Uitspraak
[bedrijf] B.V.,
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2024, staat de vraag centraal of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering van een buitenlandse rechtspersoon, GMBH, tegen een consument die in Nederland woont. De eisende partij vordert betaling van de koopprijs vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, nadat de gedaagde partij goederen heeft aangeschaft met de mogelijkheid tot betaling achteraf. De kantonrechter overweegt dat de gedaagde partij, als consument, onder de bescherming van het Nederlands recht valt.
De kantonrechter wijst op de consumentenbeschermende bepalingen die van toepassing zijn op kredietovereenkomsten, zoals de informatieplichten en de kredietwaardigheidstoets. Er wordt specifiek gekeken naar artikel 7:58 lid 2 BW, dat uitzonderingen op de consumentenbescherming beschrijft. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in een recent arrest geoordeeld dat bepaalde kredietovereenkomsten onder deze uitzonderingen kunnen vallen, afhankelijk van de kosten die aan de consument in rekening worden gebracht.
De kantonrechter stelt dat het niet uitgesloten kan worden dat de kosten die in rekening zijn gebracht deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker. De eisende partij krijgt de gelegenheid om bewijsstukken te overleggen die deze kosten onderbouwen. De kantonrechter houdt rekening met andere vergelijkbare zaken die door de eisende partij zijn aangespannen en besluit om deze aan te houden in afwachting van de uitkomst van de huidige procedure. De beslissing over de zaak wordt aangehouden tot 18 december 2024, wanneer de eisende partij een akte moet indienen.