ECLI:NL:RBMNE:2024:6359

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
16/049900-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving van een kwetsbare man op leeftijd en diefstal in vereniging met vrijspraak voor afpersing

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal in vereniging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht een 94-jarige man van zijn vrijheid heeft beroofd. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de man onder druk gezet door te beweren dat hij hen had aangereden en eisten dat hij hen €1.000,- zou betalen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er geen geweld of bedreiging met geweld was, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de feiten plaatsvonden, maakten dat de man zich gedwongen voelde om met de verdachten mee te gaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde afpersing, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van geweld of bedreiging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een verzoek om vergoeding van verplaatste materiële schade afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/049900-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2003] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.L. Vermeulen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Op de zitting waren [A] en [B] , van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , aanwezig.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden;
Feit 2
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen door (bedreiging met) geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn bankpas met bijhorende pincode;
Feit 3
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen heeft geprobeerd om geld te stelen van [slachtoffer] door te proberen om geld te pinnen van zijn rekening door gebruik te maken van zijn pinpas en pincode terwijl zij daartoe niet gerechtigd waren;
Feit 4
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen door (bedreiging met) geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden besproken in paragraaf 4.3, voor zover dat nodig is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten, 1, 2 en 4. Ten aanzien van feit 3 refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. De standpunten van de raadsvrouw worden besproken in paragraaf 4.3, voor zover dat nodig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 2 en 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide afpersingen, zoals ten laste gelegd onder feit 2 en feit 4. Op basis van het dossier en gelet op de tekst van de tenlastelegging, kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachten geweldshandelingen hebben verricht of met geweld hebben gedreigd, dan wel een dreigende sfeer hebben doen ontstaan. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat, mocht er al sprake zijn geweest van geweld, bedreiging met geweld dan wel een dreigende sfeer, dat dit in causaal verband staat tot het afgeven van de bankpas, pincode en/of het geldbedrag. Het heeft er namelijk alle schijn van dat dit handelen door aangever lijkt voort te komen uit een verkeerde voorstelling van zaken door verdachten, namelijk dat er sprake zou zijn geweest van een aanrijding en hij de schade daarvan moest vergoeden. Het voorgaande maakt dat verdachte van het onder feit 2 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aangifte [2] van 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben geboren op [1929] . Op 11 februari 2024 omstreeks 14:00 uur ben ik mijn dagelijkse ronde gaan doen in mijn scootmobiel. Ik ben van huis vertrokken en richting Bilthoven gereden en vervolgens naar Utrecht. Bij het fort van Utrecht werd ik aangereden door een kleine blauwe auto. Ik zag dat uit deze auto drie personen stapten. Een vrouw en twee mannen. Zij zeiden tegen mij dat ik moest bestalen en schuldig was. Ze zeiden dat ik duizend euro moest betalen. Ik had geen pinpas bij mij. Ik hoorde dat ze zeiden dat ik naar huis moest rijden en mijn pinpas moest halen. Ik ben vervolgens naar huis gereden, naar de [adres] in [woonplaats] . Al die tijd zijn de mensen achter mij aan gereden. Toen ik thuis aankwam ging de vrouw met mij het gesprek aan. Ze bleef maar zeggen dat ik moest betalen. Vervolgens zei de vrouw dat ik mijn pinpas moest geven en mijn pincode moest geven. Dat heb ik maar gedaan. Daarna zei de vrouw dat ik in hun auto moest stappen. Dat heb ik toen ook gedaan. Ik moest mee. Vervolgens zijn wij helemaal naar Utrecht gereden en daar hebben ze geprobeerd mijn geld te pinnen en ook nog op de Langestraat in Hilversum. Bij de Langestraat hebben zij met mijn pas gepind. Ze bleven maar zeggen dat ik moest betalen en dat ik schuldig was. Ik was erg geïntimideerd, bang en kwaad. Op een gegeven moment reden we in de auto en toen kwam de politie, u kwam. U vertelde mij dat deze mensen mij probeerden op te lichten. Ik ben erg bang en geschrokken.
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [3] van 13 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Kan u mij vertellen wat er afgelopen zondag, 11 februari 2024 in de middag is gebeurd?
A: Ze hebben mij aangereden. Dat is niet echt gebeurd. Dat zeggen ze maar. Het is helemaal niet waar. Ze hebben krasjes gemaakt op de achterkant van de auto. Zij zeggen dat dat zij er tegen aangereden zijn maar dit is flauwekul.
V: Op welk moment werd u aangesproken?
A: Ik moest plassen en had een urinaal bij me. Ik stond dus stil om een plas te doen de urinaal terwijl ik in mijn scootmobiel stil stond. Dit moet het moment geweest zijn dat zij de krassen op mijn autootje gezet hebben. Ik heb dit alleen niet gezien of gehoord. Ik noem mijn scootmobiel altijd mijn autotootje. Ik zag en hoorde terwijl ik dus stil stond het portier van mijn autootje open gaan en daar zei een (1) van de personen dat ik hun aangereden zou hebben.
V: Wat maakt dat u zegt dat er iets van hun schade klopte?
A: Dat was schade aan de rechterzijde van de voorkant van de auto maar ik zag dat het
oude schade was. Dat kon ik nooit gedaan hebben.
V: En toen?
A: Toen zeiden ze dat het geld ging kosten en dat het 1000,- Euro schade was. Zij eiste 1000,- Euro.
V: Wat vond u ervan dat het 1000,- Euro schade was?
A: Ik schrok wel natuurlijk. Het is niet niks.
V: Wat zei of deed u toen zij die 1000,- eiste?
A: Ik wilde mijn portemonnee pakken maar die had ik niet bij me. Ze vroegen mijn bankpasje maar die lag thuis. Ik heb dat gezegd en toen zeiden ze dat ze met mij mee zouden rijden.
V: Wat voelde u toen?
A: Niet lekker.
V: Wat bedoelt u daarmee?
A: Hopeloos en zenuwachtig.
V: Hoe ging het toen u naar huis reed?
A: Zij wisten de weg niet dus reden achter mij aan.
V: Toen u thuis kwam, wat gebeurde er toen?
A: Ik heb mijn autootje in de garage gezet en aan de lader gelegd. De vrouw van de drie bleef bij in de buurt en is vervolgens met mij naar boven naar mijn appartement gelopen. Eenmaal boven heb ik mijn bankpas gepakt. Toen ik mijn bankpas gepakt had zei zij dat ik ergens moest pinnen.
V: Hoe bent u naar de pinautomaat gegaan?
A: Met hun mee gegaan.
V: Bent u vrijwillig mee gegaan naar de pinautomaat?
A: Nee ik moest met hun mee. Ik werd door hun gedwongen.
V: Is er sprake geweest van bedreigingen?
A: Nee dat niet maar ik voelde me wel bedreigd. Ik voelde me angstig en had de zenuwen.
V: Wilde u zelf mee met de personen?
A: Nee maar ik moest wel.
V: Op welke wijze werd u gedwongen?
A: Door dat ze dat zeiden dat ik mee moest komen.
V: Was er een mogelijkheid om uit hun auto te stappen?
A: Dat durfde ik niet. Stel je voor dat ik dat deed. Dan zou ik zo een mes in mijn lijf krijgen. Daar was ik bang voor.
[getuige] heeft volgens het
proces-verbaal van verhoor getuige [4] van 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 februari 2024 omstreeks 16:00 uur stond ik in de keuken van mijn appartement gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . (..) Op de hierboven genoemde dag, datum en tijd keek ik dus vanuit mijn raam naar de [straat] . Voor mijn appartement zag ik [slachtoffer] praten met een vrouw. Ik zag dat deze vrouw druk in gesprek was met [slachtoffer] . Ik zag dat de vrouw vervolgens begon te bellen. Op een gegeven moment zag ik hen beiden de oprit op lopen in de richting van de garageboxen die ik hierboven heb benoemd. Bij de garageboxen zag ik dat het gesprek verder ging. Ik zag dat de vrouw een papiertje in haar hand had en ik zag dat [slachtoffer] zijn portemonnee trok, zijn pinpas uit zijn portemonnee haalde en zijn pinpas aan de vrouw gaf. Vervolgens zag ik dat de vrouw de pinpas vast had en deze later weer aan [slachtoffer] terug gaf. Ik zag dat een auto de hierboven genoemde oprit op kwam rijden. (…) Het kenteken van dit voertuig betrof: [kenteken] . (…) Ik ben vervolgens weer gaan kijken en ik zag dat [slachtoffer] nog steeds met de vrouw aan het praten was. (…) Vervolgens pakte de vrouw de rollator van [slachtoffer] en stopte deze in de kofferbak. Daarna zijn [slachtoffer] en de vrouw de auto ingestapt
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen [5] van 12 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zag dat het slachtoffer erg aangedaan was en in de war was. Ik, [verbalisant 2] , heb getracht een goede aangifte op te nemen van het slachtoffer echter merkte ik dat hij verward was, bang was en in shock was. Ik zag en hoorde dat hij meermaals herhaalde: "Ze gaven mij de schuld, ik moest betalen.
De verklaring van verdachte op de zitting van 5 november 2024, zakelijk weergegeven:
Ik neem mijn verantwoordelijkheid. Ik was erbij toen die man werd opgelicht. Ik was degene die achter het stuur zat. [medeverdachte 1] zei dat ik de auto moest stoppen en heeft krasjes gemaakt op zijn scootmobiel. Hij wilde hem oplichten. We zijn toen naar het huis van die man gereden om zijn pinpas te halen. Daarna is die man bij ons in de auto gestapt. We hebben geprobeerd te pinnen van zijn rekening en om geld over te maken naar mijn rekening maar dat is niet gelukt.
Bewijsoverweging feit 1
Vaststelling van de feiten
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten hebben beweerd dat het slachtoffer een aanrijding had veroorzaakt en dat zij van het slachtoffer eisten dat hij €1.000,- ging betalen om de schade te vergoeden. Het slachtoffer gaf aan dat hij geen geld bij zich had. De verdachten zijn hem gevolgd naar zijn huis waar zij hem hebben gesommeerd zijn bankpas en pincode af te geven en om daarna in te stappen in hun auto. Vervolgens zijn zij met hem naar een pinautomaat gereden en hebben zij geprobeerd om geld te pinnen van zijn rekening. Dit is niet gelukt. Zij zijn toen naar een ander pinautomaat gereden om het nogmaals te proberen. Ook hebben verdachten geprobeerd de limiet van zijn bankpas te verhogen door contact op te nemen met de bank van het slachtoffer. Verder is geprobeerd om een bedrag van € 4.000,- over te boeken van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van verdachte. Vervolgens heeft de politie de verdachten aangehouden. Op dat moment zat het slachtoffer al drie uur bij verdachten in de auto.
Is er sprake geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer tegen zijn wil in door de verdachten is meegenomen in hun auto. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij zich gedwongen voelde om met hen mee te gaan. Ondanks dat er geen sprake was van geweld of bedreiging met geweld, is het invoelbaar dat het slachtoffer zich gedwongen voelde om mee te gaan. Het slachtoffer is een zichtbaar kwetsbare, hoogbejaarde man van 94 jaar, en de verdachten waren getalsmatig en fysiek sterk in het overwicht. Zij hebben het slachtoffer in zijn invalidewagen aangesproken en met een babbeltruc onder druk gezet om hen geld te betalen. Dat was op een stille plek, onder een viaduct. Ook objectief gezien is daarmee een dreigende situatie gecreëerd. Verdachten hebben het slachtoffer daarna achtervolgd naar zijn woning en hem vervolgens op geen enkel moment alleen gelaten. Medeverdachte [medeverdachte 2] is zijn garage in gelopen en zelfs met hem zijn woning in gegaan toen hij zijn pinpas ging halen. Hij heeft zijn pincode op een briefje geschreven, maar dat was voor verdachten niet genoeg. Ze sommeerden hem om in hun auto te stappen en gaven hem die dag verschillende opdrachten die hij uit moest voeren, zoals het pinnen en het bellen naar de ABN AMRO bank om de limiet te verhogen. Het slachtoffer is slecht ter been en kon zich niet (eenvoudig) aan de verdachten onttrekken. Hij zat naast een verdachte op de achterbank van de auto. Verdachte was zich hiervan bewust, het slachtoffer zat immers in een invalideauto toen zij hem tegenkwamen, zij hebben zijn rollator in de kofferbak gedaan en als zij met het slachtoffer gaan pinnen is op de beelden te zien dat hij het looptempo niet bij kan houden en dat de betreffende medeverdachte op hem moet wachten. Het moet dus voor verdachte meer dan duidelijk zijn geweest dat het slachtoffer niet vrijwillig met hen mee is gegaan. Het slachtoffer bevond zich in een positie waarin hij niet anders kon dan toegeven aan hun sommaties. Onder deze bijzondere omstandigheden kan zonder dat sprake is geweest van geweld of expliciete dreiging daarmee toch sprake zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hier was sprake van een impliciete dreiging door een sterk ongelijkwaardige verhouding tussen het slachtoffer en de verdachten. Het slachtoffer voelde zich, en was naar objectieve maatstaven, volstrekt machteloos. Dit wordt nog eens onderstreept door de verklaring van de verbalisanten die verdachten en het slachtoffer aantroffen, en aangaven dat het slachtoffer erg bang en in shock was.
Medeplegen
Dit feit is tezamen en in vereniging door de verdachte en zijn twee medeverdachten begaan. Zij zijn er alle drie gedurende het hele incident bij geweest. Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering, waaruit volgt dat verdachte een aanzienlijke rol had in de uitvoering. Er zijn geen contra-indicaties dat verdachte – ondanks de gezamenlijke uitvoering – een ondergeschikte rol had in het geheel. Bovendien heeft verdachte samen met de medeverdachten handelingen uitgevoerd die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de strafbare feiten.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd.
Bewijsmiddelen feit 3
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 november 2024;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 11 februari 2024.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 11 februari 2024 te Hilversum en Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] (94 jaar oud) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en zijn mededaders, zou hebben aangereden en 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/ achter hem aan te rijden en bij hem in de buurt te blijven en met hem mee naar zijn appartement te lopen,
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven en hem te sommeren geld op te nemen,
- die [slachtoffer] te sommeren in de personenauto te stappen en hem te sommeren met hen, verdachte en zijn mededaders, mee te gaan,
- met die [slachtoffer] meerdere uren in de desbetreffende personenauto rond te rijden, teneinde bij verschillende pinautomaten te pogen geld op te nemen en te pogen die [slachtoffer] geld op te laten nemen, en
- zich continu in de nabijheid van die [slachtoffer] te begeven;
Feit 3
op 11 februari 2024 te Hilversum en Utrecht, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om een of meer geldbedrag(en), die geheel aan [slachtoffer] (94 jaar oud), toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen /goederen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas en de bij de bankpas behorende pincode toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en daarmee te pogen geld op te nemen, waarvan zij, verdachte en zijn mededaders, niet
gerechtigd /waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, in vereniging
Feit 2:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft voorts gevorderd het contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarde op te leggen en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het niet wenselijk is dat verdachte een langere vrijheidsstraf krijgt opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ook verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om rekening te houden met het belaste verleden van verdachte en het feit dat hij een kleinere rol in het geheel heeft gehad dan zijn medeverdachten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen verklaarde en omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een urenlange wederrechtelijke vrijheidsberoving van een (zichtbaar) kwetsbare hoogbejaarde man. Het enige motief hiervoor was geldelijk gewin. Tijdens deze vrijheidsberoving is geprobeerd om op listige wijze geld van het slachtoffer afhandig te maken. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en persoonlijke eigendommen van dit slachtoffer. Het slachtoffer heeft dit zelf treffend verwoord in zijn slachtofferverklaring: ‘Hoe durf je zoiets te doen tegen een veel ouder iemand. Ik ben ouder dan alle drie de verdachten bij elkaar opgeteld!’. Verdachte heeft hiermee ontoelaatbaar gedrag vertoond.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf eveneens rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte van 9 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank ook rekening met het advies dat is uitgebracht door Reclassering Nederland, gedateerd 24 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de reclassering ondanks het belaste verleden van verdachte een jonge man ziet met potentie en veerkracht. De reclassering vindt het belangrijk om in te zetten op het versterken van zijn cognitieve vaardigheden door middel van een training. Ook adviseert de reclassering voortzetting van het begeleid wonen en het opstarten van schuldenbewind. Het hebben van dagbesteding en het oplossen van schulden zullen het algemene recidive risico beperken. De reclassering komt tot het advies om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met een aantal bijzondere voorwaarden.
Sanctiestelsel
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten twintig jaar oud, zodat in beginsel het volwassenstrafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c van het wetboek van strafrecht is het mogelijk om bij jongvolwassenen tussen de 16 en 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, moeten daarvoor dan aanleiding geven. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze uitzondering is ingevoerd om toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen bij jongvolwassenen te bevorderen, wanneer dit, gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene, de meest effectieve manier is om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden. Het doel daarbij is om zo ook de adolescent te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen. Er wordt daarbij voornamelijk gedacht aan jongvolwassen verdachten van ernstige misdrijven, die als veelpleger te boek staan en bijzonder kwetsbaar zijn. In die gevallen is er mogelijk sprake van een (forse) vrijheidsbenemende straf, waarbij de tenuitvoerlegging onder het jeugdrecht afwijkt van het volwassenenstrafrecht. Een belangrijk verschil daarbij is dat binnen een justitiële jeugdinrichting een pedagogische aanpak mogelijk is. Ook kan er in de hiervoor genoemde gevallen eerder sprake zijn van oplegging van een maatregel met behandeling, waarvoor het jeugdrecht andere mogelijkheden biedt dan het volwassenstrafrecht.
Dit is het uitgangspunt zoals die op dit moment geldt en door de rechtbank zal worden gehanteerd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om in de zaak van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Door de reclassering wordt er geen specifieke maatregel of behandeling uit het jeugdstrafrecht geadviseerd, en er zijn geen andere omstandigheden gebleken waaruit volgt dat het jeugdstrafrecht geïndiceerd is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het volwassenstrafrecht van toepassing is. Het verzoek van de raadsvrouw om het jeugdstrafrecht toe te passen zal worden afgewezen.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met al hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank heeft zich ook gerealiseerd dat de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst onder voorwaarden, en dat verdachte zich tijdens het schorsingstoezicht goed aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging, niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsvrouw is verzocht. De ernst van het feit maakt dat de rechtbank hier een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats vindt.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In verband met de speciale preventie zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf, te weten één jaar, in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank doet dit om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Aan het voorwaardelijke gedeelte worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd. Hieronder valt een gebieds- en contactverbod gedurende de proeftijd. Door het openbaar ministerie is verzocht om het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank zal de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat tot op heden niet is gebleken dat daartoe een aanleiding bestaat.
De rechtbank wijkt onder andere af van de eis van de officier van justitie nu zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Schorsing van de voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 10 september 2024 geschorst. Aan verdachte wordt nu een langere gevangenisstraf opgelegd dan zijn reeds ondergane voorarrest. Bij de beoordeling of de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in dit geval moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de verdachte af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is.
In dit geval wegen de persoonlijke belangen van verdachte zwaarder dan de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven. Daarbij weegt de rechtbank mee de belangen van verdachte om zijn hulp- en begeleidingstraject nu voort te zetten, evenals de duur van de gevangenisstraf die verdachte nog dient uit te zitten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen auto verbeurd te verklaren
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het volgende voorwerp verbeurd verklaren: 1 STK personenauto [kenteken] (PL0900-2024045101-G3184446, blauw, merk: ford, chassisnr: [chassisnummer] ).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten met behulp van dit voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.383,46. Dit bedrag bestaat uit € 383,46 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleitte vrijspraak verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de benadeelde partij zijn de reiskosten gevorderd van de neven van het slachtoffer. Zij zijn in de dagen na het incident enkele keren naar hem toe gegaan om hem bij te staan.
Voor vergoeding voor dergelijke kosten bestaat echter geen rechtsgrond. Anders dan namens de benadeelde partij is betoogd, is de rechtbank namelijk van oordeel dat dit geen verplaatste schade betreft. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van verplaatste schade als voor de reden dat de kosten zijn gemaakt (in dit geval het bijstaan van het slachtoffer), het normaal en gebruikelijk is dat hiervoor professionele hulpverleners worden ingeschakeld. Nu er geen sprake is geweest van bijvoorbeeld verpleging of verzorging van het slachtoffer, kunnen de reiskosten van de neven niet als verplaatste schade worden beschouwd. Dat betekent dan ook dat de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade afwijst. Dat men na een incident een familielid opzoekt om steun te bieden is begrijpelijk, maar uit de vordering is dus niet gebleken dat deze steun ter vervanging van professionele hulp heeft gediend.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of wanneer het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is immers slachtoffer van een vrijheidsberoving. Als gevolg hiervan is het slachtoffer enkele uren op ernstige wijze is belemmerd in zijn vrijheid. Daarmee is het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank in zijn persoon aangetast als bedoeld in art. 6:106 BW.
Met betrekking tot de omvang van de schadevergoeding geldt het volgende. Enerzijds betrof het een zeer ernstige aantasting van de vrijheid van het slachtoffer. Anderzijds zijn de gevolgen voor het slachtoffer gelukkig beperkt gebleven. Hij schrijft in zijn slachtofferverklaring dat hij hetgeen is gebeurd inmiddels achter zich heeft kunnen laten. Gelet hierop vindt derhalve een bedrag van € 500,- billijk en zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024.
Proceskosten
Verdachte zal ook hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 282, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 1 (één) jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te ‘s-Gravenhage. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleiding;
  • verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • op geen enkele wijze – direct of indirect- contact heeft of zoekt met de medeverdachten ( [medeverdachte 1] , [2003] te [geboorteplaats] en [medeverdachte 2] , [2000] te [geboorteplaats] ) en het slachtoffer ( [slachtoffer] , [1929] te [geboorteplaats] );
  • zich niet in de gemeente Hilversum bevindt, zolang de reclassering dit verbod nodig vindt;
  • zich inspant zich voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beslag

- verklaart het volgende voorwerp verbeurd: : 1 STK personenauto [kenteken] (PL0900-2024045101-G3184446, blauw, merk: Ford, chassisnr: [chassisnummer] ).
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,- bestaande uit een vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. R.A. Hebly en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Q.A.A. Sanders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (94 jaar oud) wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en/of verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- met drie personen uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en/of de portier van de overdekte scootmobiel/brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en/of die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en/of zijn mededader(s), zou hebben aangereden en/of 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/of achter hem aan te rijden en/of bij hem in de buurt te blijven en/of met hem mee naar zijn appartement te lopen,
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven en/of hem te sommeren geld op te nemen,
- die [slachtoffer] te sommeren in de personenauto te stappen en/of hem te sommeren met hen, verdachte en/of zijn mededader(s), mee te gaan,
- met die [slachtoffer] meerdere uren in de desbetreffende personenauto rond te rijden, teneinde bij (verschillende) pinautomaten te pogen geld op te nemen en/of te pogen die [slachtoffer] geld op te laten nemen, en/of
- zich continu in de nabijheid van die [slachtoffer] te begeven;
Feit 2
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (94 jaar oud) heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas, in elk geval enig goed, en/of tot het ter beschikking stellen van de bij de bankpas behorende pincode, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en/of verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- met drie personen uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en/of de portier van de overdekte scootmobiel/brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en/of die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en/of zijn mededader(s), zou hebben aangereden en/of 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/of achter hem aan te rijden en/of bij hem in de buurt te blijven en/of met hem mee naar zijn appartement te lopen, en/of
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven;
Feit 3
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] (94 jaar oud), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas en/of de (bij de bankpas behorende) pincode toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of daarmee (te pogen) geld op te nemen, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet
gerechtigd was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (94 jaar oud) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en/of verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- met drie personen uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en/of de portier van de overdekte scootmobiel/brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en/of die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en/of zijn mededader(s), zou hebben aangereden en/of 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/of achter hem aan te rijden en/of bij hem in de buurt te blijven en/of met hem mee naar zijn appartement te lopen,
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven en/of hem te sommeren geld op te nemen,
- die [slachtoffer] te sommeren in de personenauto te stappen en/of hem te sommeren met hen, verdachte en/of zijn mededader(s), mee te gaan,
- met die [slachtoffer] meerdere uren in de desbetreffende personenauto rond te rijden, teneinde bij (verschillende) pinautomaten te pogen geld op te nemen en/of te pogen die [slachtoffer] geld op te laten nemen, en/of
- zich continu in de nabijheid van die [slachtoffer] te begeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij: - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 februari 2024, genummerd PL0900- 2024045101, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 162.
2.Pagina 7.
3.Pagina 10 tot en met 14.
4.Pagina 21 en 22.
5.Pagina 97.
6.Pagina 10 tot en met 14.