RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht
(gemachtigde: mr. T.B.H. Nguyen).
Als derde-partij (vergunninghoudster) neemt aan deze zaak deel:
[vergunninghoudster] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. M.Y.C.L. de Wit).
Partijen worden in deze uitspraak eiser, het college en vergunninghoudster genoemd.
Inleiding
1. Deze zaak gaat over vier woongebouwen met parkeergarages in het projectgebied Kruisvaartkwartier in Utrecht. Dit projectgebied ligt aan de Kruisvaart in Utrecht tussen de Dichterswijk en het spoor. Het realiseren van deze woongebouwen maakt onderdeel uit van het project Kruisvaartkade. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is voor het projectgebied het bestemmingsplan ‘Kruisvaartkwartier’ vastgesteld dat inmiddels onherroepelijk is.
2. Vergunninghoudster heeft voor de uitvoering van het project Kruisvaartkade aparte omgevingsvergunningen aangevraagd bij het college. De rechtbank heeft op 27 juni 2024 uitspraak gedaan op een beroep dat was ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste twee woongebouwen, aangeduid als S1 en S2.Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning voor het realiseren van de woongebouwen S4 tot en met S7. Deze omgevingsvergunning is door het college op 29 augustus 2023 verleend. Vergunninghoudster heeft er voor gekozen om woongebouw S3 vooralsnog niet te realiseren.
3. Eiser is eigenaar van een woonboot in de [A] en heeft deelgenomen aan de klankbordgroep die het college heeft geadviseerd over de plannen voor het project Kruisvaartkade. Hij heeft tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van S4 tot en met S7 bezwaar gemaakt.
4. Met het besluit van 25 maart 2024 heeft het college op de bezwaren van eiser beslist en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bij de rechtbank beroep ingesteld.
5. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft diverse schriftelijke reacties ingediend.
6. Het beroep is door de rechtbank behandeld op de zitting van 18 september 2024. Eiser was daarbij aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [veguningverlener] , vergunningverlener, [ecoloog] , ecoloog en [jurist] , jurist. Namens vergunninghoudster waren [B] en [C] bij de zitting aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.
7. Tijdens deze zitting is ook het beroep met zaaknummer UTR 24/3471 behandeld. De rechtbank doet apart uitspraak op het beroep met dit zaaknummer.
Besluitvorming van het college
8. Voor het realiseren van de woongebouwen S4 tot en met S7 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’.Omdat de ontwikkeling gedeeltelijk in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan ‘Kruisvaartkwartier’, heeft het college ook een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. De ontwikkeling wijkt op de volgende onderdelen af van het bestemmingsplan: de toegestane bouwhoogte, de hoogte van de onderdoorgangen en het aantal toegestane woningen.Om deze afwijkingen van het bestemmingsplan mogelijk te maken heeft het college gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om van de planregels af te wijken. Dit wordt de binnenplanse afwijkingsmogelijkheidgenoemd.
Toetsingskader
9. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaken de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
10. Het college is bevoegd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het
bestemmingsplan te verlenen als het bouwplan waarvoor deze wordt verleend niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en als hij alle betrokken belangen heeft afgewogen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De rechtbank toetst of de weging van de belangen die het college heeft gemaakt redelijk is.