4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op basis van de hierna genoemde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring voor alle drie de ten laste gelegde feiten. De rechtbank licht haar oordeel hieronder inhoudelijk toe.
Feit 1:
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 23 juli 2024 was ik werkzaam als medewerker bij het [organisatie 1] , gelegen aan de [straat] [nummer] te [plaats 1] . Ik hoorde ineens dat er een voorwerp met hoge snelheid tegen het raam aankwam waar ik voor zat te werken. Ik keek op en zag dat het een lege doorzichtige wijnfles betrof. Dit ging met een harde kracht want ik hoorde een harde klap van de fles die tegen het raam aankwam. Ik keek op en zag dat een man voor de counter van het kantoor stond, welke later [verdachte] bleek te zijn.Ik heb op onze camerabeelden ook daadwerkelijk teruggezien dat [verdachte (voornaam)] het pand betreedt met een lege doorzichtige wijnfles en deze met kennelijke kracht en met opzet in mijn richting gooide. Ik zag later dat er een kras in het raam zat waar ik voor zat te werken. Deze kras zat er voor dit incident nog niet. Ik zag dat de kras in het raam ongeveer 10 centimeter groot was.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 23 juli 2024 was ik aan het werk bij het [organisatie 1] . Ik zag toen een fles vliegen richting mijn collega. Het was een glazen fles. Ik herkende deze fles als rosé wijn. De fles vloog rakelings langs het hoofd van mijn collega. Het was een sterke fles. Ik herkende deze man toen als [verdachte] .[verdachte] stond bij de balie toen hij de fles gooide. [verdachte] gooide de fles op ongeveer een afstand van 3 meter.
De verklaring van verdachte op de zitting:
Ik was op 23 juli 2024 bij het [organisatie 1] op de [straat] . Ik had een lege wijnfles bij me. Ik heb de wijnfles gegooid.
Feit 2:
Een proces-verbaal van bevindingen, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant, zag een pandontzegging die uitgereikt was door medewerkers van het [organisatie 1] gelegen aan de [straat] [nummer] te [plaats 1] . Ik zag dat de pandontzegging geldig was van 2 maart 2024 tot en met 2 maart 2025. Ik sprak afdelingsmanager [C] en ik hoorde hem zeggen dat zijn medewerkers [D (voornaam)] en [E (voornaam)] de pandontzegging namens hem uitgereikt hadden. Ik nam contact op met [D (voornaam)] en hoorde haar zeggen dat zij samen met [E (voornaam)] de pandontzegging had uitgereikt. Ik hoorde [D (voornaam)] zeggen dat [verdachte] de pandontzegging had gezien.
Een geschrift, te weten een brief van het [organisatie 1] , ondertekend op 9 maart 2024, voor zover inhoudende:
[organisatie 1] [.]
[..] [straat]
[nummer]
[postcode 2] [plaats 1]
Geachte [verdachte] ,
Naar aanleiding van het incident (brandstichten op ons terrein) op 2 maart 2024 krijgt u
een pandverbod voor de duur van jaar. Dit betekent dat u niet welkom bent in ons pand en op het terrein van.
Een geschrift, te weten een e-mail van 12 maart 2024, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Van: [B] , [instelling 3] .nl
Verzonden: 12 maart 2024
Aan: [C] , [organisatie 1] .nl
Ik heb van [verdachte] begrepen dat hij een pandverbod op de [afkorting] straat heeft.
[de rechtbank begrijpt dat er met [afkorting] de [straat] wordt bedoeld, zijnde het adres van het [organisatie 1]]
Feit 3:
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 23 juli 2024 was ik [slachtoffer 3] thuis in mijn woning in [plaats 1] . Ik kreeg een whatsappbericht van mijn client [verdachte] . [verdachte (voornaam)] is bij mij als client vanuit de organisatie [organisatie 2] . In het bericht stond de volgende tekst:
Vraag maar wat er bij [straat] gebeurd is, wat had ik nou gezegd over de Heilige pverbondenheid tussen man en vrouw? Begrijpen [...] nu dat ik heel goed in staat ben om mensen een vervroegde ontmoeting met hun Schepper te gunnen?moet ik het nou echt waar gaan maken?
Ik denk dat het bericht betekent dat [verdachte (voornaam)] iemand wil vermoorden. Het bericht was vanaf zijn telefoonnummer gestuurd. Op 24 juli 2024 hoorde ik dat [verdachte] de avond daarvoor een fles had gegooid naar een medewerker van het [organisatie 1] . Ik legde toen het verband tussen het appje en het incident op de [straat] [nummer] in [plaats 1] .
Een geschrift, te weten een screenshot van een chatgesprek, voor zover inhoudende:
[verdachte] ... [
de rechtbank begrijpt dat de achternaam van verdachte is afgekort omdat deze niet volledig in beeld past]
Vraag maar wat er bij [straat] gebeurd is, wat had ik nou gezegd over de Heilige pverbondenheid tussen man en vrouw? Begrijpen [...] nu dat ik heel goed in staat ben om mensen een vervroegde ontmoeting met hun Schepper te gunnen?moet ik het nou echt waar gaan maken?
Bewijsoverwegingen
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Poging tot zware mishandeling
De raadsvrouw heeft betoogt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij een plastic wijnfles bij zich had, in plaats van een glazen wijnfles.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een glazen wijnfles bij zich had. Dat sprake zou zijn van een plastic fles, vindt geen steun in de inhoud van het dossier. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat verdachte gedurende het onderzoek, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, niet eerder heeft verklaard over een plastic fles.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot een ander oordeel dan de raadsvrouw voor wat betreft het voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (oftewel op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De te beantwoorden vraag is dus of het gedrag van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte een lege, glazen wijnfles met kracht richting het hoofd van de heer [slachtoffer 1] heeft gegooid (de fles passeerde het hoofd van die [slachtoffer 1] immers rakelings). Op het moment van gooien stond verdachte op een korte afstand van [slachtoffer 1] (3 meter). Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Wanneer het hoofd met kracht wordt geraakt door een glazen fles, brengt dit een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee. Het met kracht gooien van een lege glazen fles richting het hoofd, en op korte afstand, kan naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat dit gevolg niet is ingetreden, doordat de fles het hoofd van die [slachtoffer 1] niet heeft geraakt, is voor de bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling niet van belang.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, komt de rechtbank slechts voor [slachtoffer 1] tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij voor de poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 2] .
Lokaalvredebreuk
De raadsvrouw heeft gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de onmiskenbare wil bij het [organisatie 1] dat verdachte hun zorglocatie niet mocht betreden en, zelfs al was er wel sprake van een onmiskenbare wil, dat er geen bewijs is dat deze wil bij verdachte kenbaar is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte wetenschap had van het pandverbod en dat dit pandverbod ook daadwerkelijk aan verdachte kenbaar is gemaakt door de medewerkers van het [organisatie 1] .
Bedreiging
De raadsvrouw heeft gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte het Whatsappbericht heeft gestuurd aan [slachtoffer 3] . Een bewezenverklaring kan verder niet volgen, omdat [slachtoffer 3] zelf heeft aangegeven dat zij zich niet bedreigd voelde.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte een cliënt van haar is en dat het telefoonnummer van verdachte bij haar bekend is. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer 3] te twijfelen dat het door haar ontvangen bericht afkomstig is van verdachte. Op het in het dossier gevoegde screenshot staat bovendien bovenaan de (bijna volledige) naam van verdachte. Voorts verwijst de inhoud van het bericht naar het incident van een dag ervoor aan de [straat] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij die dag bij de [straat] is geweest en dat daar één en ander is voorgevallen. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte dit Whatsappbericht heeft verzonden.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging niet is vereist dat bij de bedreigde werkelijk vrees is ontstaan. Vereist is dat de uitlatingen van de verdachte van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, dat deze een dergelijke vrees konden doen ontstaan. De rechtbank leidt uit de tekst van het Whatsappbericht af dat met “vervroegde ontmoeting met de Schepper” de dood bedoeld is. Bovendien gaat deze bedreiging gepaard met een verwijzing naar een incident van een dag eerder, waar verdachte een glazen fles naar het hoofd van een medewerker van het [organisatie 1] heeft gegooid en zich dreigend heeft opgesteld. In die context kon de tekst van het bericht naar het oordeel van de rechtbank bij de bedreigde de redelijke vrees doen ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.