ECLI:NL:RBMNE:2024:6389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
C/16/582134 / KG ZA 24-499
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de Gemeente tot voorzieningen voor hemelwaterafvoer in kort geding

In deze zaak vordert eiser, wonende te [woonplaats], dat de Gemeente Rhenen voorzieningen doorvoert voor de hemelwaterafvoer om wateroverlast te voorkomen. De vordering is ingesteld in kort geding en betreft de vraag of de Gemeente verplicht kan worden om de door eiser voorgestane maatregelen te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 21 november 2024 uitspraak gedaan en de vordering van eiser afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gevorderde maatregelen onomkeerbare gevolgen hebben en dat eiser niet heeft aangetoond dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De Gemeente heeft in 2018 werkzaamheden uitgevoerd aan de wegconstructie, die volgens een deskundigenrapport voldoen aan de normen voor waterafvoer. Eiser heeft geen spoedeisend belang aangetoond, en de voorzieningenrechter concludeert dat de Gemeente niet verplicht is om aanvullende maatregelen te nemen. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot betaling van € 1.973,00 aan de Gemeente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/582134 / KG ZA 24-499
Vonnis in kort geding van 21 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. Witvoet te Langbroek,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RHENEN,
zetelend te Rhenen,
gedaagde,
advocaat mr. S. Wiersma-Helal te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding van 16 oktober 2024 met producties 1 tot en met 29;
­ de brief met producties 2 tot en met 7 van de Gemeente;
­ de conclusie van antwoord met productie 1;
­ de akte overlegging producties 30 en 31 van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. [eiser] is verschenen vergezeld door mr. Witvoet. Namens de Gemeente zijn verschenen mevrouw [A] (juridisch adviseur), de heer [B] (wegbeheerder) en de heer [C] vergezeld door mr. Wiersma-Helal.
De spreekaantekeningen die mr. Witvoet en mr. Wiersma-Helal hebben voorgelezen zijn toegevoegd aan het dossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen verder is besproken.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vraag die in dit kort geding centraal staat, is of de Gemeente moet worden verplicht de door [eiser] voorgestane voorzieningen in en bij de [straat 1] door te voeren. De voorzieningenrechter zal deze vraag met ‘nee’ beantwoorden. Hieronder wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond van het geschil en de vordering

3.1.
[eiser] woont aan de [adres] in [woonplaats] . Het perceel ligt op de
T-splitsing van de [straat 2] en de [straat 1] . Onderstaande plattegrond [1] dient ter illustratie:
3.2.
In 2015 heeft de Gemeente [ingenieursbureau] B.V. (hierna: [ingenieursbureau] opdracht gegeven voor het verbeteren van de hemelwaterafvoer van de [straat 1] . In 2016 heeft [ingenieursbureau] een rapport waterhuishouding opgesteld.
3.3.
In 2018 heeft de Gemeente werkzaamheden laten uitvoeren aan de wegconstructie. Daarmee werd beoogd de verzakking van de weg en het probleem van wateroverlast op het perceel [adres] (van [eiser] ) op te lossen. [2] Onder meer is aangelegd:
  • een infiltratieriool onder de kruising [straat 3] ;
  • 20 infiltratiekolken langs de [straat 1] tussen [straat 3] en [straat 2] ;
  • 2 infiltratieputten in de wadi bij de kruising [straat 2] ;
  • kolken langs de [straat 1] tussen de [straat 2] en de rotonde;
  • een kolkleiding van Ø 250 vanaf de [straat 2] richting de [straat 4] ;
  • een put met terugslagklep voor Ø 250 op de duiker tussen watergangen.
3.4.
Op 29 mei 2022 heeft [eiser] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de
door hem geleden schade als gevolg van wateroverlast op 19 mei 2022. De Gemeente heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3.5.
De Gemeente heeft [ingenieursbureau] opdracht gegeven om te onderzoeken of de in 2018 getroffen maatregelen voldoende zijn voor de afvoer van hemelwater. [ingenieursbureau] heeft op 26 april 2023 een notitie uitgebracht. [3] Daarin concludeert [ingenieursbureau] :
“Tot neerslagsituaties waarbij in één uur tijd 28 mm valt, leidt het afstromend hemelwater niet tot overlast en is de verwerkings-en afvoercapaciteit van de aangelegde kolkenleiding richting de watergang voldoende. Echter, bij grotere neerslagsituaties kan dit wel leiden tot overlast.
(…)
Om wateroverlast te voorkomen op het perceel van [adres] , dient aan beide zijden langs de percelen een verhoging op circa NAP+ 10,30 m aangebracht te worden. Hiermee zal meer water op het perceel achterblijven en bij hevigere situaties tot afstroming komen richting de [straat 1] .”
3.6.
In de tweede helft van 2024 heeft de Gemeente een grondwal aan de zijde van het landbouwperceel tegenover het perceel van [eiser] laten aanleggen. Het aanleggen van een grondwal aan de zijde van het perceel van [eiser] bleek niet mogelijk. [4] Partijen hebben daarom afgestemd dat er een bandenlijn tussen de tuinpoeren wordt geplaatst. Verder is de aardenwal langs het perceel verlengd, een terugslagklep in de afvoer van de kolk geplaatst, de berm aangepast om het water af te voeren naar de kolk en is er een verhoging aangebracht langs de bandenlijn aan de [straat 1] . Deze werkzaamheden zijn inmiddels afgerond.
3.7.
[eiser] heeft de aansprakelijksstelling uitgebreid naar aanleiding van hernieuwde wateroverlast in mei 2023 en mei 2024. Ook deze aansprakelijkheid heeft de Gemeente afgewezen. Volgens haar is er geen sprake van een gebrekkig riool en voldoet zij aan haar zorgplicht.
3.8.
De Gemeente heeft begin november 2024 aan [expertisebureau] opdracht gegeven om te beoordelen in hoeverre de situatie zoals die in 2018 is gerealiseerd voldoet en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. In haar rapport van 6 november 2024 concludeert [expertisebureau] dat het stelsel onder normale omstandigheden voldoet aan de huidige normen en dat de in 2018 getroffen maatregelen tot gevolg hebben gehad dat er bij neerslag tot 28 mm (bovennormatief), en waarschijnlijk zelfs bij 32 mm, geen problemen ontstaan (pagina 14 en 16 van het rapport). De aanvullende maatregelen van na mei 2022 hebben tot gevolg dat bij extreme neerslag voorkomen wordt dat grote hoeveelheden water op de [straat 2] terechtkomen en uitstromen over het perceel van [eiser] (pagina 17).
De vordering/voorzieningen
3.9.
In dit kort geding wil [eiser] – samengevat – primair dat de Gemeente wordt geboden om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis een aanvang te nemen met het:
verlengen van de sloot naast de [straat 1] te [woonplaats] bij de rotonde om op die manier afschot en afvoer van het water te garanderen,
aanbrengen van een duiker ter hoogte van de wadi onder het wegdek naar die sloot en/of een of twee op die sloot afwaterende goten in de [straat 1] te [woonplaats] ,
een en ander om te voorkomen dat eiser andermaal wateroverlast op zijn perceel ondervindt.
Subsidiair wil [eiser] dat de Gemeente wordt veroordeeld om al die werkzaamheden te verrichten of te laten verrichten, die nodig zijn om te voorkomen dat hij andermaal wateroverlast op zijn perceel ondervindt.

4.De beoordeling

Onomkeerbare gevolgen

4.1.
Voorop gesteld wordt dat het uitgangspunt is dat de in kort geding gevorderde voorziening voorlopig van aard is en niet onomkeerbaar is. Het gaat om een voorziening vooruitlopend op een bodemprocedure.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gevolgen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen ingrijpend zijn en in beginsel onomkeerbaar. Dit heeft [eiser] op de zitting ook erkend. Dit staat al aan de toewijzing van de vordering in de weg, nog los van de vraag of de Gemeente verplicht is om meer maatregelen te nemen dan zij reeds heeft gedaan en meer specifiek déze maatregelen. Door [eiser] is naar voren gebracht dat aan de onomkeerbaarheid voorbij moet worden gegaan omdat de Gemeente al die (3) jaren niets heeft gedaan en hij baat heeft bij de voorzieningen. Aan dit betoog gaat de voorzieningenrechter voorbij. Nog los van de juistheid van het betoog – niet ter discussie staat immers dat de Gemeente ook in 2024 nog werkzaamheden heeft verricht – doet dit niet af aan de aard van de gevorderde voorzieningen. De onomkeerbaarheid van een voorziening hoeft niet in alle gevallen een beletsel te zijn voor toewijzing
. [5] Dat is hier echter wel het geval. Daarbij speelt niet alleen mee dat gemotiveerd is betwist dat de Gemeente verplicht is aanvullende maatregelen te nemen, maar ook dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat de gevraagde voorzieningen het gewenste effect zullen hebben. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door de Gemeente in 2024 getroffen maatregelen niet effectief zullen zijn als er (extreem) veel neerslag valt én dat de door hem gevorderde voorzieningen dat wel zullen zijn. Het had op zijn weg gelegen om dat te onderbouwen met een rapport of advies van een deskundige. Een dergelijk advies ontbreekt echter zodat volstrekt onduidelijk is waarop de gevorderde voorzieningen zijn gebaseerd.
Spoedeisendheid
4.3.
Daarnaast moet in dit kort geding worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Van een spoedeisend belang is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening nodig is en van [eiser] niet kan worden verwacht dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. [6]
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt dat, zoals de Gemeente betoogt, er geen sprake is van een spoedeisend belang. Volgens [eiser] zijn de voorzieningen nodig om ervoor te zorgen dat hij niet weer zijn huis ‘uit wordt gespoeld’ als het in het voorjaar van 2025 opnieuw extreem hard gaat regenen. Dat er iets dergelijks staat te gebeuren staat echter niet vast en is door [eiser] ook niet aannemelijk gemaakt. Het enkel verwijzen naar de wateroverlast in mei in de afgelopen jaren is daarvoor onvoldoende, temeer aangezien de Gemeente in de tweede helft van 2024 nog diverse maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van wateroverlast bij [eiser] .
4.5.
Voor zover de maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat er plassen op de rijbaan blijven liggen, en dat water door voertuigen wordt opgespat tegen de woning van [eiser] , ontbreekt daarvoor ook een spoedeisend belang.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
Ten overvloede: het materiële geschilpunt
4.7.
Ook inhoudelijk bezien kunnen de vorderingen van [eiser] niet worden toegewezen. Vorderingen in kort geding worden namelijk alleen toegewezen als de vordering in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft is niet gebleken.
4.8.
[eiser] stelt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat de in 2018 uitgevoerde werkzaamheden aan de wegconstructie tot een andere waterloop hebben geleid die in zijn nadeel is. Volgens [eiser] is daarmee in strijd gehandeld met haar (hemelwater)zorgplicht c.q. heeft de Gemeente onrechtmatig jegens hem gehandeld [7] .
4.9.
De Gemeente betwist gemotiveerd dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat er een causaal verband is tussen haar handelen in 2018 en de gestelde schade. Daarbij wijst de Gemeente er op dat de werkzaamheden aan de wegconstructie in navolging van een advies van een deskundig bureau ( [ingenieursbureau] ) zijn gedaan. Verder wijst de Gemeente op de conclusie in de notitie van [ingenieursbureau] van 26 april 2023. [8] Ook wijst de Gemeente op het rapport van [expertisebureau] van 6 november 2024. [9] Uit dit rapport blijkt dat het stelsel voldoet aan de gestelde normen en dat zelfs méér water kan worden verwerkt.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op de Gemeente niet de verplichting rust om te allen tijde wateroverlast bij [eiser] te voorkomen aangezien zij op dat punt een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting heeft. Verder overweegt zij dat [eiser] enkel met de blote stelling is gekomen dat de in 2018 uitgevoerde werkzaamheden aan de wegconstructie de wateroverlast en schade hebben veroorzaakt. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Gemeente, is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat de Gemeente met de werkzaamheden in 2018 onzorgvuldig heeft gehandeld en een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dat [eiser] wateroverlast ervaart, hoe ellendig dat ook is, maakt dat niet anders. Gelet op de ingebrachte rapporten is het aannemelijk dat dit komt door de ligging van het perceel van [eiser] (lager dan de [straat 2] en het tegenover liggende landbouwperceel) in combinatie met incidentele hevige c.q. extreme regenval, waarbij de hoeveelheid te verwerken water de norm ver overschrijdt. Dit wordt ook ondersteund door het gegeven dat [eiser] geen wateroverlast heeft gehad in de jaren 2019, 2020 en 2021.
De proceskosten
4.11.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten (inclusief nakosten) van de Gemeente betalen. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00
Totaal € 1.973,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen uit dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024. [10]

Voetnoten

1.Afkomstig uit productie 2 bij de dagvaarding.
2.Zie collegebesluit van 20 maart 2018 (productie 4 bij conclusie van antwoord)
3.Productie 2 bij dagvaarding.
4.De grondwal zou te dicht bij de rijbaan komen te liggen.
5.O.a. Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1036, NJ 2013/553 (S&S Import en Export/Esschert Design).
6.Artikel 254 Rv e.v.
7.Ex artikel 6:162 BW.
8.Hiervoor onder 3.5 geciteerd.
9.Productie 1 bij conclusie van antwoord. [expertisebureau] is de handelsnaam van [bedrijf] B.V.
10.type: