Uitspraak
De procedure
Het bezwaar
Het standpunt van de officier van justitie
Het oordeel van de politierechter
De beslissing
gegrond;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de politierechter op 15 november 2024 een beslissing genomen over een bezwaarschrift van de veroordeelde tegen een omzettingsbeslissing van een taakstraf naar vervangende hechtenis. De veroordeelde had een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uren opgelegd gekregen, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 40 dagen zou worden toegepast. De reclassering meldde echter dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren had verricht, wat leidde tot een omzettingsbeslissing van het Openbaar Ministerie op 13 augustus 2024. Deze beslissing was echter niet ondertekend door een officier van justitie, wat de rechtsgeldigheid ervan in twijfel trok.
Tijdens de zitting werd het bezwaar van de veroordeelde behandeld, waarbij de officier van justitie aanvoerde dat de later verstrekte ondertekende omzettingsbeslissing de eerdere beslissing verving. De politierechter oordeelde echter dat de oorspronkelijke omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig was, omdat deze niet door een bevoegde officier van justitie was ondertekend. De politierechter benadrukte dat het gaat om een ingrijpende beslissing die leidt tot vrijheidsbeneming, en dat de rechtsgeldigheid van dergelijke beslissingen strikt moet worden nageleefd.
Uiteindelijk verklaarde de politierechter het bezwaarschrift gegrond en bepaalde dat de veroordeelde nog 64,5 uren taakstraf moest verrichten, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 32 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De termijn voor het voltooien van de taakstraf werd vastgesteld op 9 maanden na de uitspraak.