ECLI:NL:RBMNE:2024:6383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
11341886 \ UV EXPL 24-217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte loon na overgang van onderneming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. Het geschil betreft de hoogte van het loon van [eiser] na de overgang van onderneming. [eiser] was sinds 1 juni 2012 in dienst bij [naam restaurant] en heeft verschillende functies vervuld, waaronder die van operationeel directeur. Na een geweldsincident in november 2022 heeft [gedaagde] de franchiseovereenkomst met de vader van [eiser] beëindigd en is er een overname van de restaurants overeengekomen. [eiser] vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, omdat [gedaagde] zijn loon per 1 april 2024 had verlaagd naar € 3.833,05 bruto per maand, terwijl hij stelde recht te hebben op € 7.290,00 bruto per maand. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor de rechtsgeldigheid van het loon van € 7.290,00, en dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afspraken over het loon in strijd zijn met de goede zeden. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, en heeft de wettelijke verhoging en rente toegewezen. Tevens is [gedaagde] verplicht om een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11341886 UV EXPL 24-217 LT/44506
Kort geding vonnis van 22 november 2024
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.M. Draaijer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] en kantoorhoudend in [kantoorplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.R. van Hall.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2024 met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 20;
  • de aanvullende producties 21 en 22 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 25 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[eiser] is op 1 juni 2012 in dienst getreden bij [naam restaurant] op basis van een arbeidsovereenkomst. Dit [naam] restaurant in [plaats 1] en een [naam] restaurant in [plaats 2] werden tot 1 april 2024 gedreven door de vader van [eiser] op basis van een franchiseovereenkomst met [gedaagde] .
2.2.
In november 2022 heeft tijdens een landelijke dag voor franchisenemers een geweldsincident plaatsgevonden waar de vader van [eiser] bij betrokken was. [gedaagde] heeft daarop laten weten dat zij geen toekomst meer zag in voortzetting van de franchiseovereenkomst en is met de vader van [eiser] in onderhandeling getreden over een overname van de beide restaurants. Per 1 april 2024 heeft [gedaagde] daarover met de vader van [eiser] overeenstemming bereikt.
2.3.
[eiser] heeft sinds zijn indiensttreding bij [naam restaurant] verschillende functies vervuld. Hij stelt dat hij ten tijde van de overname de functie had van operationeel directeur van de restaurants in [plaats 1] en [plaats 2] tegen een loon van € 10.460,00 bruto per maand en een belastingvrije uitkering van € 2.000,00 netto per maand voor een werkweek van 32 uur.
2.4.
[eiser] heeft zich per e-mail van 8 april 2024 ziekgemeld bij [gedaagde] . Volgens de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke horeca-cao heeft een werknemer tijdens de eerste 52 weken van de ziekte recht op 95% van het maandloon.
2.5.
Op 22 april 2024 heeft [gedaagde] per brief (kort gezegd) laten weten dat [eiser] naar haar mening een dubbele rol heeft gespeeld bij de overname, dat hij bij de overname niet alle relevante informatie heeft gedeeld en dat zijn arbeidsvoorwaarden in de periode voorafgaand aan de overname disproportioneel zijn verbeterd. [gedaagde] heeft daarbij medegedeeld dat het loon van [eiser] per 1 april 2024 wordt verlaagd naar € 3.833,05 bruto per maand. Dit loon, althans 95% hiervan, heeft [gedaagde] aan [eiser] voldaan. Volgens [eiser] had [gedaagde] geen grond om zijn loon te verlagen. [eiser] vordert daarom betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. Ook vordert hij een deugdelijke bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom.
2.6.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Zij heeft aangevoerd dat er exorbitante, niet-markconforme en onterechte verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden van [eiser] zijn doorgevoerd vanaf het moment dat [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt de restaurants van de familie [eiser] over te willen nemen. Volgens [gedaagde] zijn de afspraken over deze arbeidsvoorwaarden nietig omdat deze in strijd zijn met de goede zeden. Voor zover de afspraken rechtsgeldig zijn, vindt [gedaagde] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om nakoming hiervan te verlangen, althans dat het vorderen van nakoming in strijd is met goed werknemerschap. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het maken van deze afspraken een onrechtmatige daad heeft opgeleverd tegenover haar en dat de arbeidsvoorwaarden van [eiser] in een bodemprocedure alsnog gewijzigd zullen worden.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Als de stellingen van [eiser] kloppen, heeft hij een aanzienlijk deel van zijn loon niet ontvangen. [eiser] heeft er belang bij zo snel mogelijk over zijn volledige loon te beschikken. Het feit dat [eiser] onder meer vanwege een mediationtraject van partijen wat langer heeft gewacht met het instellen van zijn loonvordering, kan hem in redelijkheid niet worden tegengeworpen en doet niet af aan de spoedeisendheid van de zaak.
Overgang van onderneming
3.2.
Vast staat dat sprake is van een overgang van onderneming. Dit brengt mee dat de arbeidsovereenkomst die [eiser] heeft gesloten met [naam restaurant] is overgegaan op [gedaagde] . Het is nu de vraag welke afspraken precies golden tussen [eiser] en [naam restaurant] , want die afspraken zouden in principe ook moeten gelden tussen [eiser] en [gedaagde] .
Wat is het laatst overeengekomen loon? De kantonrechter gaat uit van € 7.290,00 bruto
De overgelegde arbeidsovereenkomst, addenda en loonstroken
3.3.
[eiser] heeft een arbeidsovereenkomst gedateerd op 1 juni 2012 en addenda gedateerd op 31 december 2022, 30 oktober 2023 en 31 januari 2024 overgelegd. [eiser] stelt dat daarin de afspraken staan die tussen [eiser] en [naam restaurant] golden.
3.3.1.
Volgens de arbeidsovereenkomst van 2012 had [eiser] destijds recht op een uurloon van € 13,50 bruto en een onvoorwaardelijke bonus van € 10.000,00 per maand. In de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat deze bonus, als die niet tijdens het dienstverband is uitgekeerd, alsnog achteraf moet worden betaald, ook bij vrijwillig ontslag.
3.3.2.
In het addendum van 2022 staat dat [eiser] per 1 januari 2023 wordt gepromoveerd tot operationeel directeur. Zijn loon stijgt vanwege die promotie van (het kennelijk daarvoor nader overeengekomen en uitbetaalde loon van) € 4.335,00 naar
€ 7.290,00 bruto per maand. Daarnaast staat in het addendum dat [eiser] aanspraak heeft op een bonus van € 1.000,00 per maand, die wordt uitgekeerd op een door hem te kiezen moment. Bij een ontslag, al dan niet vrijwillig, heeft [eiser] ook recht op die bonus, voor zover die niet al is uitgekeerd.
3.3.3.
In het addendum van 2023 staat dat [eiser] vanwege zijn aanzienlijke bijdrage aan de groei en succes van de vestigingen per 1 november 2023 verder wordt gewaardeerd in de functie van operationeel directeur. In dat kader wordt zijn loon vastgesteld op € 20.000,00 bruto per maand, krijgt hij een leasebudget van € 2.000,00 per maand en een netto onkostenvergoeding van € 2.000,00 per maand.
3.3.4.
In het addendum van 2024 staat dat de beloning van [eiser] met ingang van 30 oktober 2023 wordt bijgesteld vanwege de verwachte overname door [gedaagde] . [eiser] heeft vanaf dat moment recht op een brutoloon van € 10.000,00 per maand en een netto onkostenvergoeding van € 2.000,00 per maand.
3.3.5.
Uit de door [eiser] overgelegde loonstroken blijkt dat zijn loon vervolgens per 1 februari 2024 is verhoogd naar € 10.460,00 bruto en dat hij sindsdien 32 uur per week is gaan werken in plaats van 40 uur per week.
3.4.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde arbeidsovereenkomst en addenda fictief zijn. Volgens haar zijn al deze stukken naderhand, op hetzelfde moment, opgesteld. [gedaagde] heeft er in dit verband op gewezen dat onder alle stukken exact dezelfde handtekening van [eiser] staat.
3.5.
[eiser] heeft niet betwist dat onder alle stukken één en dezelfde handtekening staat. Hij heeft hier als verklaring voor gegeven dat onder al die documenten een digitale handtekening van hem staat, die al in 2012 werd gebruikt. [eiser] heeft toegelicht dat zo’n digitale handtekening nodig was omdat hij vaker een handtekening moest zetten.
3.6.
Die verklaring acht de kantonrechter vooralsnog onaannemelijk. [eiser] had in 2012 de functie van ‘trainee shiftmanager’. Dat is een lagere functie met een beperkt inkomen. Werknemers in zo’n functie hoeven over het algemeen bijna nooit documenten te ondertekenen. [eiser] studeerde in 2012 bovendien nog en had volgens zijn eigen cv ook ander werk. Hij kan in die tijd dus geen belangrijke rol hebben vervuld binnen de [naam] restaurants van zijn vader. Gelet op deze omstandigheden is niet voor de hand liggend dat [eiser] destijds over een digitale handtekening beschikte. De in de arbeidsovereenkomst van 2012 opgenomen bonus van € 10.000,00 per maand is voor de kantonrechter ook onbegrijpelijk, aangezien zo’n bonus niet passend is bij de functie en rol die [eiser] toen had.
3.7.
Dat betekent dat de kantonrechter niet zonder meer uit kan gaan van de rechtsgeldigheid van de schriftelijke arbeidsovereenkomst en de addenda die daaraan volgens [eiser] zijn toegevoegd en dat dus goed moet worden onderzocht of en op welke wijze de gestelde overeenkomsten tot stand zijn gekomen en of die zo ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Voor een onderzoek naar de totstandkoming van de stukken is in dit kort geding geen plaats. De kantonrechter kan dus alleen bezien of de feitelijke invulling van de arbeidsovereenkomst(en) die [eiser] heeft gesloten, voor zover die in dit kort geding zijn gebleken of niet ter discussie zijn gesteld, aansluit bij de schriftelijke stukken.
De feitelijke invulling van de arbeidsovereenkomst(en)
3.8.
De overeenkomst van 2012 en het addendum van 2022 zijn voor wat betreft de bonus nooit uitgevoerd. Het loon dat op het addendum van 2022 staat vermeld is wel uitbetaald. Het in het addendum van 2023 overeengekomen loon is slecht één maand betaald, namelijk in december 2023. Het addendum van 2024 is niet uitgevoerd zoals daarin staat. De loonwijziging is namelijk niet doorgevoerd per 30 oktober 2023, maar per januari 2024.
3.9.
De uitvoering van de in de stukken opgenomen afspraken biedt op zichzelf dus ook onvoldoende aanknopingspunten voor de rechtsgeldigheid van (al) die afspraken. Dan is de vraag of er nog andere aanknopingspunten zijn voor de stellingen van [eiser] .
Toelichting van [eiser] ter zitting
3.10.
De toelichting die [eiser] ter zitting heeft gegeven, biedt wel aanknopingspunten dat [eiser] en zijn ouders, nadat hij als student in 2012 in de restaurants is gaan werken, nadere afspraken hebben gemaakt. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
3.11.
[eiser] heeft toegelicht dat hij vanaf 2019 de taken van zijn vader als operationeel directeur heeft overgenomen en dat hem daarom een salaris van € 4.335,00 bruto per maand is toegekend. Zijn vader was toen nog wel administratief bij de zaak betrokken en, zo begrijpt de kantonrechter, drukte ook anderszins nog zijn stempel op de zaak. Nadat in november 2022 het incident met de vader van [eiser] had plaatsgevonden en [gedaagde] kenbaar had gemaakt niet meer met hem verder te willen, heeft de vader van [eiser] zich geheel teruggetrokken. [eiser] is toen officieel operationeel directeur geworden en heeft de rol van zijn vader vanaf dat moment volledig overgenomen. Omdat de restaurants voorheen familiebedrijven waren, nam [eiser] genoegen met een lagere beloning dan volgens hem gepast was, maar toen duidelijk werd dat [gedaagde] de restaurants over zou nemen, wilde hij een reële beloning voor al het werk dat hij deed. Hij leidde de restaurants in [plaats 1] en [plaats 2] volledig en sprong in waar nodig om ervoor te zorgen dat de restaurants altijd door konden blijven draaien. [eiser] is vanwege zijn grote verantwoordelijkheid voor de restaurants zelfs van Amsterdam naar Den Bosch verhuisd. Het harde werk van [eiser] heeft ook vruchten afgeworpen, want de restaurants draaiden goed. Tegen die achtergrond is, zo heeft [eiser] verteld, in december 2022 besloten dat € 7.290,00 bruto per maand een passende beloning voor [eiser] was.
3.12.
Deze verklaring van [eiser] voor de in het addendum van 31 december 2022 afgesproken brutoloon van € 7.290,00 per maand komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor. Daarom kan niet op voorhand worden gezegd dat die afspraak niet rechtsgeldig/nietig
is wegens strijd met de goede zeden. Dat ligt anders voor de in het addendum van 31 december 2022 overeengekomen bonus van € 1.000,00 bruto per maand. [eiser] heeft hier geen verklaring voor gegeven en deze bonus is nooit aan [eiser] betaald. Er kan in dit kort geding dus niet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van die afspraak.
3.13.
Dat laatste geldt ook voor de afspraken die in 2023 en 2024 zijn gemaakt. Voor die afspraken is namelijk geen verdedigbare achtergrond uit de verf gekomen.
3.14.
[eiser] heeft gezegd dat zijn beloning in het addendum van 30 oktober 2023 is verhoogd naar € 20.000,00 bruto per maand, omdat een concreet overnameaanbod van [gedaagde] toen al een jaar uitbleef en de rest van de familie van [eiser] door het hele gedoe rondom de overname (bijna) geen werkzaamheden meer wilde verrichtte. Hierdoor zou [eiser] alle verantwoordelijkheid hebben gekregen en daarom zou zijn beloning verhoogd zijn. Uit de eerdere toelichting van [eiser] volgt echter dat hij al sinds het incident in november 2022 en zijn officiële aanstelling als operationeel directeur alle verantwoordelijkheid op zich nam. Gelet daarop had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te concretiseren in hoeverre zijn verantwoordelijkheden dan nog meer waren toegenomen per oktober 2023, waarom dat zo’n exorbitante salarisverhoging rechtvaardigde en hoe en op welke wijze partijen daarover afspraken hebben gemaakt. Dat heeft [eiser] niet gedaan. De verklaring van [eiser] voor de loonsverhoging in het addendum van 2023 is daarom onvoldoende aannemelijk.
3.15.
[eiser] heeft voorts gesteld dat zijn beloning in het addendum van 2024 weer is bijgesteld naar € 10.000,00 bruto per maand omdat er toen wel een concreet aanbod van [gedaagde] lag en de overname er dus aan zat te komen. Zonder een nadere toelichting van [eiser] , die ontbreekt, begrijpt de kantonrechter echter niet waarom de beloning dan niet werd teruggedraaid naar het loon dat eerder passend werd gevonden voor het werk dat [eiser] deed, namelijk € 7.290,00 bruto per maand. Evenmin valt in te zien waarom het loon van [eiser] vervolgens per februari 2024 nog is verhoogd naar € 10.460,00 bruto per maand, terwijl hij sindsdien nog maar 32 uur per week werkte in plaats van 40 uur die hij daarvoor per week werkte. Hier heeft [eiser] geen enkele verklaring voor gegeven.
3.16.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het voldoende aannemelijk dat [eiser] en [naam restaurant] rechtsgeldig een brutoloon van € 7.290,00 per maand zijn overeengekomen. Niet aannemelijk is dat ook rechtsgeldig een bonus is overeengekomen en dat in 2023 en 2024 rechtsgeldig andere afspraken zijn gemaakt over een hogere beloning.
Kan [eiser] nakoming vorderen van het overeengekomen loon? Dat is vooralsnog niet onaannemelijk
Is het vorderen van betaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Nee
3.17.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] betaling vordert van het brutoloon van € 7.290,00 per maand. De kantonrechter kan voorshands echter niet tot het oordeel komen dat dit zo is. Het enige argument dat [gedaagde] in dit verband heeft aangevoerd is dat de loonsverhoging eind 2022 bedoeld is geweest om [gedaagde] te benadelen. Maar daar zijn onvoldoende aanknopingspunten voor, nu hiervoor onder 3.11 en 3.12 is overwogen dat er een begrijpelijke redenering aan deze verhoging ten grondslag ligt.
Heeft [eiser] niet gehandeld als goed werknemer? Daar zijn geen aanknopingspunten voor
3.18.
Evenmin kan op voorhand worden geoordeeld dat het in strijd is met goed werknemerschap om betaling van dit loon te vorderen.
3.19.
[gedaagde] heeft in het kader van dit beroep op goed werknemerschap gewezen op de rol die [eiser] had bij de overnameonderhandelingen. [eiser] was bij die onderhandelingen de vertegenwoordiger van [naam restaurant] en [plaats 2] . Volgens [gedaagde] heeft [eiser] heel laat en niet voldoende transparant in het overnametraject de informatie over zijn functie en arbeidsvoorwaarden gedeeld. [eiser] heeft volgens [gedaagde] namelijk pas op de dag voor de ondertekening van de koopovereenkomst informatie gedeeld waaruit bleek dat er een operationeel directeur bij [naam restaurant] in dienst was, die een aanzienlijk loon verdiende. Hij heeft daar niet bij vermeld dat hij dat was. Pas enkele dagen na ondertekening van de koopovereenkomst heeft [eiser] stukken gestuurd waaruit volgde dat híj de operationeel directeur was en vroeg hij hoe zijn functie na de overname zou worden ingevuld. Pas toen werd voor [gedaagde] duidelijk dat [eiser] ervan uit ging dat mee over was gegaan naar [gedaagde] op basis van het laatstelijk aan hem uitbetaalde salaris. [gedaagde] was er gedurende de onderhandelingen steeds van uit gegaan dat [eiser] , van wie men wist dat hij het familiebedrijf runde, na de overname een functie elders zou gaan uitoefenen. [gedaagde] voert volgens haar een bekend beleid, namelijk dat familieleden van een familiebedrijf dat wordt overgenomen nooit mee over worden genomen. Daarom was ook een regeling getroffen voor het vertrek van de zus van [eiser] , die eveneens in het bedrijf werkzaam was.
3.20.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat de informatieverstrekking vanuit [eiser] frustraties heeft opgeroepen bij [gedaagde] . [gedaagde] had als overnemende werkgever echter de plicht om zelf goed onderzoek te doen naar alle bestaande functies, arbeidsvoorwaarden en werknemers. Die onderzoekplicht weegt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zwaarder dan de informatieplicht van [eiser] , de werknemer. [gedaagde] heeft niet aan haar onderzoekplicht voldaan. Zij heeft gewoon aangenomen dat [eiser] na het overnametraject weg zou gaan, maar die aanname lijkt alleen gebaseerd te zijn op haar eigen perspectief van de zaak en haar interne beleid dat familieleden van de franchisenemer nooit worden overgenomen. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] dit op enig moment ook concreet met [eiser] besproken heeft. Het beleid dat dienstverbanden van familieleden niet worden overgenomen staat bovendien haaks op de hoofdregel dat bij een overgang van onderneming alle arbeidsovereenkomsten overgaan. [eiser] mocht er dan ook van uitgaan dat hij overgenomen werd in zijn huidige functie met de geldende arbeidsvoorwaarden en dat [gedaagde] hiermee akkoord was. Voor zover [gedaagde] dat niet was, lag het op haar weg om passende voorstellen te doen. Dat heeft zij niet gedaan. Het feit dat [gedaagde] geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan en niet heeft getracht om goede afspraken met [eiser] te maken, moet naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voor haar rekening komen.
Heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld? Dat is niet aannemelijk voor zover het gaat om het loon tot een bedrag van € 7.290,00
3.21.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat het overeenkomen van een brutoloon van € 7.290,00 per maand door [eiser] en [naam restaurant] een onrechtmatige daad oplevert tegenover haar, omdat [eiser] en zijn ouders deze loonafspraak hebben gemaakt toen de overname door [gedaagde] al in zicht was en het duidelijk was dat [gedaagde] door deze nieuwe loonafspraak in haar financiële belangen zou worden geschaad.
3.22.
De kantonrechter vindt het onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een onrechtmatige daad. Zoals hiervoor onder 3.11 en 3.12 is overwogen, is er een goede verklaring voor het feit dat het loon van [eiser] in aanloop naar de overname door [gedaagde] is verhoogd naar € 7.290,00 bruto. De gang van zaken rondom de loonsverhoging levert naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dus geen onrechtmatige daad op jegens [gedaagde] voor zover aanspraak wordt gemaakt op betaling van dit bedrag.
Zullen de arbeidsvoorwaarden in een bodemprocedure op verzoek van [gedaagde] worden gewijzigd? Daar gaat de kantonrechter niet van uit
3.23.
[gedaagde] heeft tot slot aangevoerd dat zij in een bodemprocedure zal vragen om het loon van [eiser] op grond van goed werknemerschap of de redelijkheid en billijkheid te wijzigen naar het door [gedaagde] in haar brief van 22 april 2024 bepaalde loon van € 3.833,05 bruto per maand.
3.24.
De kantonrechter vindt het niet aannemelijk dat de bodemrechter het loon van [eiser] naar beneden zal bijstellen. [gedaagde] heeft haar beroep op wijziging van het loon opnieuw gegrond op de stelling dat [eiser] vanaf eind 2022 buitenproportionele en niet marktconforme loonsverhogingen heeft gekregen die uitsluitend kunnen worden verklaard door zijn familierelatie met de eigenaar van [naam restaurant] en [plaats 2] en het feit dat [gedaagde] de restaurants zou overnemen, althans dat de loonsverhogingen vanaf eind 2022 bedoeld zijn geweest om [gedaagde] te benadelen. Zoals eerder overwogen, gaat dit argument niet op, vanwege de aannemelijke verklaring die [eiser] heeft gegeven voor het feit dat zijn loon in december 2022 is verhoogd naar € 7.290,00 bruto. [gedaagde] vindt dit loon kennelijk te hoog omdat andere werknemers in vergelijkbare functies bij [gedaagde] een stuk minder verdienen. Het is echter niet mogelijk om het loon van [eiser] puur op basis daarvan te wijzigen. Dan zou namelijk sprake zou zijn van harmonisatie van arbeidsvoorwaarden vanwege een overgang van onderneming en dat is niet toegestaan.
Gedeeltelijke toewijzing van het gevorderde achterstallige loon
3.25.
Gezien het bovenstaande is voldoende aannemelijk dat [eiser] vanaf 1 april 2024 recht heeft op een brutoloon van € 7.290,00.
3.26.
Dit betekent dat [gedaagde] € 3.456,95 bruto (€ 7.290,00 – € 3.833,05) per maand aan achterstallig loon moet betalen over de periode van 1 april 2024 tot 8 april 2024, de datum dat [eiser] zich heeft ziekgemeld. Hiertoe wordt [gedaagde] veroordeeld.
3.27.
Voor de periode vanaf 8 april 2024 wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 3.284,10 bruto (95% van € 7.290,00 – 95% van € 3.833,05) per maand aan achterstallig loon, met dien verstande dat [gedaagde] niet meer hoeft te betalen dan het maximumdagloon volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. In artikel 7.2 lid 3 van de op de arbeidsovereenkomst toepasselijke horeca-cao staat namelijk dat een zieke werknemer aan loondoorbetaling nooit meer kan ontvangen dan dit maximumdagloon volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk een beroep gedaan op deze bepaling en [eiser] heeft hier geen verweer op gevoerd.
Vakantiegeld
3.28.
Nu [gedaagde] per 1 april 2024 van een te laag loon is uitgegaan, heeft zij ook te weinig vakantiegeld aan [eiser] betaald. De kantonrechter kan echter niet beoordelen wat de hoogte van het achterstallige vakantiegeld precies is. Daarvoor zal een berekening gemaakt moeten worden op basis van wat hiervoor is toegewezen. Er kan nu dus geen concreet bedrag aan achterstallig vakantiegeld worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
3.29.
[gedaagde] is de wettelijke verhoging van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verschuldigd over het achterstallige loon, omdat zij dit loon niet op tijd heeft betaald. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 20%. Er is namelijk geen sprake van aperte betalingsonwil van [gedaagde] . De onvolledige loonbetaling door [gedaagde] is het gevolg van een juridische discussie tussen partijen, waarin [eiser] ook niet volledig gelijk had.
Wettelijke rente
3.30.
Omdat [gedaagde] te laat is met betaling van het achterstallige loon moet zij hierover ook de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW betalen. Die door [eiser] gevorderde wettelijke rente wordt dus toegewezen.
3.31.
[gedaagde] vordert tevens de wettelijke rente over de wettelijke verhoging. Voor verschuldigdheid van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging is nodig dat de werkgever in verzuim is geraakt na in gebreke te zijn gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure in gebreke is gesteld en is gesommeerd tot betaling van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal om die reden worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dagvaarding.
Buitengerechtelijke kosten
3.32.
De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat vooralsnog niet kan worden geoordeeld dat dit redelijke kosten zijn die in redelijkheid zijn gemaakt. Voorafgaand aan deze gerechtelijke procedure is namelijk niet het debat gevoerd over de kern van de zaak waar het in deze procedure over is gegaan.
Bruto/netto specificatie
3.33.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen aan hem een deugdelijke bruto/netto specificatie van de verschuldigde betalingen over de periode vanaf 1 april 2024 te verstrekken, wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde] die specificatie niet zal verstrekken.
Proceskosten
3.34.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten moet dragen, omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van:
  • € 3.456,95 bruto per maand aan achterstallig loon over de periode van 1 april 2024 tot 8 april 2024;
  • € 3.284,10 bruto per maand aan achterstallig loon over de periode vanaf 8 april 2024 tot het moment dat rechtsgeldig een einde is gekomen aan het dienstverband, met dien verstande dat [gedaagde] niet meer hoeft te betalen dan het maximumdagloon volgens de Wet financiering sociale verzekeringen;
  • 20% aan wettelijke verhoging over het achterstallige loon;
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon vanaf de respectieve data van verzuim tot de betaling;
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de wettelijke verhoging vanaf 28 oktober 2024 tot de betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis een deugdelijke bruto/netto specificatie aan [eiser] te verstrekken van de vanaf 1 april 2024 verschuldigde bedragen;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.