ECLI:NL:RBMNE:2024:6392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
11332525 UC EXPL 24-6561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van consumentenrechtelijke aspecten van kredietovereenkomsten in het kader van 'buy now pay later'

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, staat de vraag centraal of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van een vordering van de rechtspersoon Alektum Capital II AG tegen een gedaagde die niet is verschenen. De gedaagde had goederen gekocht via een webwinkel en gekozen voor een betaalmethode waarbij betaling achteraf aan Klarna Bank AB plaatsvond. De eisende partij vordert de koopprijs vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, nadat de vordering op de gedaagde was verkocht aan Alektum Capital II AG.

De kantonrechter overweegt dat de gedaagde in Nederland woont en als consument wordt aangemerkt, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De zaak betreft een kredietovereenkomst die onder de consumentenbeschermende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek valt. De kantonrechter wijst op de relevante artikelen van het BW en de Wet op het financieel toezicht, die bescherming bieden aan consumenten bij kredietovereenkomsten.

De kantonrechter stelt vast dat de kosten die in rekening zijn gebracht, zoals rente en buitengerechtelijke kosten, mogelijk deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker. Dit kan gevolgen hebben voor de toepassing van consumentenbescherming. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken te overleggen die uitsluitsel geven over de aard van deze kosten. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol van 18 december 2024 voor het nemen van een akte door de eisende partij.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11332525 \ UC EXPL 24-6561
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALEKTUM CAPITAL II AG,
gevestigd te Zug, Zwitserland,
eisende partij,
gemachtigde: E.A.P. van Lith,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen de gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
De gedaagde partij heeft één of meerdere zaken gekocht in een webwinkel. Als betaalmethode heeft de gedaagde partij gekozen voor (gehele of gedeeltelijke) betaling achteraf, aan Klarna Bank AB (hierna: kredietverstrekker). Dat wil zeggen dat de gedaagde partij de gekochte goederen (geheel of gedeeltelijk) pas enige tijd na de aankoop hoefde te betalen. De gedaagde partij heeft dat niet gedaan. De vordering op de gedaagde partij is vervolgens verkocht aan de eisende partij.
2.2.
De eisende partij vordert nu de koopprijs vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.De beoordeling door de kantonrechter

3.1.
De eisende partij is een rechtspersoon naar buitenlands recht. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter wel bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Dat is zo. De gedaagde partij woont namelijk in Nederland en is een consument. Verder overweegt de kantonrechter dat op de vordering het Nederlands recht van toepassing is.
3.2.
De gedaagde partij heeft, zoals hiervoor al is overwogen, bij de aankoop gekozen voor de aangeboden mogelijkheid om (een deel van) het verschuldigde bedrag pas na enige tijd te betalen. Zo’n uitstel van betaling is een vorm van kredietverstrekking.
3.3.
Op kredietovereenkomsten tussen een kredietverstrekker die handelt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zoals de rechtsvoorgangster van de eisende partij, en een consument, zoals de gedaagde partij, zijn in de regel consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. De meeste van die bepalingen staan in titel 2A (artikel 57 en verder) van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het belangrijkste in dit verband zijn de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW. Ook in artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is een belangrijke consumentenbeschermende bepaling opgenomen, namelijk een kredietwaardigheidstoets, waarmee wordt beoogd het risico op terugbetalingsproblemen te beperken.
3.4.
In artikel 7:58 lid 2 BW zijn enkele uitzonderingen opgenomen van kredietovereenkomsten waarvoor minder consumentenbescherming nodig wordt geacht, bijvoorbeeld voor kredietovereenkomsten waarbij een consument minder (financieel) risico loopt. In dit geval zou sprake kunnen zijn van de in artikel 7:58 lid 2 onder e BW beschreven uitzondering: een kredietovereenkomst waarbij het krediet binnen drie maanden moet worden terugbetaald en waarvoor slechts onbetekenende kosten kunnen worden aangerekend.
3.5.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 17 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:895), geoordeeld dat kredietovereenkomsten zoals de in deze zaak gesloten kredietovereenkomst in beginsel inderdaad onder de genoemde uitzondering vallen. Dit kan anders zijn als de kredietverstrekker er, teneinde een economisch voordeel te verkrijgen, vanaf de sluiting van de kredietovereenkomst op anticipeert dat de consument de betalingsverplichting niet zal nakomen. Met andere woorden, in het geval de aangerekende kosten (zoals de rente en buitengerechtelijke kosten) deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker.
3.6.
In dit geval zijn kosten bedongen in de toepasselijke algemene voorwaarden van de webwinkel en/of de kredietverstrekker (ongeacht of die ook daadwerkelijk in rekening zijn gebracht en/of worden gevorderd), zoals rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
3.7.
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze kosten (geheel of gedeeltelijk) deel uitmaken van het verdienmodel van de kredietverstrekker. [1] De kantonrechter zal de eisende partij in de gelegenheid stellen om, voor zover mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, uitsluitsel hierover te geven. De kantonrechter wijst de eisende partij in dit kader, gelet op de aard van de gevraagde gegevens, op het in artikel 22 lid 2 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en 22a lid 3 Rv bepaalde. Mocht de eisende partij daarop een beroep willen doen, moet zij dit wel motiveren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3.8.
De kantonrechter is zich ervan bewust dat de eisende partij meerdere vergelijkbare zaken, met steeds dezelfde kredietverstrekker, bij de kantonrechter heeft aangebracht. Verwacht mag worden dat het oordeel over het verdienmodel van die kredietverstrekker in die zaken overeen zal komen met het oordeel in deze procedure. Om die reden is het niet nodig, en om proceseconomische redenen ook niet gewenst, om de eisende partij in al deze vergelijkbare zaken afzonderlijk een akte te laten nemen. Tenzij de eisende partij zich daar gemotiveerd tegen verzet zal de kantonrechter die vergelijkbare zaken daarom aanhouden in afwachting van de in deze procedure in het geding te brengen akte en die akte vervolgens als herhaald en ingelast in die andere zaken te beschouwen.
3.9.
Als de kantonrechter tot het oordeel komt dat de rente een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten deel uitmaken van het verdienmodel en de kredietovereenkomst daarom niet is uitgezonderd van het toepassingsgebied van titel 7.2A BW heeft dat consequenties. De kantonrechter zal dan ambtshalve (dat wil zeggen uit zichzelf, ook als een consument daar niet om vraagt) moeten toetsen of de informatieplichten van de artikelen 7:60 en 7:61 BW zijn nageleefd en of de in artikel 4:34 Wft bedoelde kredietwaardigheidstoets is uitgevoerd. Als daar niet aan is voldaan, of als de eisende partij er niet in slaagt aan te tonen dat daaraan is voldaan, zal de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. De kantonrechter zal de eisende partij in de gelegenheid stellen om ook op dit punt een toelichting, voor zover mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, te geven.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 18 december 2024 voor het nemen van een akte door de eisende partij zoals bepaald in overweging 3.7.;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het document “Buy Now, Pay Later, Verkenning van een nieuwe trend”, van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2022, met name paragraaf 4.5, alsmede het Jaarverslag 2023 van de AFM, p. 14.