ECLI:NL:RBMNE:2024:6408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
11126381 \ UC EXPL 24-3641
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G. Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ongeval op tweestrooksrotonde met blikschade

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over een ongeval op een tweestrooksrotonde. De eiseres, een B.V., vorderde schadevergoeding van de gedaagden, een automobilist en zijn verzekeraar, na een aanrijding die plaatsvond op 4 november 2022. De eiseres stelde dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de schade die was ontstaan door het ongeval, en vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren, alsook een schadevergoeding van € 4.821,81, vermeerderd met rente en kosten.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden aansprakelijk waren, maar dat de eiseres ook een eigen schuld had van 20% in de zaak. De rechter concludeerde dat de automobilist, gedaagde 1, niet rechtdoor reed op de rotonde zoals de pijlen op het wegdek aangaven, wat leidde tot de aanrijding. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres toe, waarbij 80% van de schade voor rekening van de gedaagden kwam en 20% voor rekening van de eiseres. De totale schadevergoeding die de gedaagden moesten betalen, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten, werd vastgesteld op € 3.857,45, met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

De rechter benadrukte dat de verkeerssituatie op de rotonde duidelijk was en dat de gedaagde automobilist een verkeersfout had gemaakt door niet de juiste rijrichting te volgen. De kantonrechter wees ook op de eigen schuld van de eiseres, omdat de leaserijder niet de voorrangsregels had nageleefd bij het verlaten van de rotonde. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de proceskosten en de wettelijke rente over de toegewezen bedragen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11126381 \ UC EXPL 24-3641
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.N. van Kooten,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [vestigingsplaats 2] (Ierland),
gedaagde partijen,
gemachtigden: mrs. P.C. Knijp en G.A. Jaggan.
Partijen worden hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 mei 2024, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de brief van 6 september 2024, waarin is bepaald dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 25 oktober 2024.
1.2.
Nadat de kantonrechter kennis nam van het geschil bleek dat partijen geen verschil van inzicht hadden over de feitelijke achtergrond van het ongeval en dat er nauwelijks of geen verschil van inzicht was over de overige feiten. De kantonrechter heeft partijen daarom voorgesteld om ter voorkoming van oplopende juridische kosten in een zaak met een beperkt financieel belang gezamenlijk te verzoeken vonnis te wijzen op basis van het schriftelijke dossier, en af te zien van de mondelinge behandeling. Partijen hebben dit voorstel overgenomen en die verzoeken vervolgens gezamenlijk gedaan. Vervolgens is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
Een leaserijder van [eiseres] is op een tweestrooksrotonde betrokken geweest bij een ongeval met [gedaagde 1] , die verzekerd is bij [gedaagde 2] . Daarbij is blikschade ontstaan. De vraag is wie daarvoor aansprakelijk is. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] (hoofdelijk) aansprakelijk is/zijn en € 4.821,81 schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn, maar dat [eiseres] 20% van de schade zelf moet dragen vanwege ‘eigen schuld’ in de zin van artikel 6:101 BW.

3.De beoordeling

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn aansprakelijk voor de schade die door het ongeval is ontstaan
3.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door de botsing tussen [gedaagde 1] en de heer [A] , de leaserijder van [eiseres] . De kantonrechter licht dat toe.
3.2.
De verkeerssituatie op het Moeder Teresaplein in IJsselstein, de plek van het ongeval, is te zien op afbeelding 1. Op vrijdag 4 november 2022 rond 20.50 uur kwam [A] vanaf de linkerkant van de afbeelding (oranje pijl), met de bedoeling rechtdoor over de rotonde te rijden. [gedaagde 1] kwam op dat moment vanaf de rechterkant van de afbeelding (blauwe pijl). Ook hij wilde rechtdoor over de rotonde rijden.
Afbeelding 1. De verkeerssituatie op de plek van het ongeval, met de rijrichting van [A] (oranje pijl) en [gedaagde 1] (blauwe pijl) en rood omcirkeld de pijlen op het wegdek.
3.3.
Op de weg waar beide bestuurders reden, staan pijlen die de te volgen rijrichting aangeven (rood omcirkeld op afbeelding 1). Dat betekent dat een bestuurder op het kruispunt, in dit geval de rotonde, verplicht is de richting te volgen die de pijl aangeeft (artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (‘RVV 1990’)). Ondanks dat er op de rotonde zelf alleen onderbroken strepen staan, mag de bestuurder op de rotonde niet van rijstrook wisselen en daarmee in een andere richting rijden dan de voorsorteerstrook aangeeft (Hoge Raad 26 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC9542). Beide bestuurders reden met hun auto op de linkerbaan bij het naderen van de rotonde. [A] mocht op de rotonde dus rechtdoor rijden of linksaf slaan de Parklaan (de weg komend vanaf de bovenkant van afbeelding 1) in. [gedaagde 1] mocht alleen rechtdoor rijden. Vast staat echter dat [gedaagde 1] op de rotonde niet rechtdoor reed, maar zijn weg vervolgde over de rotonde. Dat is een verkeersfout.
Afbeelding 2. De route van het derde voertuig (groene pijl) en de route die [gedaagde 1] wilde nemen (blauwe pijl).
3.4.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij wel degelijk van plan was rechtdoor te rijden en daarmee de pijlmarkering te volgen, maar dat hij simpelweg niet af kón slaan. Op het moment dat hij de rotonde af wilde om rechtdoor te gaan, werd hij namelijk gehinderd door een derde voertuig dat vanuit de Parklaan kwam, zoals te zien op afbeelding 2 (de groene pijl). Omdat hij niet kon zien of dit derde voertuig rechtsaf zou slaan of verder de rotonde op zou rijden, besloot [gedaagde 1] geen risico te nemen en zijn weg op de rotonde te vervolgen, zo voert hij aan. Dat betekent echter niet dat [gedaagde 1] geen verkeersfout heeft gemaakt. Als hij twijfelde of hij de rotonde kon verlaten had [gedaagde 1] even moeten inhouden, om alsnog de voorgeschreven rijrichting (rechtdoor) te volgen. Door niet (in te houden en) rechtdoor te rijden maar in plaats daarvan de rotonde te vervolgen, heeft [gedaagde 1] een verkeersfout gemaakt.
3.5.
Na deze afslag is [gedaagde 1] naar de buitenste rijstrook van de rotonde gegaan, om te zorgen dat hij niet nogmaals in deze situatie terecht zou komen wanneer hij een ronde verder alsnog de rotonde wilde verlaten. Ook dat wisselen van rijstrook is een verkeersfout (zie hiervoor in 3.3). Vervolgens is [gedaagde 1] met [A] in botsing gekomen op het moment dat [A] de rotonde vanaf de binnenste rijstrook wilde verlaten om rechtdoor te gaan (bij de rode pijl op afbeelding 3).
Afbeelding 3. De route die [A] (oranje pijl) en [gedaagde 1] (blauwe pijl) gereden hebben, en de plek van het ongeval (bij de rode pijl).
3.6.
Bij het verlaten van de rotonde had [A] , die vanaf de binnenste rijstrook kwam, voorrang moeten verlenen aan [gedaagde 1] , die op dat moment op de buitenste rijstrook reed (artikel 18 RVV 1990). Het is echter [gedaagde 1] die daarvoor twee verkeersfouten maakte, waardoor hij en [A] in deze situatie terechtkwamen. De kantonrechter oordeelt daarom dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade op grond van artikel 6:162 BW. Op grond van artikel 6 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en 6:102 BW is [gedaagde 2] als WAM-verzekeraar van [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk naast [gedaagde 1] . De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiseres] voor het ongeval zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten 80% van de schade vergoeden, 20% blijft voor rekening van [eiseres]
3.7.
Wel oordeelt de kantonrechter dat 20% van de schade voor rekening van [eiseres] blijft, vanwege ‘eigen schuld’ van [A] als bedoeld in artikel 6:101 BW. [A] had bij het verlaten van de rotonde namelijk voorrang moeten verlenen aan [gedaagde 1] , die op dat moment op de buitenste rijstrook reed (artikel 18 RVV 1990). Dat heeft hij niet gedaan. Bovendien mocht [A] er niet zomaar vanuit gaan dat iedereen die op de rotonde rijdt, zou afslaan bij de afslag waar hijzelf de rotonde wilde verlaten. Voor verkeer dat vanuit de Parklaan (de weg vanaf de bovenkant van de afbeeldingen) komt, staan namelijk geen pijlen op het wegdek. Verkeer dat van die kant komt, mag dus een rondje om de rotonde rijden.
3.8.
Toch oordeelt de kantonrechter dat het ongeval [gedaagde 1] zwaarder aan te rekenen is. Ten eerste had [gedaagde 1] op de rotonde rechtdoor moeten rijden. Nadat hij besloot toch op de rotonde te blijven, had van hem verwacht mogen worden dat hij op de binnenste rijstrook van de rotonde bleef, omdat hij de rotonde helemaal rond moest rijden. Door direct na de ‘gemiste’ afslag naar de buitenste rijstrook van de rotonde te gaan, creëerde [gedaagde 1] exact dezelfde situatie als waar hij zelf last van had op het moment dat hij rechtdoor de rotonde wilde verlaten.
Verder mocht van [gedaagde 1] extra oplettendheid worden verwacht, juist omdat redelijkerwijs te verwachten is dat verkeer dat op de buitenste rijstrook rijdt, de rotonde verlaat op de plek waar [A] de rotonde wilde verlaten (aan de rechterkant op de afbeeldingen). Verkeer dat vanuit de linkerkant van de afbeeldingen komt (zoals [A] ) moet immers op de binnenste rijstrook rijden als het richting de Parklaan wil.
Daarbij komt nog dat [gedaagde 1] aanvoert dat [A] niet zonder meer mocht aannemen dat [gedaagde 1] de rotonde zou verlaten, omdat [A] het rechterknipperlicht van [gedaagde 1] niet kon zien op het moment dat [A] rechtdoor de rotonde wilde verlaten. Dat klopt. Gezien de onlogische route van [gedaagde 1] op de rotonde had redelijkerwijs echter van [gedaagde 1] verwacht mogen worden dat hij zijn linkerknipperlicht zou gebruiken; dan had [A] kunnen zien dat [gedaagde 1] niet de afslag wilde nemen, maar in plaats daarvan op de rotonde wilde blijven rijden.
3.9.
Alles afwegend oordeelt de kantonrechter daarom dat 80% van de schade voor rekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] komt, en 20% voor rekening van [eiseres] . De ernst van de gemaakte fouten leidt er niet toe dat een andere verdeling van de vergoedingsplicht billijk is. Daarvoor zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten € 3.857,45 betalen, met rente en kosten
3.10.
[eiseres] vordert € 4.821,81 aan schadevergoeding, bestaand uit € 4.188,32 exclusief btw aan reparatiekosten, € 533,49 aan bedrijfsschade en € 100,00 exclusief btw aan expertisekosten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze vordering niet betwist. Gezien het voorgaande zal daarom 80% van dit bedrag worden toegewezen, zodat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in totaal € 3.857,45 (80% van € 4.821,81) moeten betalen. Zij worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag (artikel 6:102 BW). Dat betekent dat [eiseres] zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] kan aanspreken om het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. De wettelijke rente over dit bedrag is ook niet betwist en zal worden toegewezen vanaf de datum van het ongeval, 4 november 2022.
3.11.
Daarnaast vordert [eiseres] € 736,00 exclusief btw aan buitengerechtelijke kosten (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Ook die vordering is niet betwist, en [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Daarnaast is niet gebleken dat de gestelde kosten onredelijk of niet in redelijkheid gemaakt zijn. Op basis van het toe te wijzen percentage van de schadevergoeding zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom hoofdelijk worden veroordeeld om een bedrag van € 588,80 (80% van € 736,00) aan buitengerechtelijke kosten te betalen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding (21 mei 2024).
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
3.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
271,00
(1 punt × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.045,84
3.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiseres] voor het ongeval op 4 november 2022,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.857,45, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 4 november 2022 tot de dag van betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 588,80 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 21 mei 2024 tot de dag van betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.045,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Ommeren, rechter, bijgestaan door mr. E.M. Schutte, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
50694