4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 2 en 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide afpersingen, zoals ten laste gelegd onder feit 2 en feit 4. Op basis van het dossier en gelet op de tekst van de tenlastelegging, kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachten geweldshandelingen hebben verricht of met geweld hebben gedreigd, dan wel een dreigende sfeer hebben doen ontstaan. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat, mocht er al sprake zijn geweest van geweld, bedreiging met geweld dan wel een dreigende sfeer, dat dit in causaal verband staat tot het afgeven van de bankpas, pincode en/of het geldbedrag. Het heeft er namelijk alle schijn van dat dit handelen door aangever lijkt voort te komen uit een verkeerde voorstelling van zaken door verdachten, namelijk dat er sprake zou zijn geweest van een aanrijding en hij de schade daarvan moest vergoeden. Het voorgaande maakt dat verdachte van het onder feit 2 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelenten aanzien van feit 1 en 3
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aangiftevan 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben geboren op [1929] . Op 11 februari 2024 omstreeks 14:00 uur ben ik mijn dagelijkse ronde gaan doen in mijn scootmobiel. Ik ben van huis vertrokken en richting Bilthoven gereden en vervolgens naar Utrecht. Bij het fort van Utrecht werd ik aangereden door een kleine blauwe auto. Ik zag dat uit deze auto drie personen stapten. Een vrouw en twee mannen. Zij zeiden tegen mij dat ik moest bestalen en schuldig was. Ze zeiden dat ik duizend euro moest betalen. Ik had geen pinpas bij mij. Ik hoorde dat ze zeiden dat ik naar huis moest rijden en mijn pinpas moest halen. Ik ben vervolgens naar huis gereden, naar de [adres] in [woonplaats] . Al die tijd zijn de mensen achter mij aan gereden. Toen ik thuis aankwam ging de vrouw met mij het gesprek aan. Ze bleef maar zeggen dat ik moest betalen. Vervolgens zei de vrouw dat ik mijn pinpas moest geven en mijn pincode moest geven. Dat heb ik maar gedaan. Daarna zei de vrouw dat ik in hun auto moest stappen. Dat heb ik toen ook gedaan. Ik moest mee. Vervolgens zijn wij helemaal naar Utrecht gereden en daar hebben ze geprobeerd mijn geld te pinnen en ook nog op de Langestraat in Hilversum. Bij de Langestraat hebben zij met mijn pas gepind Ze bleven maar zeggen dat ik moest betalen en dat ik schuldig was. Ik was erg geïntimideerd, bang en kwaad. Op een gegeven moment reden we in de auto en toen kwam de politie, u kwam. U vertelde mij dat deze mensen mij probeerden op te lichten. Ik ben erg bang en geschrokken.
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangevervan 13 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Kan u mij vertellen wat er afgelopen zondag, 11 februari 2024 in de middag is gebeurd?
A: Ze hebben mij aangereden. Dat is niet echt gebeurd. Dat zeggen ze maar. Het is helemaal niet waar. Ze hebben krasjes gemaakt op de achterkant van de auto. Zij zeggen dat dat zij er tegen aangereden zijn maar dit is flauwekul.
V: Op welk moment werd u aangesproken?
A: Ik moest plassen en had een urinaal bij me. Ik stond dus stil om een plas te doen de urinaal terwijl ik in mijn scootmobiel stil stond. Dit moet het moment geweest zijn dat zij de krassen op mijn autootje gezet hebben. Ik heb dit alleen niet gezien of gehoord. Ik noem mijn scootmobiel altijd mijn autotootje. Ik zag en hoorde terwijl ik dus stil stond het portier van mijn autootje open gaan en daar zei een (1) van de personen dat ik hun aangereden zou hebben.V: Wat maakt dat u zegt dat er iets van hun schade klopte?
A: Dat was schade aan de rechterzijde van de voorkant van de auto maar ik zag dat het
oude schade was. Dat kon ik nooit gedaan hebben.
V: En toen?
A: Toen zeiden ze dat het geld ging kosten en dat het 1000,- Euro schade was. Zij eiste 1000,- Euro.
V: Wat vond u ervan dat het 1000,- Euro schade was?
A: Ik schrok wel natuurlijk. Het is niet niks.
V: Wat zei of deed u toen zij die 1000,- eiste?
A: Ik wilde mijn portemonnee pakken maar die had ik niet bij me. Ze vroegen mijn bankpasje maar die lag thuis. Ik heb dat gezegd en toen zeiden ze dat ze met mij mee zouden rijden.
V: Wat voelde u toen?
A: Niet lekker.
V: Wat bedoelt u daarmee?
A: Hopeloos en zenuwachtig.
V: Hoe ging het toen u naar huis reed?
A: Zij wisten de weg niet dus reden achter mij aan.
V: Toen u thuis kwam, wat gebeurde er toen?
A: Ik heb mijn autootje in de garage gezet en aan de lader gelegd. De vrouw van de drie bleef bij in de buurt en is vervolgens met mij naar boven naar mijn appartement gelopen. Eenmaal boven heb ik mijn bankpas gepakt. Toen ik mijn bankpas gepakt had zei zij dat ik ergens moest pinnen.
V: Hoe bent u naar de pinautomaat gegaan?
A: Met hun mee gegaan.
V: Bent u vrijwillig mee gegaan naar de pinautomaat?
A: Nee ik moest met hun mee. Ik werd door hun gedwongen.
V: Is er sprake geweest van bedreigingen?
A: Nee dat niet maar ik voelde me wel bedreigd. Ik voelde me angstig en had de zenuwen.
V: Wilde u zelf mee met de personen?
A: Nee maar ik moest wel.
V: Op welke wijze werd u gedwongen?
A: Door dat ze dat zeiden dat ik mee moest komen.
V: Was er een mogelijkheid om uit hun auto te stappen?
A: Dat durfde ik niet. Stel je voor dat ik dat deed. Dan zou ik zo een mes in mijn lijf krijgen. Daar was ik bang voor.
[verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Omstreeks 18.56, uur, heb ik samen met mijn collega's van de […] en mijn maatje van de […] de 3 verdachte aangehouden. Ik heb een verdachte uit het voertuig getrokken en op de grond neergelegd. Dit ten einde hem te de transportboeien aan te leggen. Deze verdachte bevond zich op het moment van de aanhouding op de bestuurdersstoel van het voertuig. Deze verdachte bleek later te zijn: [medeverdachte 1] [2003]
Ik zag tegelijkertijd dat een collega van de […] een vrouwelijke verdachte, welke achter de bestuurder in het voertuig zat aanhield. Ik zag dat de collega Deze verdachte uit het voertuig trok en op de grond neerlegde. Deze verdachte bleek later te zijn [medeverdachte 2] [2000]
Ik zag ook dat de andere collega van de […] een verdachte uit het voertuig probeerde te halen. Deze verdachte zat op de bijrijders stoel. Ik hoorde dat de collega meermaals sommeerde dat de verdachte de deur moest openen. Ik zag dat de verdachte eerst bleef zitten. Ik zag vervolgens dat de collega de verdachte uit het voertuig trok en hem op de grond legde. Deze verdachte bleek later te zijn: [verdachte] [1993]
Toen de drie verdachte op de grond lagen dag ik dat mijn collega van de […] een oude man uit het voertuig hielp. Deze man zat achter de bijrijder. De man bleek later het slachtoffer te zijn genaamd: [slachtoffer] geboren op [1929] .
[getuige] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuigevan 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 februari 2024 omstreeks 16:00 uur stond ik in de keuken van mijn appartement gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . (..) Op de hierboven genoemde dag, datum en tijd keek ik dus vanuit mijn raam naar de [straat] . Voor mijn appartement zag ik [slachtoffer] praten met een vrouw. Ik zag dat deze vrouw druk in gesprek was met [slachtoffer] . Ik zag dat een auto de hierboven genoemde oprit op kwam rijden. Ik zag uit dit voertuig een man stappen. Ik noem deze man vanaf nu man 1. Ik zag dat man 1 naar mijn appartementencomplex liep. Ik zag dat er een tweede man de hierboven genoemde auto uit stapte en ik zag dat deze gebaarde naar de vrouw en man 1. Vervolgens zag ik dat man 2 en man 1 weer in de auto stapten. 1 man voor in op de bijrijders plek en de andere man achter de bestuurders plek. Vervolgens pakte de vrouw de rollator van [slachtoffer] en stopte deze in de kofferbak. Daarna zijn [slachtoffer] en de vrouw de auto ingestapt.
[verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 21 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb de bewakingsbeelden bekeken welke afkomstig zijn van [adres] . Ik zie dat de beelden zicht hebben op de [straat] en de tegenoverliggende panden. Ik zie dat er vanaf de oprit van [adres] een wat corpulent persoon komt gelopen. Ik zie dat de persoon een licht, vermoedelijk trainingspak loopt. Ik zie dat de persoon een vrouw betreft. Ik zie dat zij een blanke huid heeft en donkere haren. Ik zie dat er uit de richting van de geparkeerde Ford een persoon komt lopen. Ik zie dat deze naar de vrouw in het lichte pak loopt. Ik zie dat de persoon, vermoedelijk een man, in het donker gekleed is. Ik zie dat hij een blanke huidskleur heeft en donkere kleding draagt. Ik zie dat de Ford helemaal door is gereden naar achteren en daar gekeerd is. Ik zie dat de Ford nu met de neus in de richting van de straat staat. Ik zie de portierdeur aan de bestuurderszijde opengaan en een persoon uitstappen. Ik zie dat de persoon vermoedelijk een man is. Ik zie dat deze een lichtkleurige jas draagt voorzien van capuchon. Ik zie dat de man een donkere trui of shirt draagt en een donkere broek. Ik zie dat de
man een lichte huidskleur heeft en donkere haren, ik zie de man voor de Ford langslopen en dan de oprit van [adres] oplopen.
[verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben in een
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zag dat het slachtoffer erg aangedaan was en in de war was. Ik, [verbalisant 3] , heb getracht een goede aangifte op te nemen van het slachtoffer echter merkte ik dat hij verward was, bang was en in shock was. Ik zag en hoorde dat hij meermaals herhaalde: "Ze gaven mij de schuld, ik moest betalen.
[medeverdachte 1] heeft in een
proces-verbaal van verhoor verdachtevan 7 oktober 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Je bent aangehouden met nog twee anderen wie zijn dat?
A: De ene is mijn neef, [verdachte] en die andere is zijn vrouw, [medeverdachte 2] (fonetisch)
V: Jullie zijn aangehouden om ongeveer 19.50 in Hilversum. Die aanrijding was in Utrecht om
ongeveer 14.30 uur. Wat is er in die tussentijd gebeurd?
A: Wat ik wou zeggen. Ik was bij mijn neef, omdat ik al eerder zei. Ik had ruzie met hem over de
auto, dat hij hem op een andere naam moest zetten of op die van hem. Hij hield mij aan het lijntje
omdat die ander jongen op vakantie was. Ik ben in de ochtend met hem en zijn vrouw in auto gestapt. En zijn een stukje gaan rijden, we zouden wat gaan eten. Ik rijd door een tunnel. Hij zei dat ik dat ik moest stoppen en ik stop de auto. Hij stapt uit en begint met die man te praten. Eindstand stapt hij terug die auto in en achter die man aan moest rijden. Ik heb een discussie met hem in de auto. Ik heb ruzie met hem in de auto en hij wil maar niet luisteren en rijden we door. Eindstand. Ik weet niet wat ik de situatie moet doen. Ik was gechoqueerd. Maar bleef in de auto zitten. Einstand. Hij wou die man oplichten voor een bepaald bedrag. Ik stond daar niet achter.
V: Na die zogenaamde aanrijding moest die meneer 1000 euro betalen voor de schade. Wie heeft
dat gezegd?
A: Die neef van mij.
[verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 19 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Poging geldopname
Met bankpasnummer: [bankpasnummer] , toebehorend aan het rekeningnummer: [rekeningnummer] , o.n.v.
[slachtoffer] werden op 11 februari 2024 drie pogingen gedaan om geld op te nemen:
Pasr.
Datum/tijd
GEA_adres
Plaats
Bedrag
Transactie
158
15:52
Geldmaat Langestraat 5
Hilversum
Mislukt
158
15:56
CCV * warung solo
Hilversum
Mislukt
158
18:25
Geldmaat Roelantdreef
Utrecht
Mislukt
De geldopnames zijn niet gelukt.
Poging bankoverschrijving
In de gevorderde gegevens was te zien dat op 11 februari 2024 tussen 17:39:50 uur en 17:41:14 uur
is getracht om met kaartnummer [bankpasnummer] via bankoverschrijving een geldbedrag van 4000 euro vanaf
het bankrekeningnummer van de aangever over te schrijven naar een bankrekeningnummer:
[rekeningnummer] op naam van: [medeverdachte 1] onder vermelding van omschrijving: "cadau". Dit is
niet gelukt.
Bewijsoverweging feiten 1 en 3
Vaststelling van de feiten
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten hebben beweerd dat het slachtoffer een aanrijding had veroorzaakt en dat zij van het slachtoffer eisten dat hij €1.000,- ging betalen om de schade te vergoeden. Het slachtoffer gaf aan dat hij geen geld bij zich had. De verdachten zijn hem gevolgd naar zijn huis waar zij hem hebben gesommeerd zijn bankpas en pincode af te geven en om daarna in te stappen in hun auto. Vervolgens zijn zij met hem naar een pinautomaat gereden en hebben zij geprobeerd om geld te pinnen van zijn rekening. Dit is niet gelukt. Zij zijn toen naar een ander pinautomaat gereden om het nogmaals te proberen. Ook hebben verdachten geprobeerd de limiet van zijn bankpas te verhogen door contact op te nemen met de bank van het slachtoffer. Verder is geprobeerd om een bedrag van € 4.000,- over te boeken van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van verdachte. Vervolgens heeft de politie de verdachten aangehouden. Op dat moment zat het slachtoffer al drie uur bij verdachten in de auto.
Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat het anders is gegaan. De rechtbank gaat daar niet in mee en legt hieronder uit waarom niet.
Verdachte heeft verklaard dat hij pas later door de medeverdachten in Utrecht is opgehaald. Hij had last van zijn ogen, waardoor hij niet heeft kunnen zien dat er een vierde persoon in de auto zat. De rechtbank heeft verdachte ter zitting voorgehouden dat dit opmerkelijk is. Buiten dat hij niet in staat was om te zien, blijkt immers uit het dossier dat er vanuit de auto ook verschillende telefoongesprekken zijn gevoerd met de ABN-AMRO bank. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij in verband met een ieders recht op privacy niet meeluistert met de telefoongesprekken van anderen. Gelet op het feit dat het een auto betrof van normaal formaat en de gesprekken met een telefoon op luidsprekerstand werden gevoerd acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig. Daarnaast heeft aangever verklaard dat er drie personen aanwezig waren tijdens de zogenaamde aanrijding en een oplettende buurman (getuige [getuige] ) heeft eveneens drie personen gezien toen zij bij de woning waren om de pinpas van aangever op te halen. Ook blijkt uit de hiervoor aangehaalde beelden dat er op dat moment drie personen, waaronder twee mannen, in en uit de auto kwamen. Bij de aanhouding waren voorts vier personen (inclusief het slachtoffer) aanwezig in het voertuig. Tot slot verklaart medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte tijdens het gehele incident aanwezig was. Het dossier geeft geen enkel aanknopingspunt om te denken dat er sprake is geweest van een wissel van inzittenden waarbij er een onbekende derde zou zijn uitgestapt en verdachte zou zijn ingestapt. De raadsman en verdachte hebben bepleit dat de verklaring van [medeverdachte 1] leugenachtig zou zijn maar onderbouwing van dit standpunt ontbreekt en de verklaring van [medeverdachte 1] vindt op verschillende punten steun in het dossier. De rechtbank gebruikt de verklaring van [medeverdachte 1] derhalve wel als bewijsmiddel.
Is er sprake geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer tegen zijn wil in door de verdachten is meegenomen in hun auto. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij zich gedwongen voelde om met hen mee te gaan. Ondanks dat er geen sprake was van geweld of bedreiging met geweld, is het invoelbaar dat het slachtoffer zich gedwongen voelde om mee te gaan. Het slachtoffer is een zichtbaar kwetsbare, hoogbejaarde man van 94 jaar, en de verdachten waren getalsmatig en fysiek sterk in het overwicht. Zij hebben het slachtoffer in zijn invalidewagen aangesproken en met een babbeltruc onder druk gezet om hen geld te betalen. Dat was op een stille plek, onder een viaduct. Ook objectief gezien is daarmee een dreigende situatie gecreëerd. Verdachten hebben het slachtoffer daarna achtervolgd naar zijn woning en hem vervolgens op geen enkel moment alleen gelaten. Medeverdachte [medeverdachte 2] is zijn garage in gelopen en zelfs met hem zijn woning in gegaan toen hij zijn pinpas ging halen. Hij heeft zijn pincode op een briefje geschreven, maar dat was voor verdachten niet genoeg. Ze sommeerden hem om in hun auto te stappen en gaven hem die dag verschillende opdrachten die hij uit moest voeren, zoals het pinnen en het bellen naar de ABN AMRO bank om de limiet te verhogen. Het slachtoffer is slecht ter been en kon zich niet (eenvoudig) aan de verdachten onttrekken. Hij zat naast een verdachte op de achterbank van de auto. Verdachte was zich hiervan bewust, het slachtoffer zat immers in een invalideauto toen zij hem tegenkwamen, zij hebben zijn rollator in de kofferbak gedaan en als zij met het slachtoffer gaan pinnen is op de beelden te zien dat hij het looptempo niet bij kan houden en dat de betreffende medeverdachte op hem moet wachten. Het moet dus voor verdachte meer dan duidelijk zijn geweest dat het slachtoffer niet vrijwillig met hen mee is gegaan. Het slachtoffer bevond zich in een positie waarin hij niet anders kon dan toegeven aan hun sommaties. Onder deze bijzondere omstandigheden kan zonder dat sprake is geweest van geweld of expliciete dreiging daarmee toch sprake zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hier was sprake van een impliciete dreiging door een sterk ongelijkwaardige verhouding tussen het slachtoffer en de verdachten. Het slachtoffer voelde zich, en was naar objectieve maatstaven, volstrekt machteloos. Dit wordt nog eens onderstreept door de verklaring van de verbalisanten die verdachten en het slachtoffer aantroffen, en aangaven dat het slachtoffer erg bang en in shock was.
Is er sprake geweest van een poging tot diefstal in vereniging?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meerdere keren is geprobeerd geld te pinnen van de rekening van het slachtoffer en dat geprobeerd is om geld over te maken van zijn rekening naar de rekening van één van de verdachten. De rechtbank acht derhalve ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Beide incidenten zijn tezamen en in vereniging door de verdachte en zijn twee medeverdachten begaan. Zij zijn er alle drie gedurende het hele incident bij geweest. Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering, waaruit volgt dat verdachte een aanzienlijke rol had in de uitvoering. Er zijn geen contra-indicaties dat verdachte – ondanks de gezamenlijke uitvoering – een ondergeschikte rol had in het geheel. Bovendien heeft verdachte samen met de medeverdachten handelingen uitgevoerd die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de strafbare feiten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd en heeft geprobeerd om geld te stelen.