ECLI:NL:RBMNE:2024:6376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
16.274655.24 en 16-087358-23 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging ISD-maatregel wegens poging tot zware mishandeling, lokaalvredebreuk en bedreiging jegens hulpverleners

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 juli 2024 in Utrecht meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan twee hulpverleners door een lege glazen wijnfles naar hen te gooien. Dit gebeurde in de zorglocatie van een organisatie waar de verdachte eerder een pandverbod had gekregen. Daarnaast heeft de verdachte de hulpverleners bedreigd via een WhatsApp-bericht, waarin hij suggereerde dat hij in staat was om hen te doden. Tijdens de zitting op 6 november 2024 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal, de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, lokaalvredebreuk en bedreiging. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.274655.24 en 16-087358-23 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode 1] te [plaats 1] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] te [plaats 2] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 6 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Boon en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1,
primair: op 23 juli 2024 in Utrecht heeft gepoogd aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door (met kracht) een lege (wijn)fles naar hen te gooien;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
Feit 2: op 23 juli 2024 in Utrecht wederrechtelijk is binnengedrongen in de zorglocatie van het [organisatie 1] aan de [straat] ;
Feit 3: op 23 juli 2024 in Utrecht [slachtoffer 3] en/of haar collega's van het [organisatie 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Voor feit 1 komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] . De officier van justitie vordert voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] partiële vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. De verweren van de verdediging worden – voor zover van belang – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op basis van de hierna genoemde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring voor alle drie de ten laste gelegde feiten. De rechtbank licht haar oordeel hieronder inhoudelijk toe.
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 23 juli 2024 was ik werkzaam als medewerker bij het [organisatie 1] , gelegen aan de [straat] [nummer] te [plaats 1] . Ik hoorde ineens dat er een voorwerp met hoge snelheid tegen het raam aankwam waar ik voor zat te werken. Ik keek op en zag dat het een lege doorzichtige wijnfles betrof. Dit ging met een harde kracht want ik hoorde een harde klap van de fles die tegen het raam aankwam. Ik keek op en zag dat een man voor de counter van het kantoor stond, welke later [verdachte] bleek te zijn. [2] Ik heb op onze camerabeelden ook daadwerkelijk teruggezien dat [verdachte (voornaam)] het pand betreedt met een lege doorzichtige wijnfles en deze met kennelijke kracht en met opzet in mijn richting gooide. Ik zag later dat er een kras in het raam zat waar ik voor zat te werken. Deze kras zat er voor dit incident nog niet. Ik zag dat de kras in het raam ongeveer 10 centimeter groot was. [3]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 23 juli 2024 was ik aan het werk bij het [organisatie 1] . Ik zag toen een fles vliegen richting mijn collega. Het was een glazen fles. Ik herkende deze fles als rosé wijn. De fles vloog rakelings langs het hoofd van mijn collega. Het was een sterke fles. Ik herkende deze man toen als [verdachte] . [4] [verdachte] stond bij de balie toen hij de fles gooide. [verdachte] gooide de fles op ongeveer een afstand van 3 meter. [5]
De verklaring van verdachte op de zitting:
Ik was op 23 juli 2024 bij het [organisatie 1] op de [straat] . Ik had een lege wijnfles bij me. Ik heb de wijnfles gegooid. [6]
Feit 2:
Een proces-verbaal van bevindingen, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, zag een pandontzegging die uitgereikt was door medewerkers van het [organisatie 1] gelegen aan de [straat] [nummer] te [plaats 1] . Ik zag dat de pandontzegging geldig was van 2 maart 2024 tot en met 2 maart 2025. Ik sprak afdelingsmanager [C] en ik hoorde hem zeggen dat zijn medewerkers [D (voornaam)] en [E (voornaam)] de pandontzegging namens hem uitgereikt hadden. Ik nam contact op met [D (voornaam)] en hoorde haar zeggen dat zij samen met [E (voornaam)] de pandontzegging had uitgereikt. Ik hoorde [D (voornaam)] zeggen dat [verdachte] de pandontzegging had gezien. [7]
Een geschrift, te weten een brief van het [organisatie 1] , ondertekend op 9 maart 2024, voor zover inhoudende:
[organisatie 1] [.]
[..] [straat]
[nummer]
[postcode 2] [plaats 1]
Geachte [verdachte] ,
Naar aanleiding van het incident (brandstichten op ons terrein) op 2 maart 2024 krijgt u
een pandverbod voor de duur van jaar. Dit betekent dat u niet welkom bent in ons pand en op het terrein van. [8]
Een geschrift, te weten een e-mail van 12 maart 2024, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Van: [B] , [instelling 3] .nl
Verzonden: 12 maart 2024
Aan: [C] , [organisatie 1] .nl
Ik heb van [verdachte] begrepen dat hij een pandverbod op de [afkorting] straat heeft.
[de rechtbank begrijpt dat er met [afkorting] de [straat] wordt bedoeld, zijnde het adres van het [organisatie 1]] [9]
Feit 3:
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 23 juli 2024 was ik [slachtoffer 3] thuis in mijn woning in [plaats 1] . Ik kreeg een whatsappbericht van mijn client [verdachte] . [verdachte (voornaam)] is bij mij als client vanuit de organisatie [organisatie 2] . In het bericht stond de volgende tekst:
Vraag maar wat er bij [straat] gebeurd is, wat had ik nou gezegd over de Heilige pverbondenheid tussen man en vrouw? Begrijpen [...] nu dat ik heel goed in staat ben om mensen een vervroegde ontmoeting met hun Schepper te gunnen?moet ik het nou echt waar gaan maken?
Ik denk dat het bericht betekent dat [verdachte (voornaam)] iemand wil vermoorden. Het bericht was vanaf zijn telefoonnummer gestuurd. Op 24 juli 2024 hoorde ik dat [verdachte] de avond daarvoor een fles had gegooid naar een medewerker van het [organisatie 1] . Ik legde toen het verband tussen het appje en het incident op de [straat] [nummer] in [plaats 1] . [10]
Een geschrift, te weten een screenshot van een chatgesprek, voor zover inhoudende:
[verdachte] ... [
de rechtbank begrijpt dat de achternaam van verdachte is afgekort omdat deze niet volledig in beeld past]
Vraag maar wat er bij [straat] gebeurd is, wat had ik nou gezegd over de Heilige pverbondenheid tussen man en vrouw? Begrijpen [...] nu dat ik heel goed in staat ben om mensen een vervroegde ontmoeting met hun Schepper te gunnen?moet ik het nou echt waar gaan maken? [11]
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Poging tot zware mishandeling
De raadsvrouw heeft betoogt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij een plastic wijnfles bij zich had, in plaats van een glazen wijnfles.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een glazen wijnfles bij zich had. Dat sprake zou zijn van een plastic fles, vindt geen steun in de inhoud van het dossier. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat verdachte gedurende het onderzoek, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, niet eerder heeft verklaard over een plastic fles.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een ander oordeel dan de raadsvrouw voor wat betreft het voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (oftewel op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De te beantwoorden vraag is dus of het gedrag van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte een lege, glazen wijnfles met kracht richting het hoofd van de heer [slachtoffer 1] heeft gegooid (de fles passeerde het hoofd van die [slachtoffer 1] immers rakelings). Op het moment van gooien stond verdachte op een korte afstand van [slachtoffer 1] (3 meter). Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Wanneer het hoofd met kracht wordt geraakt door een glazen fles, brengt dit een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee. Het met kracht gooien van een lege glazen fles richting het hoofd, en op korte afstand, kan naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat dit gevolg niet is ingetreden, doordat de fles het hoofd van die [slachtoffer 1] niet heeft geraakt, is voor de bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling niet van belang.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, komt de rechtbank slechts voor [slachtoffer 1] tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij voor de poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 2] .
Lokaalvredebreuk
De raadsvrouw heeft gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de onmiskenbare wil bij het [organisatie 1] dat verdachte hun zorglocatie niet mocht betreden en, zelfs al was er wel sprake van een onmiskenbare wil, dat er geen bewijs is dat deze wil bij verdachte kenbaar is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte wetenschap had van het pandverbod en dat dit pandverbod ook daadwerkelijk aan verdachte kenbaar is gemaakt door de medewerkers van het [organisatie 1] .
Bedreiging
De raadsvrouw heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte het Whatsappbericht heeft gestuurd aan [slachtoffer 3] . Een bewezenverklaring kan verder niet volgen, omdat [slachtoffer 3] zelf heeft aangegeven dat zij zich niet bedreigd voelde.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte een cliënt van haar is en dat het telefoonnummer van verdachte bij haar bekend is. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer 3] te twijfelen dat het door haar ontvangen bericht afkomstig is van verdachte. Op het in het dossier gevoegde screenshot staat bovendien bovenaan de (bijna volledige) naam van verdachte. Voorts verwijst de inhoud van het bericht naar het incident van een dag ervoor aan de [straat] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij die dag bij de [straat] is geweest en dat daar één en ander is voorgevallen. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit Whatsappbericht heeft verzonden.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging niet is vereist dat bij de bedreigde werkelijk vrees is ontstaan. Vereist is dat de uitlatingen van de verdachte van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, dat deze een dergelijke vrees konden doen ontstaan. De rechtbank leidt uit de tekst van het Whatsappbericht af dat met “vervroegde ontmoeting met de Schepper” de dood bedoeld is. Bovendien gaat deze bedreiging gepaard met een verwijzing naar een incident van een dag eerder, waar verdachte een glazen fles naar het hoofd van een medewerker van het [organisatie 1] heeft gegooid en zich dreigend heeft opgesteld. In die context kon de tekst van het bericht naar het oordeel van de rechtbank bij de bedreigde de redelijke vrees doen ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 23 juli 2024 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht een lege wijnfles naar het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 23 juli 2024 te [plaats 1] in het besloten lokaal, zorglocatie van het [organisatie 1] aan de
[straat] , wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 9 maart 2024 schriftelijk de toegang tot dat pand ontzegd voor de duur van een jaar;
3
op 23 juli 2024 te [plaats 1] [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door deze [slachtoffer 3] een WhatsAppbericht te sturen met de volgende tekst: "Vraag
maar wat er bij [straat] gebeurd is, wat had ik nou gezegd over de Heilige verbondenheid tussen man en vrouw? Begrijpen jullie nu dat ik heel goed in staat ben om mensen een vervroegde ontmoeting met hun Schepper te gunnen? moet ik het nou echt waar gaan maken?"
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1, primair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN DE MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat geen ISD-maatregel moet worden opgelegd, ook al voldoet verdachte aan de harde criteria. Er is onvoldoende voldaan aan het ultimum remedium-vereiste. De ISD-rapportage is bovendien gebrekkig en de rechtbank kan op grond van het advies geen gedegen oordeel vormen over oplegging van de ISD-maatregel. Oplegging van de ISD-maatregel is ook niet wenselijk, nu dit het hulpverleningskader waar verdachte op dit moment mee bezig is zal doorkruisen. Dit geldt temeer voor het vinden van stabiele huisvesting. Uit een rapportage van 21 september 2023, opgesteld door [instelling 1] , volgt in de visie van de verdediging dat er behandelmogelijkheden zijn, die minder ingrijpend zijn dan de ISD-maatregel, welke nog niet zijn geprobeerd. Een ISD-maatregel zal averechts werken en gezien de motivatie van verdachte uitlopen op een kale detentie van twee jaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten: poging tot zware mishandeling, lokaalvredebreuk en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Alle feiten hebben betrekking op de hulpverlening die verdachte geboden kreeg van het [organisatie 1] . Dat maakt de feiten des te ernstiger. Het [organisatie 1] en haar medewerkers zijn erop gericht om verdachte de juiste hulp en begeleiding te bieden. Zij moeten in staat zijn ongehinderd en volkomen veilig hun werk te verrichten. Verdachte heeft met zijn boze en agressieve gedrag gezorgd voor situaties waarin medewerkers van het [organisatie 1] zich angstig en onveilig voelden. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk. De rechtbank benoemt expliciet de poging tot zware mishandeling, waarbij verdachte met kracht een glazen wijnfles richting het hoofd van een medewerker heeft gegooid. Verdachte heeft hiermee een gevaarlijke situatie gecreëerd, die ook heel anders had kunnen aflopen. Iedereen mag van geluk spreken dat de glazen fles de medewerker niet daadwerkelijk geraakt heeft. Verdachte had beter moeten weten en zijn frustraties nooit op deze manier mogen uiten.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 september 2024;
- een reclasseringsadvies van [instelling 2] van 14 oktober 2024;
- een conclusie- en behandeladvies van [instelling 1] van 21 september 2023, opgemaakt door [A] , GZ-psycholoog;
- de ter zitting van 6 november 2024 door [B] van [instelling 3] gegeven toelichting over het huidige hulpverleningskader van verdachte.
De rechtbank constateert dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Verdachte liep zelfs in de proeftijd van een deels voorwaardelijke veroordeling uit 2023 voor een poging tot zware mishandeling. Verdachte was dus een gewaarschuwd mens.
De reclassering adviseert de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Verdachte heeft eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen en voldoet inmiddels wederom aan de harde criteria. De reclassering spreekt dan ook van een delictpatroon wat betreft geweldsdelicten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
Stabiele en beschermende factoren in het leven van verdachte zijn bewindvoering en de begeleiding die hij krijgt vanuit het [instelling 3] in [plaats 1] . Verdachte lijkt open te staan voor deze vorm van hulp en heeft het uitvoeren van een taakstraf opgepakt. Een positief gevolg daarvan is dat verdachte na detentie een mogelijke dagbesteding heeft overgehouden aan het uitvoeren van de taakstraf. De instabiele factoren in het leven van verdachte zijn het gebrek aan huisvesting, het middelengebruik en het psychosociaal functioneren van verdachte. Uit een pro-justitiarapportage van 2019 volgt dat dat verdachte gediagnosticeerd is met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ADHD, stoornis in het alcoholgebruik en ongespecificeerde stimulantium gerelateerde stoornis. De reclassering vindt het zorgwekkend dat verdachte in het verleden geen enkele vorm van hulpverlening geaccepteerd lijkt te hebben en dat wanneer hij het ergens niet mee eens is, hij daar agressief op reageert. Verdachte zet zijn boosheid functioneel in. Verdachte onderkent zelf wél dat zijn alcoholgebruik geen positief effect heeft en dat hij onder invloed een kort lontje heeft. De reclassering heeft van het [instelling 4] in [plaats 1] vernomen dat de drie reclasseringsorganisaties en de hulpverlening in de regio niet meer openstaan voor de begeleiding van verdachte. De reclassering ziet de huidige begeleiding vanuit de gemeente en zijn bewindvoering als onvoldoende basis om verdachte te begeleiden naar gedragsverandering, terwijl er weinig/geen mogelijkheden meer zijn voor hem binnen een ambulant kader.
Het voorgaande gecombineerd met het ingeschatte hoge recidiverisico, de maatschappelijke overlast die verdachte met zijn gedrag teweegbrengt en de instabiele dynamische criminogene factoren, wijzen in de visie van de reclassering op de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een ISD-traject. Een ambulante behandeling of een klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of maatregel worden, met oog op de omvangrijke problematiek, onvoldoende stringent geacht.
De verdediging heeft de rechtbank gewezen op de rapportage van [instelling 1] van 21 september 2023. De GZ-psycholoog beschrijft in deze rapportage dat er sprake is van een neerwaartse spiraal: verdachte wordt steeds gewelddadiger en de samenleving bejegent hem steeds strenger. Daaruit komt onder meer voort dat het voor hulpverleners moeilijk is om verdachte te begeleiden of te behandelen. Verdachte heeft aangegeven in dit traject dat hij niet openstaat voor klinische behandeling. De GZ-psycholoog schrijft op dat het van belang is om te onderzoeken hoe er meer stabiliteit gecreëerd kan worden voor verdachte. Gedacht kan worden aan een woonvorm met daarbij intensieve (ambulante) begeleiding. De GZ-psycholoog sluit niet uit dat een behandeling in ambulante setting, ook wanneer dit wordt gecombineerd met andere maatregelen, onvoldoende is.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een ISD-maatregel.
Oplegging van de ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de vereisten voor het opleggen van een ISD-maatregel ex artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De gevangenisstraffen die daarvoor aan hem zijn opgelegd, zijn ten uitvoer gelegd. Voorts hebben de feiten van de zaak met parketnummer 16.274655.24 plaatsgevonden ná tenuitvoerlegging van de laatste straf. Verder dient er, zoals blijkt uit het hiervoor besproken reclasseringsadvies, ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Daarnaast eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst van en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Ook is, gelet op het strafblad van verdachte, voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. Verdachte valt namelijk onder de definitie van stelselmatige dader. Verdachte is immers meerderjarig en zag over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug gerekend vanaf de pleegdatum van de feiten waarvoor verdachte thans wordt veroordeeld.
Verdachte voldoet dan ook zowel aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel als aan de beleidslijnen die het Openbaar Ministerie hanteert voor het vorderen van de ISD-maatregel. Gelet op het feit dat de vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat zijn gedrag is veranderd en ook de ingezette hulpverlening geen succes is gebleken, acht de rechtbank de oplegging van de ISD-maatregel onontkoombaar, ondanks dat verdachte niet recent een behandeling heeft gehad waarvan klinische opname onderdeel uitmaakte. De rechtbank constateert, anders dan de verdediging, dat de reden waarom recent geen behandeling, al dan niet klinisch, heeft plaatsgevonden, gelegen is in de keuzes en de houding van verdachte zelf. Juist tegen (forensisch) hulpverleners stelt verdachte zich bedreigend en niet-meewerkend op. Dat verdachte een goede klik heeft met de (niet justitiële) hulpverlening vanuit [instelling 3] ziet de rechtbank als een positieve omstandigheid, maar met de officier van justitie en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat alleen een justitieel kader voldoende is om het recidiverisico te beperken. Dit betekent dat de rechtbank de begeleiding en hulp vanuit [instelling 3] onvoldoende acht om te kunnen waarborgen dat verdachte niet opnieuw de fout in zal gaan en zijn leven zal beteren.
De rechtbank ziet in lijn met het advies van de reclassering geen andere mogelijkheid om grip op verdachte te krijgen, dan de ISD-maatregel. De rechtbank vindt die maatregel een passende sanctie en zal die aan verdachte opleggen. Met de ISD-maatregel wordt enerzijds de maatschappij beschermd tegen de overlast die verdachte veroorzaakt door het plegen van strafbare feiten. Anderzijds wordt binnen de maatregel geprobeerd een bijdrage te leveren aan een oplossing voor de problematiek van verdachte.
Ter optimale bescherming van de maatschappij en ter de beëindiging van de recidive van verdachte, zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank neemt niet in het vonnis op dat er binnen een bepaalde termijn een tussentijdse toets van de ISD-maatregel moet plaatsvinden. Verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij niet aan de ISD-maatregel wil meewerken. Wanneer de situatie zich vervolgens voordoet dat behandeling in het kader van die maatregel niet van de grond komt, en daardoor een kale ISD-maatregel resteert, is dit voor eigen rekening en risico van de verdachte.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland te Utrecht van 14 april 2023 (parketnummer 16-087358-23) is verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten, zoals bewezenverklaard in dit vonnis. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 138, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-087358-23
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Utrecht bij vonnis van 14 april 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A.M.M. Lemmen en S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 juli 2024 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(met kracht) een lege (wijn)fles naar het hoofd, althans het lichaam, althans in de
richting, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2024 te Utrecht
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met kracht een lege (wijn)fles naar het hoofd, althans het lichaam, althans in
de richting, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te gooien en/of
(daarbij/vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te
voegen "als jullie nog 1 keer aan [F (voornaam)] zitten maak ik jullie dood", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 23 juli 2024 te Utrecht
in het besloten lokaal zorglocatie van het [organisatie 1] aan de
[straat] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 9 maart 2024 schriftelijk de
toegang tot dat pand ontzegd voor de duur van een jaar;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 23 juli 2024 te Utrecht, althans in Nederland,
[slachtoffer 3] en/of haar ( [slachtoffer 3] ') collega's werkzaam bij het [organisatie 1] ,
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door deze [slachtoffer 3] een WhatsAppbericht te sturen met de volgende tekst: "Vraag
maar wat er bij [straat] gebeurd is, wat had ik nou gezegd over de
Heilige pverbondenheid tussen man en vrouw? Begrijpen jullie nu dat ik heel goed
in staat ben om mensen een vervroegde ontmoeting met hun Schepper te gunnen?
moet ik het nou echt waar gaan maken?";
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 augustus 2024, genummerd PL0900-2024266653, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 85. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 23 augustus 2024, pagina 12 van 85.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 23 augustus 2024, pagina 13 van 85.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 23 augustus 2024, pagina 18 van 85.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 23 augustus 2024, pagina 19 van 85.
6.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 6 november 2024.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 26 augustus 2024, pagina 33 van 85.
8.Een geschrift, te weten een brief van het [organisatie 1] , opgemaakt door [C] , pagina 35 van 85.
9.Een geschrift, te weten een e-mail van [B] , opgemaakt door [B] , pagina 42 van 85.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige van 26 augustus 2024, pagina 15 van 85.
11.Een geschrift, te weten een screenshot van een chatgesprek, pagina 36 van 85.