ECLI:NL:RBMNE:2024:6409

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/16/557427 / HL ZA 23-165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige waterafvoer door bestrating op afschot tussen buren

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2024, gaat het om een geschil tussen buren over de afvoer van water als gevolg van bestrating op het erf van de gedaagde. De eiser, wonende in [woonplaats], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, eveneens wonende in [woonplaats], omdat de bestrating van de gedaagde op afschot is aangelegd richting het erf van de eiser. Dit heeft geleid tot waterafvoer op het erf van de eiser, wat in strijd is met artikel 5:52 BW, dat bepaalt dat een eigenaar van een erf verplicht is om te zorgen dat water niet op een ander erf afloopt. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de situatie ter plaatse te onderzoeken en heeft op basis van het deskundigenbericht geoordeeld dat de bestrating inderdaad onrechtmatig is aangelegd. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen tien weken na betekening van het vonnis adequate maatregelen te nemen om de waterafvoer te voorkomen. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek en de proceskosten aan de eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet kan volhouden dat er geen onrechtmatige situatie is, ook al heeft de eiser momenteel geen schade of overlast ondervonden. Het belang van de eiser om toekomstige schade te voorkomen is voldoende aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/557427 / HL ZA 23-165
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen:
[eiser],
advocaat: mr. J.I.A. Schuldink in Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat: mr. R.W. de Pater in Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 en de daarin opgenomen processtukken (hierna: het tussenvonnis);
- het deskundigenbericht van 26 augustus 2024 met bijlagen;
- de akte na deskundigenbericht van [eiser] ;
- de akte na deskundigenbericht van [gedaagde] ;
- het e-mailbericht van 28 augustus 2024 van de advocaat van [gedaagde] ;
- het e-mailbericht van 3 september 2024 van de advocaat van [eiser] ;
- het e-mailbericht van 16 september 2024 van de deskundige.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beoordeelt de zaak verder als volgt.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank de heer [deskundige] (hierna: de deskundige) benoemd ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Is de bestrating van [gedaagde] op afschot aangebracht richting het erf van [eiser] ?
2. Heeft de aanleg van de bestrating op het erf van [gedaagde] geleid tot de afvoer van water op het erf van [eiser] ? Waarom wel/waarom niet?
3. Is de geplaatste kunststof rand een adequate maatregel om eventueel te voorkomen dat er water wordt afgevoerd vanaf het erf van [gedaagde] op het erf van [eiser] ? Waarom wel/niet? In het ontkennende geval, welke maatregel zou wel adequaat zijn om te voorkomen dat het water van het erf afloopt op het erf van [eiser] en welke kosten zouden daaraan zijn verbonden?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.3.
De deskundige heeft op 25 juni 2024 onderzoek verricht ter plaatse. Op 26 augustus 2024 heeft de deskundige, nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op het concept deskundigenbericht te reageren, zijn deskundigenbericht uitgebracht.
Antwoorden van de deskundige
2.4.
De deskundige beantwoordt de vragen van de rechtbank als volgt:
“1. Is de bestrating van [gedaagde] op afschot aangebracht richting het erf van [eiser] ?
Ja, een gedeelte van de bestrating van [gedaagde] is op afschot aangebracht richting het erf van [eiser] . Dit betreft het rechter deel van de bestrating van [gedaagde] zoals aangegeven in Figuur 6-18 van dit rapport.
2. Heeft de aanleg van de bestrating op het erf van [gedaagde] geleid tot de afvoer van water op het erf van [eiser] ? Waarom wel/waarom niet?
Ja, de aanleg van de bestrating op het erf van [gedaagde] heeft geleid tot de afvoer van water op het erf van [eiser] . Water dat valt op het rechter gedeelte van de bestrating van [gedaagde] (zie Figuur 6-18 van dit rapport) stroomt af in de richting van het erf van [eiser] . Opgemerkt moet worden dat bij een gering debiet niet sprake is van water dat letterlijk op het erf van [gedaagde] stroomt, omdat de met gras begroeide strook erf van [eiser] enkele centimeters hoger ligt dan het laagste punt van de bestrating van [gedaagde] . Effectief maakt dit geen verschil. Zowel met als zonder de aanwezigheid van de kunststof rand dringt water vanaf de bestrating van [gedaagde] in de grond van [eiser] . Water zal eenmaal in de grond getreden zich in alle richtingen verspreiden ongeacht de erfgrens. Tevens moet opgemerkt worden dat niet al het water dat valt op het rechter deel van de bestrating van [gedaagde] terecht komt op het laagste deel van de bestrating tegen de
erfgrens met [eiser] . Een deel van het water sijpelt voordat het laagste punt ter plaatse van de erfgrens bereikt is tussen de naden van de bestratingsstenen in de ondergrond van het terrein van [gedaagde].
3. Is de geplaatste kunststof rand een adequate maatregel om eventueel te voorkomen dat er water wordt afgevoerd vanaf het erf van [gedaagde] op het erf van [eiser] ? Waarom wel/niet? In het ontkennende geval, welke maatregel zou wel adequaat zijn om te voorkomen dat het water van het erf afloopt op het erf van [eiser] en welke kosten zouden daaraan zijn verbonden?
De geplaatste kunststof rand is geen adequate maatregel om te voorkomen dat er water wordt afgevoerd vanaf het erf van [gedaagde] op het erf van [eiser] . Om navolgende redenen is de geplaatste kunststof rand geen adequate maatregel:
• Water wordt bij een klein debiet gekeerd door de kunststof rand en treedt de bodem in. Onder de kunststof rand verspreidt het water zich in alle richtingen. Water komt ook in de grond van [eiser] (zie Figuur 6-17 van dit rapport).
• Bij een groot debiet zal water ook over de kunststof rand vloeien.
• Ter plaatse van stuiknaden is de kunststof rand niet vloeistofdicht.”
2.5.
Volgens de deskundige zijn er om te voorkomen dat er water afvloeit meerdere maatregelen mogelijk. De deskundige omschrijft twee varianten in zijn rapport met een raming van de kosten. De eerste variant is de bestrating van [gedaagde] opnieuw te leggen en hierbij het afschot volledig naar de aanwezige afvoerputten op het terrein van [gedaagde] te maken. De kosten schat de deskundige in op € 39.150,- (inclusief btw). De tweede variant zou volgens de deskundige zijn dat er een afvoergoot wordt aangelegd op het terrein van [gedaagde] direct langs de erfgrens met [eiser] en de afvoer(en) van deze goot aan te sluiten op de afvoerleidingen van de aanwezige afvoerputten op het terrein van [gedaagde] . De kosten bedragen € 15.120,- (inclusief btw).
Reactie van partijen op het deskundigenbericht
2.6.
Partijen hebben in hun akte na deskundigenbericht als volgt gereageerd op het definitieve deskundigenbericht.
2.7.
[eiser] stelt dat het deskundigenbericht zijn standpunt in deze procedure onderschrijft. Hij verzoekt de rechtbank om [gedaagde] te veroordelen tot het treffen van één van de maatregelen die de deskundige in het deskundigenrapport heeft genoemd.
2.8.
[gedaagde] voert - samengevat - het volgende aan. Slechts een klein deel van haar bestrating is op afschot aangebracht richting het erf van [eiser] . Het erf van [eiser] ligt ongeveer 30-50 cm hoger dan haar eigen erf. Ook water dat op het erf van [eiser] terecht komt, zakt in de grond en verspreidt zich. Dat is volgens [gedaagde] normaal en niet iets dat haar verweten kan worden. [gedaagde] betwist dat er verontreinigd water op het erf van [eiser] terecht komt en dat [eiser] schade of overlast ondervindt.
Beoordeling van de rechtbank
2.9.
Zoals in het tussenvonnis al is overwogen, is een eigenaar van een erf verplicht de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten dat het water niet op een ander erf afloopt (artikel 5:52 BW). Dit geldt ook voor de bestrating van een erf. In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat niet kon worden vastgesteld of het water van het erf van [gedaagde] afloopt op het erf van [eiser] en of de bestrating op afschot is aangelegd in de richting van het erf van [eiser] . Het onderzoek van de deskundige heeft duidelijk gemaakt dat een gedeelte van de bestrating op afschot richting het erf van [eiser] is aangelegd. De deskundige concludeert ook dat dit heeft geleid tot afvoer van het water van het perceel van [gedaagde] op het perceel van [eiser] . De kunststof rand die [gedaagde] heeft aangelegd als waterkering is geen adequate maatregel, zo blijkt uit het deskundigenrapport. De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundige. Met de conclusies van de deskundige is komen vast te staan dat een gedeelte van de bestrating in strijd met artikel 5:52 BW is aangelegd. Schending van dit artikel levert strijd op met een wettelijke plicht en is daarmee onrechtmatig.
2.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] geen schade of overlast ondervindt van de huidige situatie. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] daarmee bedoelt te zeggen dat geen sprake is van een onrechtmatige situatie omdat [eiser] geen schade heeft. Daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Op grond van artikel 5:52 BW is het verboden om een erf zo in te richten dat water op een ander erf afloopt. Het onderzoek van de deskundige maakt duidelijk dat dat nu wel het geval is. Het daadwerkelijk nu al ondervinden van overlast of schade als gevolg van de onrechtmatige situatie is geen vereiste. [eiser] heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat hij wel schade zou kunnen leiden en dus belang heeft bij het opheffen van de situatie dat er water van [gedaagde] afvloeit op zijn perceel. Omdat er paarden op de bestrating van [gedaagde] rondlopen kan het water dat afvloeit op het perceel van [eiser] vervuild zijn met fecaliën van de paarden van [gedaagde] . [eiser] heeft een drainagesysteem in de grond voor zijn glastuinbouwbedrijf dat water afvoert naar het waterbassin (zie proces-verbaal van de mondeling behandeling) welk water hij gebruikt voor de besproeiing van zijn gewassen. Het belang dat [eiser] heeft bij het voorkomen van (vervuild) waterafvoer op zijn perceel is daarmee voldoende komen vast te staan.
2.11.
Het tweede punt van [gedaagde] is dat de bestrating op afschot slechts bijzaak is omdat bij veel hemelwater er plassen zullen ontstaan en water zich dan ook ondergronds zal verspreiden naar het perceel van [eiser] . De rechtbank volgt dat niet. Het gaat om de vraag of [gedaagde] haar erf zo heeft ingericht dat er water afloopt op het perceel van [eiser] en of [eiser] belang heeft bij de opheffing van deze onrechtmatige situatie. Zoals uit het voorgaande is gebleken, beantwoordt de rechtbank beide vragen bevestigend. Dat het perceel van [eiser] op sommige plekken hoger ligt dan het perceel van [gedaagde] doet verder ook niet ter zake, omdat de bestrating op afschot is aangelegd richting het perceel van [eiser] en het water dus de grond van het perceel van [eiser] instroomt, zie ook het antwoord van de deskundige bij vraag 2 (zie r.o. 2.4.).
2.12.
De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] door het aanbrengen van bestrating op afschot richting het erf van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, toewijzen op de wijze zoals is opgenomen in het dictum. Omdat [eiser] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en ook niet heeft onderbouwd dat hij nu al schade heeft geleden, wordt de gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor mogelijk door [eiser] geleden schade afgewezen. Ook de gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor nog te lijden schade wordt afgewezen omdat [eiser] daar geen belang bij heeft. Door de veroordeling van [gedaagde] om adequate maatregelen te nemen om die onrechtmatige toestand op te heffen, moet [gedaagde] immers voorkomen dat er schade wordt geleden door [eiser] .
2.13.
Omdat is vastgesteld dat er sprake is van een onrechtmatige toestand, zal [gedaagde] worden veroordeeld - zoals gevorderd - om adequate maatregelen te nemen om die onrechtmatige toestand op te heffen. In dat verband heeft de deskundige twee mogelijke adequate maatregelen in het deskundigenbericht omschreven (zie hiervoor r.o. 2.5.). [eiser] heeft de rechtbank verzocht om [gedaagde] in één van deze maatregelen te veroordelen. De rechtbank volgt dit verzoek niet omdat uit het deskundigenbericht blijkt dat er meerdere adequate oplossingen zijn waar de deskundige er twee van heeft opgenomen in zijn deskundigenbericht. Om mogelijk verdere discussie te voorkomen tussen partijen, lijkt het wel raadzaam dat [gedaagde] één van de twee oplossingen uit het deskundigenbericht kiest. Deze twee oplossingen zijn in ieder geval te beschouwen als adequate maatregelen zoals [gedaagde] verplicht is te nemen.
2.14.
Hoewel [gedaagde] geen specifiek verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde termijn van 14 dagen waarbinnen de maatregelen genomen moeten zijn, moeten executieproblemen worden voorkomen. Een redelijke termijn waar binnen [gedaagde] de maatregelen moet nemen, is tien weken na betekening van dit vonnis. Daarmee bedoelt de rechtbank dat de adequate maatregelen uitgevoerd moeten zijn binnen tien weken na betekening van dit vonnis.
Dwangsom
2.15.
Tegen de gevorderde dwangsom is door [gedaagde] geen verweer gevoerd. De hoogte en het maximum van de gevorderde dwangsom komt de rechtbank niet onredelijk voor en zal daarom worden toegewezen.
Kosten partijdeskundige
2.16.
[eiser] vordert op grond van art. 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de kosten van € 2.359,50 voor het onderzoek dat hij heeft laten verrichten door Stichting Erkenning voor het Stratenbedrijf (hierna: SEB). Bij de beantwoording van de vraag of deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, dient te worden onderzocht of het, in de gegeven omstandigheden, redelijkerwijs noodzakelijk was om deze kosten te maken en of de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. De rechtbank oordeelt dat voldaan is aan deze dubbele redelijkheidstoets en zal de kosten zoals gevorderd toewijzen.
Proceskosten
2.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Tot de proceskosten behoren ook de kosten van het gerechtelijk deskundigenbericht.
2.18.
In het e-mailbericht van 28 augustus 2024 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de kosten van het deskundigenbericht. [gedaagde] vindt de kosten van de deskundige niet in verhouding staan tot de werkzaamheden die de deskundige heeft verricht en stelt dat enkele kostenposten dubbel zijn opgevoerd. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Voor aanvang van het deskundigenbericht, heeft de griffie van deze rechtbank op 15 maart 2024 partijen een e-mailbericht gestuurd met een voorlopige kostenbegroting van de deskundige en de mogelijkheid geboden om binnen twee weken daartegen bezwaar te maken. [gedaagde] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn uiteindelijk minder hoog uitgevallen dan aanvankelijk begroot. In het e-mailbericht van 16 september 2024 heeft de deskundige gereageerd op het bezwaar van [gedaagde] en een onderbouwde specificatie gestuurd van de uren die aan het deskundigenonderzoek zijn besteed. Uit die onderbouwing volgt dat er geen kostenposten dubbel zijn gefactureerd. De kosten van het deskundigenonderzoek komen de rechtbank niet onredelijk voor. Omdat [eiser] het voorschotbedrag van de deskundige heeft betaald, zal [gedaagde] worden veroordeeld om het gefactureerde bedrag van het deskundigenbericht van € 7.483,85 aan [eiser] te betalen.
2.19.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten × € 614,00)
- kosten deskundigenbericht
7.483,85
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.627,71
2.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.21.
De rechtbank geeft de griffier de opdracht om de eindnota van de deskundige te betalen en het verschil tussen hetgeen [eiser] heeft voorgeschoten en de deskundige in rekening heeft gebracht, terug te betalen aan [eiser] .

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] door het aanbrengen van bestrating op afschot richting het erf van [eiser] op een gedeelte van haar perceel onrechtmatig heeft gehandeld;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen tien weken na betekening van dit vonnis adequate maatregelen te (laten) nemen om de waterafvoer op het perceel van [eiser] te voorkomen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de kosten van het partijdeskundigenonderzoek van € 2.359,50;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder rechtsoverweging 3.2. voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 10.627,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling onder rechtsoverweging 3.2, 3.3, 3.4, 3.5 en 3.6 uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
geeft de griffier de opdracht om zorg te dragen dat de eindnota van de deskundige wordt betaald en het verschil tussen hetgeen [eiser] heeft voorgeschoten en de eindnota van de deskundige aan [eiser] terug te betalen;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.