezwaarmakers.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
Het geschil
3. Het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Gooise Meren bepaalt dat een bouwplan alleen gerealiseerd mag worden als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. [2] Deze zaak gaat over de vraag het bouwplan van eiser hieraan voldoet. Partijen zijn het erover eens dat er acht extra parkeerplaatsen nodig zijn voor het bouwplan. Eiser kan deze parkeerplaatsen niet realiseren op eigen terrein. Op grond van de Richtlijnen voor parkeernormen (de richtlijnen) kan in dat geval een beroep worden gedaan op de openbare ruimte, als na onafhankelijk onderzoek blijkt dat daarmee de parkeerdruk in de directe omgeving onder de 85% zal blijven. [3]
4. Eiser heeft bij zijn aanvraag het rapport ‘Parkeeronderzoek [adres] [plaats 2] ’ van [bedrijf] van 21 september 2021 (het rapport) overgelegd. [bedrijf] heeft onderzocht of de toename van de parkeerbehoefte in de buurt kan worden opgevangen. [bedrijf] heeft hiertoe een parkeerdrukmeting uitgevoerd. De conclusie van [bedrijf] is dat, als de parkeerbehoefte toeneemt met acht parkeerplaatsen, de bezettingsgraad binnen 100 meter loopafstand vanaf [locatie] 85% wordt.
5. Het college heeft met het bestreden besluit de omgevingsvergunning geweigerd, omdat niet aannemelijk is geworden dat de bezettingsgraad onder de 85% blijft. Volgens het college heeft [bedrijf] bij het berekenen van de bezettingsgraad onvoldoende rekening gehouden met de feitelijke situatie van dat moment, waarin al sprake was van leegstand van een aantal behandelkamers van het [locatie] . Het college heeft eiser in de bezwaarprocedure in de gelegenheid gesteld om een gewijzigd/nieuw rapport over te leggen waarin wordt onderbouwd dat bij het bouwplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Van deze gelegenheid heeft eiser geen gebruik gemaakt.
6. Eiser is het niet eens met het college en voert aan dat hij met het rapport wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de vervangende parkeerruimte een beroep kan doen op de openbare ruimte en het college de omgevingsvergunning dus niet had mogen weigeren. Hij vindt dat het college een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft genomen. Het college had bijvoorbeeld het aantal behandelkamers op 17 kunnen maximeren, aldus eiser.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, of het college de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze door eiser is ingediend. Het college moet toetsen of het bouwplan waarvoor de aanvraag is ingediend aan de relevante wet- en regelgeving voldoet. De aanvraag van eiser ziet op een gezondheidscentrum met 21 behandelkamers. Het is niet aan het college om bij het nemen van het besluit op de aanvraag de aanvraag te wijzigen naar een gezondheidscentrum met maar 17 behandelkamers, zoals eiser kennelijk had gewild.
8. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of eiser met het rapport voldoende heeft onderbouwd dat de parkeerdruk in het onderzoeksgebied onder de 85% zal blijven als de parkeerbehoefte toeneemt met acht parkeerplaatsen.
9. Het antwoord op deze vraag is ‘nee’. In de eerste plaats is de conclusie van [bedrijf] dat de parkeerdruk met de parkeerbehoefte van acht extra parkeerplaatsen 85% is. De parkeerdruk blijft volgens [bedrijf] dus niet onder de 85%. Verder is de rechtbank het met het college eens dat [bedrijf] rekening had moeten houden met de omstandigheid dat er op het moment van de parkeerdrukmeting sprake was van leegstand in [locatie] . In het beroepschrift heeft eiser bevestigd dat ten tijde van de parkeerdrukmeting als gevolg van de aanstaande verbouwing en het vertrek van een aantal huurders een deel van het [locatie] leeg stond. Door dit niet te betrekken bij de meting is [bedrijf] bij het berekenen van de toekomstige bezettingsgraad uitgegaan van een te lage bestaande parkeerdruk. Ook hierom kan op basis van het rapport van [bedrijf] niet worden geconcludeerd dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
10. De conclusie van het voorgaande is dat eiser met het rapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de uitbreiding van het [locatie] in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Op de zitting heeft eiser verwezen naar een tweede rapport van [bedrijf] uit 2022 waaruit dit wel zou blijken. Maar eiser heeft aan het college en/of in deze procedure geen rapport uit 2022 overgelegd. De andere partijen en de rechtbank kennen dit rapport dus niet. Daarom kan de rechtbank dit rapport niet bij haar beoordeling betrekken.
11. Eiser heeft – naar de rechtbank begrijpt: subsidiair – aangevoerd dat het college op grond van paragraaf 3.4 van de richtlijnen had moeten onderzoeken of de benodigde extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd kunnen worden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is op grond van het bestemmingsplan verplicht om ervoor te zorgen dat het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid en het college moet op basis van de aanvraag kunnen beoordelen of dat het geval is. Het college is niet verplicht om zelf te onderzoeken of het aantal benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd kan worden.
12. Tot slot heeft eiser – naar de rechtbank begrijpt: meer subsidiair – aangevoerd dat het college had moeten bekijken of kon worden afgeweken van de bestaande parkeernorm (in dit geval acht extra parkeerplaatsen). Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het college kan in bijzondere situaties afwijken van de geldende parkeernormen [4] , maar het is aan eiser om bij de aanvraag de gegevens te overleggen die het college nodig heeft om te kunnen beoordelen of sprake is van zo’n bijzondere situatie. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat hij dit niet heeft gedaan.
13. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van een onjuiste belangenafweging of strijd met het evenredigheidsbeginsel geen sprake. Het college heeft de omgevingsvergunning terecht geweigerd.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser mag het [locatie] niet uitbreiden, tenzij het college hiervoor op basis van een nieuwe aanvraag alsnog een omgevingsvergunning aan hem verleent.
15. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 4.1, onder a, van de regels van het paraplubestemmingsplan.
3.Artikel 3.6.1 van de richtlijnen.
4.Paragraaf 3.6.4 van de richtlijnen.