ECLI:NL:RBMNE:2024:6365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/16/562518
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van kinderen door nieuwe partner en afwijzing verzoek vervangende toestemming voor erkenning door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie betreffende de erkenning van twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de erkenning van de kinderen door de nieuwe partner van de moeder, mevrouw [belanghebbende], vernietigd. De vader van de kinderen had verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van de kinderen, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is dat mevrouw [belanghebbende] niet als juridisch ouder op de geboorteakte blijft staan, gezien haar korte samenwoning met de moeder en de wisselende relatie tussen hen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man, als verwekker van de kinderen, geen vervangende toestemming kan krijgen voor erkenning, omdat er ernstige zorgen zijn over zijn gedrag en de impact daarvan op de moeder en de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een verleden heeft van geweld en bedreiging jegens de moeder, wat een risico voor de kinderen met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de bijzondere curator voor het overige afgewezen, en benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen voorop staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/562518 / FO RK 23-1104
Erkenning en gezag
Beschikking van 23 oktober 2024
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H.S.K. Jap A Joe,
met als belanghebbende
[belanghebbende] ,
wonende in [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: mevrouw [belanghebbende] ,
advocaat mr. L.P. Lagerweij.
mr. M. van Harskamp,
kantoorhoudende in Utrecht,
als bijzondere curator over de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats 1] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 20 oktober 2023 en 26 april 2024 eerdere beschikkingen afgegeven in deze procedure. Voor het verloop van de procedure tot aan 26 april 2024 verwijst de rechtbank naar deze eerdere beschikkingen.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI) van 18 juni 2024;
  • het bericht van de man van 18 juli 2024;
  • het bericht van de man van 22 juli 2024;
  • het bericht van de GI van 25 juli 2024;
  • het F-formulier van de man van 20 augustus 2024;
  • het bericht van de man van 26 augustus 2024;
  • het bericht van de man van 28 augustus 2024;
  • het bericht van de moeder met bijlagen van 25 september 2024.
1.3.
De behandeling van de zaak is voortgezet tijdens de zitting van 25 september 2024.
Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de man;
  • de vrouw met haar advocaat;
  • mevrouw [belanghebbende] met haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna te noemen: de Raad);
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.4.
De man was ook uitgenodigd voor de zitting, maar zijn advocaat heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting geïnformeerd dat hij niet naar de zitting wilde komen.
1.5.
Tijdens de zitting hebben de advocaat van de moeder en de advocaat van mevrouw [belanghebbende] een pleitnotitie overgelegd.
1.6.
Na de zitting heeft de rechtbank op 11 oktober 2024 een brief van mevrouw [belanghebbende] ontvangen, waarin zij instemt met de vernietiging van de erkenning.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder en de man hebben een relatie gehad.
2.2.
De moeder is bevallen van twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats 1] .
2.3.
Mevrouw [belanghebbende] heeft [minderjarige 2] op 18 augustus 2023 erkend. Vervolgens is [minderjarige 1] op 27 september 2023 eveneens door mevrouw [belanghebbende] erkend.
2.4.
De moeder en mevrouw [belanghebbende] hebben het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogen nemen.
2.5.
In de beschikking van deze rechtbank van 14 februari 2023 is [minderjarige 1] voor de eerste maal onder toezicht gesteld. In de beschikking van 7 februari 2024 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 februari 2025.
2.6.
Daarnaast is bij beschikking van 7 augustus 2023 [minderjarige 1] met spoed gedurende dag en nacht uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. In de beschikking van 7 februari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 14 augustus 2024 verlengd en is de beslissing voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Vervolgens is de machtiging tot uithuisplaatsing in de beschikking van 23 augustus 2024 verlengd tot 14 februari 2025.
2.7.
In de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2023 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 25 augustus 2024.
2.8.
Vervolgens is [minderjarige 2] bij beschikking van 6 maart 2024 via een spoedmachtiging uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 3 april 2024. De moeder, de GI en mevrouw [belanghebbende] zijn op 18 maart 2024 nader op dit verzoek gehoord door de kinderrechter. In de beschikking van 23 maart 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verlengd tot 25 augustus 2025.
2.9.
De rechtbank dient nog te beslissen op de verzoeken van de man om de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door mevrouw [belanghebbende] te vernietigen en aan hem toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast verzoekt de man om samen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.10.
De bijzondere curator verzoekt – als aan de man vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt verleend – eveneens om de erkenning van de kinderen door mevrouw [belanghebbende] te vernietigen op grond van artikel 1:205a lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook op dit verzoek dient de rechtbank nog een beslissing te nemen.

3.De beoordeling

Vernietiging erkenning door mevrouw [belanghebbende]
3.1.
Er is een verzoek tot vernietiging van de erkenning door mevrouw [belanghebbende] gedaan door de bijzondere curator. De man heeft ook dit verzoek gedaan. De wet geeft aan een verwekker zoals de man geen zelfstandig verzoek tot vernietiging van de erkenning door een ander. De man heeft alleen de mogelijkheid een verzoek vervangende toestemming tot erkenning te doen met als gevolg dat de door mevrouw [belanghebbende] gedane erkenning nietig is, indien de toestemming van de moeder tot de erkenning als misbruik van bevoegdheid is te kwalificeren. Het verzoek van de bijzondere curator strekt dus verder. De rechtbank zal daarom dat verzoek van de bijzondere curator als eerste beoordelen en dit verzoek toewijzen.
De rechtbank zal de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door mevrouw [belanghebbende] vernietigen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de erkenning worden vernietigd op de grond dat de erkenner niet de biologische ouder van het kind is. Tussen de betrokkenen staat niet ter discussie dat mevrouw [belanghebbende] niet de verwekker van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is en dat zij ook niet heeft ingestemd met de daad die de verwekking van de kinderen tot gevolg kan hebben gehad. De rechtbank acht het niet in het belang van de kinderen dat mevrouw [belanghebbende] als juridisch ouder op de geboorteakte van de kinderen vermeld blijft staan. Mevrouw [belanghebbende] heeft maar kort in gezinsverband met de moeder en de kinderen samengeleefd. Daarnaast is de relatie tussen de moeder en mevrouw [belanghebbende] wisselend, in die zin dat de relatie tussen hen al eerder is verbroken. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat mevrouw [belanghebbende] als juridisch ouder van de kinderen geregistreerd blijft staan. Overigens heeft mevrouw [belanghebbende] de rechtbank na de zitting ook geïnformeerd dat zij haar verweer ten aanzien van de vernietiging van de erkenning intrekt en ermee instemt dat de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door haar wordt vernietigd, wat voor de rechtbank een bevestiging is dat het in het belang van de kinderen is dat de erkenning wordt vernietigd.
Vervangende toestemming voor de erkenning door de man
3.3.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen en aan hem geen toestemming verlenen voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.4.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit is ook gebleken uit het DNA-onderzoek. Het uitgangspunt van de wet is dat zowel het kind als de verwekker er recht op hebben dat hun familieband officieel wordt vastgelegd. De rechter kan alleen in uitzonderlijke gevallen weigeren om vervangende toestemming te geven voor de erkenning. Dit kan als door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of als een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. [1]
3.5.
De rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij door de man worden erkend. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij vindt dat er sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. De moeder heeft verklaard dat de relatie tussen de man en de moeder ernstig is verstoord. De moeder heeft in het verleden meerdere malen aangifte gedaan tegen de man van mishandelingen, bedreigingen en stalking. De man is op 30 april 2024 door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld wegens stalking en bedreiging van de moeder tot een gevangenisstraf van zeven maanden. Daarnaast heeft de meervoudige kamer een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van de man op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, wat inhoudt dat de man gedurende een periode van vijf jaren geen contact mag opnemen met de moeder zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt met uitzondering van professionele begeleide contactmomenten. Daarnaast mag de man zich niet begeven binnen een straal van vijfhonderd meter van de woning van de moeder in [woonplaats 2] . De moeder verklaart dat zij bang is dat de man door de erkenning zijn grip op haar leven in negatieve zin wil verstevigen. De man is op dit moment op vrije voeten en volgens de moeder laat de man geen moment voorbij gaan om direct of indirect contact te zoeken met de moeder, bijvoorbeeld door de moeder op social media belachelijk te maken en te kleineren. Tijdens de zitting is gebleken dat de moeder nog steeds bang is voor de man. Zij leeft continue in angst dat de man weer bij haar voor de deur zal staan. Ook ervaart zij veel stress van het idee dat door de rechtbank aan de man toestemming wordt verleend voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.6.
Het beeld dat door de moeder wordt geschetst van de houding en het gedrag van de man wordt bevestigd door hetgeen in het vonnis van de meervoudige kamer staat vermeld. Blijkens het vonnis is over de man een dubbele pro Justitia rapportage uitgebracht door een psychiater en door een GZ-psycholoog. Deze deskundigen komen in hun rapportages tot de volgende conclusies. Bij de man is sprake van een licht verstandelijke beperking, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en kenmerken van ADHD. Tevens zijn er stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne vastgesteld. De man ontkent de telastegelegde feiten – en een delictanalyse ontbreekt – maar ondanks dat kunnen de deskundigen wel beredeneren hoe de man denkt en doet op basis van zijn problematiek: de man handelt vanuit egoïstisch perspectief en verplaatst zich niet in anderen. Verder staat in het vonnis vermeld dat de ADHD-symptomen en zwakke impulscontrole de man niet afremmen in zijn gedrag. Hij is hierdoor niet opgewassen tegen de emotionele reactie die bij hem opkomt als hij zich aangevallen voelt of hem onrecht wordt aangedaan. De gebrekkige gewetensvorming van de man maakt het lastig om pro-sociaal te handelen. De man kan – vanuit zijn problematiek – niet inzien dat zijn handelen jegens de moeder ongeoorloofd is. Vanuit zijn perspectief denkt de man dat wat hij deed gerechtvaardigd was, aldus de betrokkenen deskundigen in de strafprocedure. Diezelfde deskundigen denken dat het (recidive)risico op gewelddadig gedrag en belaging van de man als hoog moet worden ingeschat en zonder behandeling blijft dit risico, gelet op de complexe problematiek van de man, onveranderd. De deskundigen verbinden aan deze bevindingen het advies om aan de man een tbs maatregel met dwangverpleging op te leggen. Vanwege een gebrek aan probleembesef en -inzicht en intrinsieke motivatie is gebleken dat de man niet in staat om zich in een ambulante setting aan voorwaarden te houden. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd omdat die maatregel niet in verhouding staat tot de relatief geringe ernst van de bewezenverklaarde feiten.
3.7.
Zowel de Raad, de bijzondere curator en de GI hebben de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen en aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank komt echter tot een andere afweging dan de Raad, de bijzondere curator en de GI hebben gemaakt. De moeder en de GI verschillen van mening over waar het opgroeiperspectief van de kinderen ligt. De GI is van mening dat het opgroeiperspectief van de kinderen in het gezinshuis ligt, terwijl de moeder wil dat de kinderen weer bij haar gaan wonen. De rechtbank heeft daar een beslissing over genomen, waartegen de moeder in hoger beroep is gekomen. Voor de beoordeling in deze zaak is duidelijk dat de moeder een rol in het leven van de kinderen behoort te hebben. In het belang van de kinderen is dat moeder rust en ruimte heeft haar rol vorm te gaan geven. De man zou als juridisch ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meer rechten (en plichten) krijgen ten aanzien van de kinderen en daarmee meer verbinding krijgen met de moeder. De rechtbank maakt zich hier zorgen over. Uit het persoonlijkheidsonderzoek komt naar voren dat het gevaar op herhaling op gewelddadig gedrag en belaging van verdachte als hoog moet worden ingeschat. Er is sprake is van een reëel risico dat de moeder weer slachtoffer wordt van het gedrag van de man, wat zijn effect zal hebben op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hierdoor zullen de kinderen worden belemmerd in hun evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De schade die erkenning voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan opleveren, weegt zwaarder dan het belang van de man bij erkenning van hun afstamming. Daarom zal de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de man afwijzen. De rechtbank heeft bij de beslissing meegewogen dat de moeder open is over het feit dat de man de verwekker van de kinderen is. De kinderen (kunnen) dus weten wie hun biologische vader is. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zwaarwegende veiligheidsrisico’s als aan de man toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te erkennen.
Het gezag
3.8.
Aangezien de rechtbank het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen, heeft afgewezen, en de man dus niet als juridisch ouder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt aangemerkt, zal de rechtbank ook het verzoek om hem – samen met de moeder – belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
vernietigt de erkenning van:
[belanghebbende], geboren op [geboortedatum 3] 1976 in [geboorteplaats 2] ,
van de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2022 in [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2023 in [geboorteplaats 1] .
4.2.
wijst de verzoeken van de man en de bijzondere curator voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M.N. Cheuk A Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 1: 204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)