ECLI:NL:RBMNE:2024:6380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
11263652 ME VERZ 24-100
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor letselschade tijdens bedrijfsuitje

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een werkgever voor letselschade die een werknemer heeft opgelopen tijdens een bedrijfsuitje ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van het bedrijf. De werknemer, aangeduid als [verzoeker], viel na middernacht op een lager gelegen steiger als gevolg van een duw door de directeur van het bedrijf, [B]. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever, [verweerster sub 2] B.V., aansprakelijk is voor de letselschade op grond van artikel 7:658 BW, dat de werkgever verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid van zijn werknemers tijdens werkzaamheden, inclusief georganiseerde bedrijfsuitjes. Het beroep van de werkgever op eigen schuld van de werknemer wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van de werknemer. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer toe en bepaalt dat de verzekeraar van de werkgever, [verweerster sub 1] B.V., gehouden is tot vergoeding van de schade. Tevens worden de kosten van de deelgeschilprocedure begroot en toegewezen aan de werknemer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 13 november 2024
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 11263652 / ME VERZ 24-100 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder tegen het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde mr. M.J. Klok
en

1.de naamloze vennootschap[verweerster sub 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[verweerster sub 2] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,verweerders,verzoekers van het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,

gemachtigde mr. S.D. Palper.
Verzoeker zal hierna [verzoeker] worden genoemd en verweersters zullen gezamenlijk worden aangeduid als [verweerster sub 1] c.s. en waar nodig afzonderlijk als [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 13 augustus 2024 met producties 1 tot en met 19, waarvan
productie 4 een USB stick is met een video-opname van het ongeval,
- het verweerschrift, tevens voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van [verweerster sub 1] c.s.,
- de pleitnotities van mr. Klok en
- de mondelinge behandeling op 11 oktober 2024, waarvan aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen meegedeeld dat er vandaag een beschikking zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[verzoeker] is op of na (daarover verschillen partijen van mening) een bedrijfsuitje gevallen en heeft daarbij letsel opgelopen. In deze procedure gaat het om de vraag of [verweerster sub 2] als werkgever aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. De kantonrechter komt in deze beschikking tot de conclusie dat [verweerster sub 2] aansprakelijk is.

3.De beoordeling

wat is er gebeurd?
3.1.
[verweerster sub 2] heeft op vrijdagmiddag 8 juli 2022 een bedrijfsuitje georganiseerd waarmee het 25-jarig jubileum van het bedrijf werd gevierd. Hiervoor werd het personeel (ongeveer 20/25 mensen waaronder een zzp-er en een vakantiekracht) per Whatsapp-bericht uitgenodigd. [verzoeker] is één van de personeelsleden. Hij was als assistent hovenier werkzaam bij [verweerster sub 2] .
In het Whatsapp-bericht staat:
“Heren,
We hebben een bedrijfsuitje gepland op 01 juli! Deze moeten we verzetten naar vrijdag 08 juli! Er zijn moverende redenen om deze keuze te moeten maken.
Wat gaat er 08 juli gebeuren…., dat blijft uiteraard een verrassing, maar dat het gezellig wordt is een feit! We werken die dag tot 14.30 uur, waarna iedereen een goed uur heeft om zich om te kleden. Wanneer je niet in het dorp woont, vraag dan of het bij een collega kan en anders heb ik mogelijkheden.
We zien jullie graag rond 15:45 uur aan de [straat] , vanwaar we vertrekken. Zorg dat je je rijbewijs meeneemt, mogelijk heb je die nog nodig! [A (voornaam)] is er trouwens ook bij, waar we officieel afscheid van zullen nemen.
Wij hebben er zin in!
Graag tot 08 juli
Vr gr het evenementen team en [B (voornaam)] .”3.2. Het personeel en [B] , de bestuurder van [verweerster sub 2] , hebben die middag in Utrecht een speurtocht met lelijke eendjes gedaan. Na afloop daarvan is men naar [plaats] gegaan. Daar had [verweerster sub 2] een kantoorruimte van de zwager van [B] geregeld. [verweerster sub 2] had daar eten laten verzorgen. De drank, waaronder een biertap, was door een plaatselijke slijter bezorgd. Men was vrij drank te nemen. De locatie ligt aan een haven. De tuin van de locatie grenst aan een kademuur waarlangs een lager liggende steiger ligt. De locatie is op onderstaande foto te zien. Met de cirkel is de plaats van het ongeval aangegeven.
(* ivm pseudonimiseren is deze foto verwijderd)
Het was een warme avond. Eerder op de avond waren er al personeelsleden het water van de haven in gegaan. Na middernacht heeft [verzoeker] zich gemengd in een onsamenhangende stoeipartij van twee collega’s waarbij de een de ander in het water probeerde te duwen. Iets dergelijks was eerder op de avond ook geprobeerd. Op het moment dat [verzoeker] zich in de stoeipartij mengde was het personeel, op twee jongeren van ongeveer 18 jaar na, nog voltallig aanwezig. Op een filmpje is te zien dat [verzoeker] en twee collega’s elkaar vasthouden en zich samen enigszins wankelend op het grasveld bewegen in de richting van de kademuur. Tevens is te zien dat [B] zich op enig moment in deze stoeipartij mengt en dat hij de drie wankelende en elkaar vasthoudende mannen met beide armen in de richting van het water leidt en hen ter hoogte van de kademuur met een stevige zet in de richting van de steiger en het water duwt. Als gevolg van die duw vallen [verzoeker] en zijn twee collega’s gelijktijdig en deels over elkaar van de kademuur op de lager liggende steiger. [verzoeker] heeft daarbij letsel opgelopen aan zijn linkerbeen. Hij heeft zijn enkel, kuitbeen en middenvoetsbeentjes gebroken. Na enige tijd is ook gebleken dat er sprake is van een liesbreuk. [verzoeker] is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
aansprakelijkstelling werkgever3.3. [verzoeker] heeft [verweerster sub 2] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het hem overkomen ongeval op 9 juli 2022 (het ongeval vond na middernacht plaats zodat het inmiddels 9 juli was). [verweerster sub 1] , de verzekeraar van [verweerster sub 2] , heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
wat vraagt [verzoeker] in dit deelgeschil?
3.4.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter te bepalen dat [verweerster sub 2] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van het ongeval op 9 juli 2022 en dat [verweerster sub 1] c.s. gehouden is de volledig geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden. Daarnaast verzoekt [verzoeker] de kosten van het deelgeschil te begroten volgens de opgave van mr. Klok, dan wel op een door de kantonrechter te bepalen bedrag.
3.5.
[verzoeker] stelt dat [verweerster sub 2] op grond van artikel 7:658 lid 1 BW of artikel 7:611 BW aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt, omdat [verweerster sub 2] haar zorgplicht heeft geschonden. Daarnaast heeft [verzoeker] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [verweerster sub 1] c.s. jegens hem aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW, omdat het ongeval is gebeurd door een fout van [B] die aan [verweerster sub 2] moet worden toegerekend.
wat vindt [verweerster sub 1] c.s.?
3.6.
[verweerster sub 1] c.s. betwist dat sprake is van aansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW, artikel 7:611 BW dan wel 6:170 BW Voor het geval de kantonrechter zou beslissen dat [verweerster sub 1] c.s. wel aansprakelijk is, doet [verweerster sub 1] c.s. een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van [verzoeker] . [verweerster sub 1] c.s. vindt dat [verzoeker] de schade ook aan zichzelf heeft te wijten zodat die in ieder geval voor de helft voor zijn rekening moet komen. Daartoe strekt het door [verweerster sub 1] c.s. gedane tegenverzoek.
3.7.
De kantonrechter gaat hierna, voor zover nodig, verder in op de standpunten van partijen. Omdat het de grondslag van het tegenverzoek tevens als verweer tegen het verzoek wordt aangevoerd, zullen verzoek en tegenverzoek gezamenlijk behandeld worden.
werkgeversaansprakelijkheid?3.8. [verzoeker] stelt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Het bedrijfsuitje was volgens [verzoeker] een onlosmakelijk deel van het dienstverband en van de daaronder vallende werkzaamheden. [verweerster sub 1] c.s. heeft dit weersproken. Naar de mening van [verweerster sub 1] c.s. maakt de gestelde oorzaak van het ontstaan van het letsel, te weten de duw door [verweerster sub 2] , geen onderdeel uit van het programma van het bedrijfsuitje. Volgens [verweerster sub 1] c.s. bestaat er geen verband met de werkzaamheden van [verzoeker] . Het gebeurde valt volgens haar niet onder de verantwoordelijkheid van [verweerster sub 2] als werkgever van [verzoeker] . Daarom had [verweerster sub 2] geen zorgplicht om de schade die door [verzoeker] is geleden, te voorkomen. Aldus [verweerster sub 1] c.s.
3.9.
Artikel 7:658 BW bepaalt, kort gezegd, dat de werkgever aansprakelijk is voor de door een werknemer – in de uitoefening van zijn werkzaamheden – geleden schade, tenzij de werkgever aantoont dat hij zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Op de werkgever rusten de stelplicht en bewijslast voor wat betreft het nakomen van de zorgplicht.
3.10.
De kantonrechter stelt voorop dat een ongeval tijdens door de werkgever voor het personeel georganiseerde (ontspannende) activiteiten kan leiden tot aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW. Daarvoor is vereist dat die activiteiten zijn aan te merken als door de werknemer te verrichten werkzaamheden. Daarvan is sprake als tussen de activiteiten en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden een voldoende nauw verband bestaat. Voor het criterium ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ geldt in het algemeen een ruim toepassingsgebied.
3.11.
Vast staat dat [verweerster sub 2] op vrijdag 8 juli 2022 voor het voltallige personeel een bedrijfsuitje heeft georganiseerd in verband met het 25-jarig jubileum van het bedrijf. Hoewel de deelname aan het bedrijfsuitje op zichzelf geen verplichting was, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat de deelname door de werknemers in ieder geval als een ‘sociale’ verplichting zal zijn ervaren. Dit geldt te meer voor [verzoeker] die kort voor het bedrijfsuitje door [verweerster sub 2] een vast arbeidscontract aangeboden had gekregen en had ondertekend en dus sinds kort deel uitmaakte van het vaste personeel. Bovendien is sprake van een relatief klein bedrijf zodat sneller sprake is van sociale druk. Het bedrijfsuitje vond plaats in de middag van een reguliere werkdag waarop [verzoeker] normaal gesproken behoorde te werken. Ook blijkt uit het whatsapp-bericht dat er geen aanmeldprocedure was, zodat iedereen werd verondersteld aanwezig te zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is door [B] verklaard dat hij de uitnodiging aan het personeel heeft afgesloten met het verzoek zich af te melden in het geval van verhindering en dat het voltallige personeel aanwezig was. Onder al deze omstandigheden is het begrijpelijk dat [verzoeker] zijn aanwezigheid als vanuit [verweerster sub 2] gewenst en dus (ook) als een verplichting heeft ervaren. Bovendien is van belang dat met het vieren van het jubileum ook een belang van het bedrijf was gemoeid. [B] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het vieren daarvan goed was voor ‘de positiviteit in de groep’. Het 25-jarig jubileum van [verweerster sub 2] is onlosmakelijk verbonden met het hoveniersbedrijf en de daarin verrichtte werkzaamheden. Ook vanwege dit belang van [verweerster sub 2] en de aard van de aanleiding van het bedrijfsuitje, is er sprake van een relevante band met de door [verzoeker] te verrichten werkzaamheden. Die band komt ook tot uitdrukking in het feit dat [verweerster sub 2] voor het avonddeel van het bedrijfsuitje een kantoorruimte van familie van
[B] mocht gebruiken en aldaar eten en drinken had laten bezorgen. Niet gebleken is dat er tijdens het feest in de avond en nacht enig ander toezicht aanwezig was op het drankgebruik dan mogelijk door [verweerster sub 2] .
3.12.
Dat het recreatieve programma afweek van de dagelijkse werkzaamheden van [verzoeker] maakt dit niet anders. [verweerster sub 2] heeft betoogd dat het ongeval plaatsvond na middernacht na afloop van het feest. Dat het feest op het moment van het ongeval afgelopen was is niet gebleken. [verweerster sub 2] heeft voorafgaand aan het ongeval niet aangegeven dat de het feest was afgelopen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [B] verklaard dat hij eerder op de avond aan één of twee jonge personeelsleden heeft laten weten dat het tijd was om naar huis te gaan. Aan de rest van het aanwezige personeel heeft hij niet laten weten dat het feest ten einde was en dat het tijd was om te vertrekken. Door [verzoeker] is ter zitting
- onweersproken - verklaard dat de biertap op het moment van het ongeval nog open stond. Afgezien van de eerder vertrokken jonge werknemers was iedereen nog aanwezig. Het bedrijfsuitje was op het moment van het ongeval dan ook nog volop gaande.
3.13.
Nu niet in geschil is dat het begrip ‘arbeidsplaats’ in artikel 7:658 BW ruim moet worden uitgelegd, doet de omstandigheid dat het bedrijfsuitje niet op de feitelijke werkvloer van [verweerster sub 2] plaats vond niet af aan de toepasselijkheid van artikel 7:658 BW.
3.14.
Op grond van al deze omstandigheden is er sprake van een voldoende band tussen het bedrijfsuitje en de door [verzoeker] te verrichten werkzaamheden zodat het ongeval valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW.
heeft [verweerster sub 2] aan zijn zorgplicht voldaan?3.15. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [verweerster sub 2] aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval. De omvang van de zorgplicht hangt in het algemeen samen met de zeggenschap die de werkgever heeft over de werkplek en de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen voor de uitoefening van de werkzaamheden aldaar en het geven van aanwijzingen om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. In dit bijzondere geval had op eenvoudige wijze met adequaat toezicht door [verweerster sub 2] het ongeval voorkomen kunnen worden. De situatie ter plaatse was aldus dat er niemand anders aanwezig was om toezicht uit te oefenen dan [verweerster sub 2] .
[B] heeft in die zin zich van die taak gekweten door op enig moment een tweetal jonge personeelsleden te verzoeken naar huis te gaan. Van enig ander toezicht, bijvoorbeeld op het (aankondigen van) het einde van het feest, op het gebruik van de vrij te pakken drank na middernacht en op het risico vanwege de nabij gelegen kademuur, is niet gebleken. [verweerster sub 2] heeft bevestigd dat rond middernacht ‘niet iedereen meer nuchter’ was. [B] had als bestuurder en leidinggevende een voorbeeldfunctie en had in de gegeven situatie toezicht moeten houden en aldus verantwoordelijkheid moeten tonen. Hoewel hij met zijn actie, zoals hij ter zitting heeft verklaard ‘niets kwaads van zin had’ blijkt daaruit dat [verweerster sub 2] niet het toezicht heeft gehouden dat redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [verzoeker] het ongeval overkwam.
wat betekent dit voor de verzoeken van [verzoeker] ?
3.16.
Dit betekent dat [verweerster sub 1] c.s. aansprakelijk is voor het [verzoeker] overkomen ongeval en gehouden is tot vergoeding van de voor hem daaruit voortvloeiende schade.
3.17.
Het beroep op eigen schuld van [verzoeker] faalt. Daarvan zou alleen sprake kunnen zijn indien het ongeval tevens aan een mate van opzet of grove schuld van [verzoeker] te wijten zou zijn. Daarvan is geen sprake. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen en het tegenverzoek van [verweerster sub 1] c.s. zal worden afgewezen.
begroting kosten deelgeschil
3.18.
De kantonrechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet worden gebruikt; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het voorgaande volgt al dat hiervan geen sprake is.
3.19.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] € 5.352,- exclusief btw
(dus € 6.475,92 inclusief btw). Daarbij is uitgegaan van 22,3 uren tegen een uurtarief van
€ 240,-. [verweerster sub 1] c.s. voert aan dat de tijdsbesteding te ruim is en dat het uurtarief bovenmatig is. Volgens [verweerster sub 1] c.s. is het redelijk om het uurtarief te matigen naar € 185,- exclusief btw en het aantal uren te bepalen op vijftien uur.
3.20.
De gedeclareerde uren (22,3) kunnen naar het oordeel van de kantonrechter, gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift en het verweerschrift met het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek en de mate van complexiteit van het deelgeschil, als redelijk worden aangemerkt. Het gehanteerde uurtarief is een gebruikelijk tarief. De kantonrechter begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak daarom op het verzochte bedrag, dus op € 6.475,92 inclusief btw. Daar moet het griffierecht dat [verzoeker] aan de kantonrechter heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. [verweerster sub 1] zal tot vegoeding daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van het verzoek
4.1.
bepaalt dat [verweerster sub 2] B.V. aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval op 9 juli 2022,
4.2.
bepaalt dat [verweerster sub 1] B.V. gehouden is de volledig geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] te vergoeden,
4.3.
wijst het meer of anders door [verzoeker] verzochte af,
ten aanzien van het tegenverzoek
4.4.
wijst het verzoek van [verweerster sub 1] c.s. af,
ten aanzien van de kosten4.5. begroot de kosten van onderhavige procedure die voor vergoeding op grond van artikel 1019aa Rv in aanmerking komen aan de zijde van [verzoeker] op € 6.475,92 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht, en bepaalt dat [verweerster sub 1] B.V. is gehouden tot betaling van deze kosten aan [verzoeker] .
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.