ECLI:NL:RBMNE:2024:6386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
10927708
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verlenging huurovereenkomst printer en softwarelicentie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde sub 1] V.O.F. over de vraag of er overeenstemming is bereikt over de verlenging van een huurovereenkomst voor een printer en een softwarelicentie. De partijen zijn in 2019 een overeenkomst aangegaan, maar er ontstond onduidelijkheid over een mogelijke verlenging van deze overeenkomst tot 1 maart 2029. De kantonrechter oordeelde dat er geen wilsovereenstemming was over de verlenging, omdat [eiseres] niet expliciet akkoord was gegaan met de nieuwe voorwaarden. De rechter verklaarde dat de oorspronkelijke overeenkomst, die eindigt op 1 december 2025, van kracht blijft. Daarnaast werd [gedaagde sub 1] veroordeeld om een bedrag van € 3.315,40 aan [eiseres] te betalen, alsook om de overeenkomst correct na te komen door de licentievergoedingen aan [onderneming 2] door te betalen. De rechter legde ook een dwangsom op voor het geval [gedaagde sub 1] in gebreke blijft met de betalingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10927708 \ MC EXPL 24-1087
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. G.E. Tip, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
tegen

1.[gedaagde sub 1] V.O.F.,

te [vestigingsplaats 2] ,
vertegenwoordigd door haar vennoot [gedaagde sub 3] ,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] , VENNOOT VAN GEDAAGDE SUB 1,
te [woonplaats] ,
vertegenwoordigd door [gedaagde sub 3] ,
3.
[gedaagde sub 3], VENNOOT VAN GEDAAGDE SUB 1,
te [woonplaats] ,
procederend in persoon,
4.
[gedaagde sub 4] , VENNOOT VAN GEDAAGDE SUB 1,
te [woonplaats] ,
vertegenwoordigd door [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 31 januari 2024;
- de akte wijziging van eis, tevens overlegging aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 december 2019 hebben [eiseres] (als huurder), [gedaagde sub 1] (als leverancier) en [onderneming 1] B.V. (als verhuurder, hierna: [onderneming 1] ) een huurovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst voorziet in de verkoop door [gedaagde sub 1] aan [onderneming 1] van een multifunctionele printer van het merk Sharp, welke printer vervolgens door [onderneming 1] wordt verhuurd aan [eiseres] vanaf 1 december 2019 tot 1 december 2025.
2.2.
Onderdeel van de overeenkomst is dat [eiseres] gedurende de looptijd daarvan de beschikking krijgt over een softwarelicentie voor het softwareprogramma [.] van het bedrijf [onderneming 2] .
2.3.
Voor de huur van de printer en de softwarelicentie betaalt [eiseres] per 1 december 2019 een bedrag van € 247,00 per maand aan [onderneming 1] . [onderneming 1] betaalt hiervan € 165,77 per maand door aan [gedaagde sub 1] ter zake de softwarelicentie, die dit volledige bedrag op haar beurt doorbetaalt aan [onderneming 2] .
2.4.
Per 1 februari 2022 heeft [eiseres] de softwarelicentie met twee gebruikers uitgebreid. Hiervoor betaalt zij € 45,98 per maand aan [gedaagde sub 1] , die dit volledige bedrag doorbetaalt aan [onderneming 2] .
2.5.
Per 1 februari 2022 zien de onderlinge betalingen er schematisch als volgt uit:
2.6.
Begin 2023 wenste [eiseres] een nieuwe koppeling met de software van [onderneming 2] . Hierover is zij met [gedaagde sub 1] in gesprek gegaan. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband op 8 februari 2023 de volgende e-mail aan [eiseres] gestuurd:
‘Mijn advies:
De huidige leaseovereenkomst willen verlengen met 42 maanden tegen 284 EUR per maand waar alles in zit;
- De Sharp printer
- De 4 gebruikers
- [naam onderneming 2] software
- De installatie kosten van 1100 EUR
De extra koppeling van 10 EUR per maand komt hier dan nog bij en die betalen jullie ons en als er meer gebruikers of minder gebruikers komen wordt deze 1 op 1 tegen de kostprijs die [onderneming 2] ons berekend aangepast.
Mocht je de installatiekosten van 1100 EUR zelf willen betalen wordt het nieuwe maandbedrag 268 EUR per maand. (…)
In de bijlage tref je de stukken aan, bij akkoord ontvang ik deze allen getekend retour samen met een kopie id bewijs.’
2.7.
Bij e-mail van 8 februari 2023 heeft [eiseres] hierop gereageerd:
‘Dank voor je voorstel.
Heb alvast 1 vraag: waarom wijzigt het maandbedrag van € 285 p.m. naar € 268 p.m.
wanneer de installatiekosten niet worden meegefinancierd?’
2.8.
Bij e-mail van 8 februari 2023 heeft [gedaagde sub 1] hierop gereageerd:
‘Dat heeft te maken met het feit dat wij die 1100 EUR niet mee hoeven te nemen in de lease.’
2.9.
Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft [eiseres] hierop gereageerd:
‘In dat geval kies ik dan gemakshalve om 1100 euro zelf te bekostigen. Regel jij nu verder alles met [onderneming 2] ?’
2.10.
Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft [gedaagde sub 1] hierop gereageerd:
‘Dank voor je mail. Zou je zo vriendelijk willen zijn om beide overeenkomsten te willen paraferen die in de bijlage staan + kopie id bewijs?
Dan gaan wij hier alles verder regelen met [onderneming 2] . Wanneer alles naar behoren werkt dan zullen wij die 1100 euro factureren.’
2.11.
Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft [eiseres] de door [gedaagde sub 1] gestuurde contractstukken aan [gedaagde sub 1] geretourneerd:
Het eerste document betreft een document met het logo van [gedaagde sub 1] waarin onder meer de gegevens van [eiseres] , de gegevens van de (reeds geleverde) printer, de software, de installatiekosten van € 1.100,00, een maandbedrag van € 278,00 per maand en een looptijd van 72 maanden zijn opgenomen. [eiseres] heeft dit document ondertekend.
Het tweede document betreft een document met het logo van [onderneming 1] met de titel ‘huurovereenkomst’. Hierin is een huurperiode van 72 maanden opgenomen en een huurtermijn van (omgerekend) € 268,00 per maand. Ook dit document heeft [eiseres] ondertekend.
Bij het tweede document is een acceptatiecertificaat gevoegd. Daarin was vooraf ingevuld dat het object (de printer) door de huurder ( [eiseres] ) is geaccepteerd op 1 maart 2023. [eiseres] heeft deze datum met de pen gewijzigd in 1 december 2019. Vervolgens heeft [eiseres] ook dit document ondertekend.
2.12.
Bij e-mail van 20 februari 2023 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiseres] gestuurd:
‘Zou je zo vriendelijk willen zijn de [naam onderneming 1] contract te tekenen zonder aanpassingen met pen en de sepa gegevens in te vullen.
De acceptatie datum ook op 1-3-2023 laten aangezien dit nieuwe ingangsdatum wordt niet 2019.’
2.13.
Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft [eiseres] hierop gereageerd:
‘Wat is de einddatum van de overeenkomst wanneer ik dit contract getekend instuur?’
2.14.
Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft [gedaagde sub 1] hierop gereageerd:
‘1-3-2029 zoals afgesproken.’
2.15.
Vervolgens is er tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of de overeenkomst is verlengd tot 1 maart 2029. [eiseres] heeft verder geen contractstukken ondertekend.
2.16.
Per 1 april 2023 is [gedaagde sub 1] gestopt met het doorbetalen aan [onderneming 2] van het maandelijkse bedrag van € 211,75 (€ 165,77 + € 45,98).
2.17.
Daarop is [eiseres] , om de softwarelicentie te kunnen behouden, het bedrag van
€ 211,75 per maand per 1 april 2023 rechtstreeks aan [onderneming 2] gaan betalen. Per die datum is [eiseres] gestopt met de betaling van het bedrag van € 45,98 per maand aan [gedaagde sub 1] . Het bedrag van € 247,00 per maand is [eiseres] wel aan [onderneming 1] blijven betalen.
2.18.
Daarmee zien de onderlinge betalingen er per 1 april 2023 schematisch als volgt uit:

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht verklaren dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen per 1 maart 2023, zodat partijen enkel gehouden zijn tot nakoming van de tussen hen op 1 december 2019 gesloten overeenkomst, welke overeenkomst eindigt per 1 december 2025;
[gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen om met terugwerkende kracht vanaf april 2023 tot en met de datum van het vonnis, althans (indien pas na de einddatum van de overeenkomst uitspraak wordt gedaan) tot uiterlijk 1 december 2025, aan [eiseres] te voldoen het bedrag van € 165,77 per maand;
[gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] op 1 december 2019 gesloten overeenkomst correct na te komen, meer in het bijzonder door vanaf de datum van het vonnis tot en met de einddatum van de overeenkomst van 1 december 2025 maandelijks en uiterlijk op de eerste dag van iedere maand het bedrag ad € 211,75 – te weten het totale bedrag dat zij maandelijks van [onderneming 1] en [eiseres] ontvangt voor betaling van de licentievergoedingen van [onderneming 2] – door te storten aan [onderneming 2] onder gelijktijdige afgifte van betalingsbewijzen hiervan aan [eiseres] , zulks zodat [eiseres] probleemloos gebruik kan blijven maken van de licentie c.q. de software van [onderneming 2] , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. hiermee in gebreke blijven;
subsidiair
4. voor recht verklaren dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] géén nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen per 1 maart 2023, zodat partijen enkel gehouden zijn tot nakoming van de tussen hen op 1 december 2019 gesloten overeenkomst, welke overeenkomst eindigt per 1 december 2025;
5. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] op 1 december 2019 gesloten overeenkomst correct na te komen, meer in het bijzonder door binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en onder gelijktijdige afgifte van betalingsbewijzen hiervan aan [eiseres] met terugwerkende kracht vanaf april 2023 tot en met de dagtekening van het vonnis alle verschuldigde licentievergoedingen ad € 211,75 per maand – te weten het totale bedrag dat zij maandelijks van [onderneming 1] en [eiseres] ontvangt voor betaling van de licentievergoedingen van [onderneming 2] – aan [onderneming 2] te betalen en vanaf de datum van het vonnis tot en met de einddatum van de overeenkomst van 1 december 2025 maandelijks en uiterlijk op de eerste dag van iedere maand het bedrag ad € 211,75 – te weten het totale bedrag dat zij maandelijks van [onderneming 1] en [eiseres] ontvangt voor betaling van de licentievergoedingen van [onderneming 2] – door te storten aan [onderneming 2] onder gelijktijdige afgifte van betalingsbewijzen hiervan aan [eiseres] , zulks zodat [eiseres] probleemloos gebruik kan blijven maken van de licentie c.q. de software van [onderneming 2] , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. hiermee in gebreke blijven;
primair en subsidiair:
6. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] – kort gezegd – het volgende. [gedaagde sub 1] stelt zich op het standpunt dat de op 1 december 2019 gesloten overeenkomst is verlengd tot 1 maart 2029. [eiseres] betwist dat. Zij is slechts akkoord gegaan met een nieuwe koppeling met het systeem van [onderneming 2] . Sindsdien bestaat er een geschil tussen partijen en betaalt [gedaagde sub 1] de licentievergoedingen niet meer door aan [onderneming 2] . Om aan dit geschil een eind te maken, vordert [eiseres] een verklaring van recht dat de overeenkomst niet is verlengd. Verder wil [eiseres] dat [gedaagde sub 1] de overeenkomst van 1 december 2019 alsnog (met terugwerkende kracht en in de toekomst) correct nakomt.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar is [eiseres] akkoord gegaan met haar aanbod tot verlenging van de overeenkomst en heeft zij daartoe ook de contractstukken ondertekend. De overeenkomst loopt daarom tot 2029.

4.De beoordeling

Geen verlenging van de overeenkomst tot 2029
4.1.
Het geschil dat partijen verdeeld houdt, draait in de kern om de vraag of [eiseres] en [gedaagde sub 1] per 1 maart 2023 overeenstemming hebben bereikt over een verlenging van de overeenkomst ter zake – kort gezegd – de huur van de printer en het gebruik van de softwarelicentie van [onderneming 2] tot 1 maart 2029.
4.2.
Een overeenkomst (of de verlenging daarvan) komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. In dat aanbod en die aanvaarding moet de wilsovereenstemming tot uitdrukking zijn gebracht die ziet op de totstandkoming van de overeenkomst. Of die wilsovereenstemming er is, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden, maar kunnen in elke vorm geschieden en in een of meer gedragingen besloten liggen.
4.3.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] per e-mail van 8 februari 2023 een aanbod aan [eiseres] heeft gedaan. Dit aanbod hield – kort gezegd – in dat de overeenkomst van 1 december 2019 met 42 maanden zou worden verlengd en dat er een nieuwe koppeling met [onderneming 2] tot stand zou worden gebracht. Het nieuwe maandbedrag zou dan € 284,00 bedragen en daar zijn de eenmalige installatiekosten voor de nieuwe koppeling van € 1.100,00 bij inbegrepen. Verder schrijft [gedaagde sub 1] dat als [eiseres] de installatiekosten van € 1.100,00 zelf wil betalen, het maandbedrag € 268,00 wordt.
4.4.
[eiseres] heeft op dit aanbod gereageerd door te schrijven dat zij ervoor kiest om de
installatiekosten zelf te bekostigen. [gedaagde sub 1] heeft dit opgevat als een aanvaarding van haar aanbod om de overeenkomst met 42 maanden te verlengen, waarbij [eiseres] de installatiekosten zelf bekostigde. [eiseres] stelt echter dat zij niet akkoord is gegaan met een verlenging, maar slechts de nieuwe koppeling wilde bewerkstelligen onder de overeenkomst van 1 december 2019.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. [eiseres] is per e-mail niet uitdrukkelijk akkoord gegaan met een verlenging. Zij heeft slechts geschreven de installatiekosten zelf te willen bekostigen. Ook uit de ondertekening van de contractstukken volgt geen aanvaarding. [gedaagde sub 1] heeft deze stukken naar [eiseres] gestuurd met het verzoek om, als zij akkoord gaat met het aanbod, deze getekend retour te sturen. Het was daarmee de bedoeling van [gedaagde sub 1] om een eventuele aanvaarding door [eiseres] van het aanbod tot uitdrukking te laten komen in een ondertekening van de door [gedaagde sub 1] opgestelde contractstukken. [eiseres] heeft vervolgens de datum op het bij de contractstukken behorende acceptatiecertificaat met de pen aangepast van 1 maart 2023 naar 1 december 2019. Hieruit volgt dat [eiseres] in de veronderstelling verkeerde dat de bestaande overeenkomst (met ingangsdatum 1 december 2019) gehandhaafd bleef. Voor [gedaagde sub 1] was dit ook kenbaar. Zij heeft [eiseres] immers verzocht om de acceptatiedatum niet aan te passen, waarna [eiseres] vragen begon te stellen over de einddatum van de overeenkomst. Uit dit alles volgt dat [eiseres] het aanbod om de overeenkomst te verlengen niet heeft aanvaard. [gedaagde sub 1] mocht een aanvaarding – gelet op het voorgaande – redelijkerwijs ook niet uit het handelen van [eiseres] afleiden. Dit betekent dat er geen wilsovereenstemming bestond over een verlenging van de overeenkomst.
4.6.
[gedaagde sub 1] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] enkel een wijziging heeft aangebracht in het contract met [onderneming 1] (de documenten zoals hiervoor omschreven onder 2.11 sub b en c) en dat dit contract – zo begrijpt de kantonrechter – slechts een optionele financieringsconstructie behelst die losstaat van de (te verlengen) overeenkomst zoals vervat in het document onder 2.11 sub a. Zelfs als zou [gedaagde sub 1] in dit standpunt worden gevolgd, dan nog had zij naar het oordeel van de kantonrechter uit de hiervoor besproken omstandigheden, waaronder de handmatige aanpassing, kunnen en moeten afleiden dat [eiseres] niet akkoord ging met een verlenging. Dat de aanpassing niet in het volgens [gedaagde sub 1] juiste document is aangebracht, maakt dit niet anders. Dit verweer van [gedaagde sub 1] wordt daarom verworpen.
4.7.
De conclusie is dat de door [eiseres] primair gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
De uitvoering van de overeenkomst sinds 1 april 2023
4.8.
Wat betreft de betalingen sinds 1 april 2023 heeft [eiseres] het volgende aangevoerd. [gedaagde sub 1] is per 1 april 2023 gestopt met het doorbetalen aan [onderneming 2] van het bedrag van € 211,75 per maand bedoeld voor de softwarelicentie (€ 165,77 van [eiseres] via [onderneming 1] en € 45,98 rechtstreeks van [eiseres] ). Om de software te kunnen blijven gebruiken, heeft [eiseres] per 1 april 2023 het bedrag van € 211,75 rechtstreeks aan [onderneming 2] betaald. [eiseres] is per die datum gestopt met de rechtstreekse betaling van € 45,98 aan [gedaagde sub 1] . Het bedrag van € 247,00 per maand is [eiseres] wel maandelijks aan [onderneming 1] blijven betalen. Dit betekent dat [eiseres] per 1 april 2023 dubbel betaalt voor de softwarelicentie. [gedaagde sub 1] heeft het bedrag van € 165,77 per maand dat zij via [onderneming 1] ontving onder zich gehouden.
4.9.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft dit alles niet betwist en is ook niet op de mondelinge behandeling verschenen om een en ander toe te lichten. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit klopt.
4.10.
Het voorgaande betekent dat [eiseres] vanaf 1 april 2023 een schuld van [gedaagde sub 1] aan [onderneming 2] heeft voldaan. [gedaagde sub 1] is hierdoor ten koste van [eiseres] verrijkt. Zij is immers de betalingen van [onderneming 1] van € 165,77 per maand blijven ontvangen, maar heeft deze niet doorbetaald aan [onderneming 2] , terwijl haar maandelijkse schuld aan [onderneming 2] door [eiseres] werd betaald. Deze verrijking is ongerechtvaardigd, omdat daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. [gedaagde sub 1] had dit bedrag conform de afspraak met [eiseres] aan [onderneming 2] moeten doorbetalen, zoals zij in het verleden ook steeds heeft gedaan. Op grond van artikel 6:212 BW is [gedaagde sub 1] gehouden de schade van [eiseres] tot het bedrag van de verrijking te vergoeden. Hetzelfde geldt voor de vennoten van [gedaagde sub 1] , nu zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap. De kantonrechter stelt de schade vast op € 165,77 per maand vanaf 1 april 2023 tot en met de maand november 2024. Dit betreft een bedrag van € 3.315,40. Een en ander betekent dat betaling van dat bedrag op basis van de primaire vordering onder 2. zal worden toegewezen.
4.11.
[eiseres] heeft primair onder 3. gevorderd dat [gedaagde sub 1] c.s. de overeenkomst van 1 december 2019 vanaf de datum van het vonnis correct nakomt. De kantonrechter zal deze vordering toewijzen. Dit houdt kort gezegd in dat [gedaagde sub 1] c.s. vanaf december 2024 maandelijks het bedrag van € 211,75 aan [onderneming 2] moet doorbetalen. Voorwaarde daarvoor is wel dat [eiseres] de maandelijkse betaling van € 45,98 aan [gedaagde sub 1] per december 2024 hervat. De kantonrechter zal deze voorwaarde aan de veroordeling verbinden, mits dit bedrag tijdig door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] wordt gefactureerd. Een en ander betekent dat [eiseres] haar rechtstreekse maandelijkse betalingen aan [onderneming 2] per december 2024 kan staken.
4.12.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
4.13.
Omdat de primaire vorderingen worden toegewezen, hoeven de subsidiaire vorderingen niet besproken te worden.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde sub 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
117,08
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
595,00
(2,5 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.327,08
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.16.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen per 1 maart 2023, zodat partijen enkel gehouden zijn tot nakoming van de tussen hen op 1 december 2019 gesloten overeenkomst, welke overeenkomst eindigt per 1 december 2025;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] hoofdelijk om aan [eiseres] een bedrag van € 3.315,40 te betalen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk om de tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1] op 1 december 2019 gesloten overeenkomst correct na te komen, meer in het bijzonder door met ingang van de maand december 2024 tot en met de einddatum van de overeenkomst op 1 december 2025 maandelijks en uiterlijk op de eerste dag van iedere maand het bedrag van € 211,75 (te weten het totale bedrag dat zij maandelijks van [onderneming 1] (€ 165,77) en [eiseres]
(€ 45,98) ontvangt voor betaling van de licentievergoedingen van [onderneming 2] ) door te betalen aan [onderneming 2] onder gelijktijdige afgifte van betalingsbewijzen hiervan aan [eiseres] , het deel van
€ 45,98 onder de voorwaarde dat [eiseres] dit bedrag iedere maand aan [gedaagde sub 1] betaalt, mits tijdig door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] gefactureerd, zulks zodat [eiseres] probleemloos gebruik kan blijven maken van de licentie c.q. de software van [onderneming 2] ;
5.4.
indien [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke is met de tijdige betaling van € 165,77 en/of
€ 45,98 (onverminderd de voorwaarden als in 5.3 bepaald) aan [onderneming 2] , dan verbeurt zij een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde sub 1] c.s. hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.327,08, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
45353