ECLI:NL:RBMNE:2024:6377

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/3419
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepsgronden tegen omgevingsvergunning voor woongebouwen in project Kruisvaartkwartier

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 november 2024 uitspraak gedaan over de beroepsgronden van eiser tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van woongebouwen in het project Kruisvaartkwartier in Utrecht. Eiser, eigenaar van een woonboot, betwistte de verleende vergunning omdat deze zou afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders voldoende gemotiveerd had aangetoond dat de afwijkingen van het bestemmingsplan ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Eiser had onder andere bezwaar gemaakt tegen het niet realiseren van woongebouw S3, wat volgens hem zou leiden tot een geluidswal die niet meer intact zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het college niet verplicht was om het niet realiseren van S3 in de beoordeling van de omgevingsvergunning te betrekken, aangezien de aanvraag niet verder strekte dan de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Ook de beroepsgronden met betrekking tot windhinder en de inrichting van de openbare ruimte werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3419

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. T.B.H. Nguyen).
Als derde-partij (vergunninghoudster) neemt aan deze zaak deel:
[vergunninghoudster] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. M.Y.C.L. de Wit).
Partijen worden in deze uitspraak eiser, het college en vergunninghoudster genoemd.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over vier woongebouwen met parkeergarages in het projectgebied Kruisvaartkwartier in Utrecht. Dit projectgebied ligt aan de Kruisvaart in Utrecht tussen de Dichterswijk en het spoor. Het realiseren van deze woongebouwen maakt onderdeel uit van het project Kruisvaartkade. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is voor het projectgebied het bestemmingsplan ‘Kruisvaartkwartier’ vastgesteld dat inmiddels onherroepelijk is.
2. Vergunninghoudster heeft voor de uitvoering van het project Kruisvaartkade aparte omgevingsvergunningen aangevraagd bij het college. De rechtbank heeft op 27 juni 2024 uitspraak gedaan op een beroep dat was ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste twee woongebouwen, aangeduid als S1 en S2. [1] Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning voor het realiseren van de woongebouwen S4 tot en met S7. Deze omgevingsvergunning is door het college op 29 augustus 2023 verleend. Vergunninghoudster heeft er voor gekozen om woongebouw S3 vooralsnog niet te realiseren.
3. Eiser is eigenaar van een woonboot in de [A] en heeft deelgenomen aan de klankbordgroep die het college heeft geadviseerd over de plannen voor het project Kruisvaartkade. Hij heeft tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van S4 tot en met S7 bezwaar gemaakt.
4. Met het besluit van 25 maart 2024 heeft het college op de bezwaren van eiser beslist en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bij de rechtbank beroep ingesteld.
5. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft diverse schriftelijke reacties ingediend.
6. Het beroep is door de rechtbank behandeld op de zitting van 18 september 2024. Eiser was daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [veguningverlener] , vergunningverlener, [ecoloog] , ecoloog en [jurist] , jurist. Namens vergunninghoudster waren [B] en [C] bij de zitting aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.
7. Tijdens deze zitting is ook het beroep met zaaknummer UTR 24/3471 behandeld. De rechtbank doet apart uitspraak op het beroep met dit zaaknummer.

Besluitvorming van het college

8. Voor het realiseren van de woongebouwen S4 tot en met S7 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’. [2] Omdat de ontwikkeling gedeeltelijk in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan ‘Kruisvaartkwartier’, heeft het college ook een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. De ontwikkeling wijkt op de volgende onderdelen af van het bestemmingsplan: de toegestane bouwhoogte, de hoogte van de onderdoorgangen en het aantal toegestane woningen. [3] Om deze afwijkingen van het bestemmingsplan mogelijk te maken heeft het college gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om van de planregels af te wijken. Dit wordt de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid [4] genoemd.

Toetsingskader

9. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaken de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
10. Het college is bevoegd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het
bestemmingsplan te verlenen als het bouwplan waarvoor deze wordt verleend niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als hij alle betrokken belangen heeft afgewogen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De rechtbank toetst of de weging van de belangen die het college heeft gemaakt redelijk is.

Ingetrokken beroepsgronden

11. De toelichting in het verweerschrift en de bespreking tijdens de zitting hebben er toe geleid dat eiser een aantal beroepsgronden heeft ingetrokken. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat ten onrechte geen juridische waarde is toegekend aan hetgeen is besproken in het Stedenbouwkundig Programma Van Eisen (SPVE), het Beeldkwaliteitsplan (BKP), de co-creatie en wat is besproken over bezonning, ingetrokken. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat de afgesproken kijkhoek niet is gewaarborgd. Eiser heeft ter zitting ook zijn beroepsgronden ingetrokken dat de ijsvogel aan de quickscan moet worden toegevoegd en dat de quickscan onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank zal deze beroepsgronden van eiser dus niet inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

Belanghebbendheid
12. Vergunninghoudster heeft zich in aanloop naar de zitting op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is. Volgens vergunninghoudster ligt de woonboot van eiser gedeeltelijk op een kadastraal perceel waarvan zij eigenaar is. Bovendien is het wonen in een woonboot volgens het geldende bestemmingsplan op deze locatie niet toegestaan. Vergunninghoudster vindt dat eiser daardoor geen rechtstreeks, maar slechts een toegeëigend belang heeft bij de behandeling van zijn beroep zodat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
13. De rechtbank is gehouden om ambtshalve te oordelen over de belanghebbendheid van eiser. In dat kader ziet de rechtbank aanleiding om dit standpunt van vergunninghoudster te bespreken. Een belanghebbende die opkomt tegen een besluit heeft in beginsel belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat bij twijfel over de belanghebbendheid niet kan worden vastgesteld dat ieder belang bij een procedure ontbreekt. [5] De rechtbank oordeelt dat eiser wel belanghebbende is bij de behandeling van zijn beroep. Dit alleen al omdat nog onvoldoende duidelijk is dat de woonboot van eiser inderdaad illegaal is of dat van een privaatrechtelijke strijdigheid sprake zou zijn, zoals vergunninghoudster stelt. Vergunninghoudster heeft ter onderbouwing van haar standpunt kadastrale stukken en luchtfoto’s overgelegd. Eiser en het college hebben echter gemotiveerd betwist dat sprake is van planologisch of privaatrechtelijk strijdig gebruik. Bij deze stand van zaken kan er naar het oordeel van de rechtbank hoogstens getwijfeld worden aan de belanghebbendheid van eiser. Dit betekent dat eiser naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks belanghebbende is. De beroepsgronden van eiser worden hierna inhoudelijk beoordeeld.
Het niet realiseren van woongebouw S3
14. Eiser voert aan dat het niet realiseren van woongebouw S3 in strijd is met het bestemmingsplan en dat dit ten onrechte niet bij het verlenen van de omgevingsvergunning is betrokken. Voor eiser is dit een belangrijk punt omdat de zeven woongebouwen die op basis van het bestemmingsplan gerealiseerd mogen worden voor eiser een geluidswal vormden. Eiser was het eens met het project Kruisvaartkade zoals dat door het bestemmingsplan mogelijk werd gemaakt en ging ervan uit dat het project op die manier zou worden uitgevoerd. Door het niet realiseren van S3 ontstaat er een gat in deze geluidswal waardoor de voorgenomen bescherming tegen geluid vanaf het spoor teniet wordt gedaan. Eiser vindt daarom dat aanvullend geluidsonderzoek nodig is om de mate van geluidsbelasting inzichtelijk te maken. Bovendien verwacht eiser dat het niet realiseren van S3 ook invloed heeft op de windhinder die hij ondervindt.
15. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in het bestreden besluit en in zijn verweerschrift terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet realiseren van S3 buiten zijn beoordeling valt. Uitgangspunt is dat het college moet beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [6] Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag niet betrekken dat de ingediende aanvraag minder ver strekt dan de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan maakt immers slechts inzichtelijk welke bouw- en gebruiksmogelijkheden een gebied maximaal heeft, maar geeft geen verplichting om deze bouw- en gebruiksmogelijkheden ook maximaal te benutten. Alleen als de aanvraag verder strekt dan de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is sprake van een afwijking van het bestemmingsplan en moet het college beoordelen of hij aan een dergelijke afwijking wil meewerken. In dit geval kan het niet realiseren van S3, terwijl het bestemmingsplan die mogelijkheid wel biedt, dus niet gezien worden als een afwijking van het bestemmingsplan die door het college moet worden beoordeeld. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank ook niet bij de beoordeling van de omgevingsvergunning betrekken of eiser meer geluidsoverlast of windhinder ondervindt door het niet realiseren van S3.
Windhinder
16. Eiser voert aan dat er windhinder ontstaat als gevolg van het project Kruisvaartkade. Ter onderbouwing wijst eiser op een rapport uit september 2017 waaruit volgt dat er windhinder ontstaat voor bewoners van woonboten langs de [A] . Volgens eiser is dit rapport inmiddels gedateerd, mede omdat wijzigingen in de ontwikkeling hebben plaatsgevonden, namelijk het vervallen van S3 en het verhogen van S6 en S7. Het college heeft ten onrechte nagelaten om aanvullend onderzoek naar windhinder uit te voeren of om maatregelen te treffen die de windhinder voor omwonenden kunnen beperken of wegnemen. Volgens eiser is daarom sprake van strijd met de goede ruimtelijke ordening.
17. De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze beroepsgrond het volgende voorop. Zoals het college heeft toegelicht is het rapport waar eiser naar verwijst, opgesteld in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan. De windklasse waar omwonenden volgens dat rapport mee worden geconfronteerd is vervolgens in het bestemmingsplan akkoord bevonden in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De beoordeling van de goede ruimtelijke ordening in het kader van het onherroepelijke bestemmingsplan ligt in deze zaak niet voor. De rechtbank kan in het kader van deze procedure uitsluitend beoordelen of het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om
af te wijkenvan het bestemmingsplan. In het kader van deze beoordeling kan worden aangevoerd dat een vergunde afwijking van het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft niet gespecificeerd welke afwijking van het bestemmingsplan in deze zaak leidt tot strijd met de goede ruimtelijke ordening op het gebied van windhinder. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het college moet beslissen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning en dat die aanvraag geen windscherm omvatte.
18. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de afwijkingen van het bestemmingsplan die met de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt, niet leiden tot extra windhinder voor eiser. Het college heeft toegelicht dat de afwijkingen van het bestemmingsplan, met betrekking tot de bouwhoogte, de hoogte van de onderdoorgangen en het aantal woningen, zo beperkt zijn dat deze niet leiden tot strijd met de goede ruimtelijke ordening op het gebied van windhinder. De rechtbank kan deze toelichting volgen en betrekt daarbij dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijkingen van het bestemmingsplan wel leiden tot strijd met de goede ruimtelijke ordening op het gebied van windhinder. Het college was dan ook niet gehouden tot het verrichten van extra onderzoek naar de mate waarin eventuele windhinder toeneemt als gevolg van de afwijkingen van het bestemmingsplan die zijn toegestaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Verblijfsplekken in de openbare ruimte
19. Eiser verzoekt om in de omgevingsvergunning op te nemen dat het niet is toegestaan om in de openbare ruimten langs de Kruisvaart verblijfsplekken, zoals bankjes te realiseren. Eiser verwijst in het kader van deze beroepsgrond naar de afspraken die in de co-creatie zijn gemaakt over dit onderwerp. Eiser vindt het teleurstellend dat deze afspraken niet in de omgevingsvergunning zijn opgenomen en dat het erop lijkt dat langs de Kruisvaart toch verblijfsplekken worden gerealiseerd.
20. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de inrichting van de openbare ruimte rondom de ontwikkeling niet bij de beoordeling van de verleende omgevingsvergunning kan worden betrokken. De verleende omgevingsvergunning ziet immers op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ en niet op het realiseren van straatmeubilair in de openbare ruimte. Het college kan alleen al daarom niet worden gehouden om voorschriften over de openbare ruimte in de hier verleende omgevingsvergunning op te nemen. Overigens is namens vergunninghoudster op de zitting toegelicht dat zij niet voornemens is om in de openbare ruimte langs de Kruisvaart verblijfsplekken te realiseren.
Sanering
21. Eiser voert verder aan dat de grond in het plangebied weliswaar is gesaneerd, maar dat daarbij als uitgangspunt is genomen dat de grond bruikbaar moet zijn voor bebouwing ‘inclusief wonen zonder tuin’. Volgens eiser betekent dit dat het plangebied vanwege het saneringsniveau niet geschikt is voor het realiseren van een (sier)tuin en een moes-, kruiden- of volkstuin en dat de grond evenmin geschikt is voor spelende kinderen en recreatie door omwonenden. Vanwege de openbaar toegankelijke binnentuinen en het openbare park dient er volgens eiser voldoende zekerheid te zijn dat de grond op deze wijze gebruikt kan worden zonder gezondheidsrisico’s.
22. De norm waar eiser zich op beroept, is neergelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en ziet op de bescherming van de kwaliteit van de bodem. Eisers betoog heeft betrekking op de kwaliteit van de bodem van de ontwikkellocatie en niet op de bodem rondom zijn woonboot. De bepalingen in de Wbb strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser, zodat de rechtbank eisers betoog buiten beschouwing laat. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt namelijk dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt vanwege strijd met een rechtsnorm, indien die norm niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Bovendien heeft het college tijdens de zitting toegelicht dat er volgens de voorschriften is gesaneerd en dat veilig gebruik gemaakt kan worden van de publiek toegankelijke gebieden. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.
Heien
23. Eiser voert tot slot aan dat hij vreest voor schade aan zijn woonboot wanneer vergunninghoudster op reguliere wijze gaat heien. Eiser wijst erop dat er in het kader van het Bereikbaarheid, Verkeersveiligheid en Communicatie (BLVC)-plan meermaals is gesproken over het aanleggen van een fundering door middel van schroefpalen of avegaarpalen. Eiser verzoekt om het aanleggen van de fundering door middel van schroefpalen als voorwaarde in de omgevingsvergunning op te nemen.
24. De rechtbank stelt voorop dat het college een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet verlenen als geen sprake is van een van de weigeringsgronden voor het verlenen van deze omgevingsvergunning. Het college heeft niet de mogelijkheid om andere aspecten te toetsen dan de aspecten die wettelijk zijn bepaald. Bij het beoordelen van een aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ moet het college wel betrekken of de aanvraag in overeenstemming is met de normen uit het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond van eiser daarom als een beroep op artikel 8.1 en 8.2 van het Bouwbesluit. Daaruit volgt dat in een bouwplan voldoende maatregelen moeten zijn opgenomen om schade voor omwonenden te voorkomen.
25. De rechtbank overweegt dat het college heeft toegelicht dat in voorschrift 7 bij de verleende omgevingsvergunning als voorwaarde is gesteld dat constructieberekeningen en -tekeningen moet worden uitgewerkt volgens de hoofdlijnen van de constructie. Het uitgangspunt daarbij is dat de fundering wordt aangelegd door schroefpalen of avegaarpalen. Dit is ook zo toegelicht in de beslissing op bezwaar waarbij voor dit uitgangspunt wordt verwezen naar de funderingsadviezen per bouwdeel en de constructieve uitgangspunten. Als tijdens de uitvoering zou blijken dat de fundering niet volgens de vereisten van het Bouwbesluit wordt aangelegd dan kan eiser bij het college een verzoek om handhaving indienen. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
26. Het college heeft tijdens de zitting voor de volledigheid de procedure over de totstandkoming van het BLVC-plan toegelicht. Daaruit volgt dat een definitief plan vaak pas kort voor aanvang van de bouw gereed is omdat een BLVC-plan gedetailleerd weergeeft hoe er wordt gebouwd. Overigens heeft vergunninghoudster op de zitting de intentie uitgesproken om de fundering aan te brengen door middel van schroefpalen of avegaarpalen, maar heeft zij toegelicht dat zij daarover geen toezeggingen kan doen omdat dit ook afhankelijk is van wat zij tijdens de bouwfase in de grond aantreft.

Conclusie

27. Uit deze uitspraak volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Het college hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. M.W.A. Schimmel, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a en artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Het college heeft bij besluit van 6 juni 2019 al afgeweken van het bestemmingsplan door de eis te laten vervallen dat gevels van woningen aan de spoorzijde met dove gevels worden uitgevoerd.
4.Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid, onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste van de Wabo.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:967.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:577.