ECLI:NL:RBMNE:2024:6358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
16/049704-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot diefstal van een kwetsbare man

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot diefstal. De verdachte, geboren in 1993, werd ervan beschuldigd op 11 februari 2024 samen met anderen een 94-jarige man, hierna te noemen het slachtoffer, van zijn vrijheid te hebben beroofd. Het slachtoffer werd door de verdachten benaderd onder het voorwendsel dat hij hen had aangereden, waarna zij hem onder druk zetten om geld te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben gevolgd naar zijn woning, waar zij hem hebben gedwongen zijn bankpas en pincode af te geven. Ondanks dat er geen geweld of bedreiging met geweld is aangetoond, oordeelde de rechtbank dat de situatie voor het slachtoffer zodanig dreigend was dat er sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlasteleggingen van afpersing, omdat niet kon worden vastgesteld dat er geweld of bedreiging met geweld was gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van voorarrest, en een contact- en locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer voor de duur van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €500,- voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/049704-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn, naar voren hebben gebracht. Op de zitting waren [A] en [B] , van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , aanwezig.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden;
Feit 2
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen door (bedreiging met) geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn bankpas met bijhorende pincode;
Feit 3
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen heeft geprobeerd om geld te stelen van [slachtoffer] door te proberen om geld te pinnen van zijn rekening door gebruik te maken van zijn pinpas en pincode terwijl zij daartoe niet gerechtigd waren;
Feit 4
op 11 februari 2024 in Hilversum en Utrecht samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] af te persen door (bedreiging met) geweld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden besproken in paragraaf 4.3, voor zover dat nodig is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten. De standpunten van de raadsman worden besproken in paragraaf 4.3, voor zover dat nodig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 2 en 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide afpersingen, zoals ten laste gelegd onder feit 2 en feit 4. Op basis van het dossier en gelet op de tekst van de tenlastelegging, kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachten geweldshandelingen hebben verricht of met geweld hebben gedreigd, dan wel een dreigende sfeer hebben doen ontstaan. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat, mocht er al sprake zijn geweest van geweld, bedreiging met geweld dan wel een dreigende sfeer, dat dit in causaal verband staat tot het afgeven van de bankpas, pincode en/of het geldbedrag. Het heeft er namelijk alle schijn van dat dit handelen door aangever lijkt voort te komen uit een verkeerde voorstelling van zaken door verdachten, namelijk dat er sprake zou zijn geweest van een aanrijding en hij de schade daarvan moest vergoeden. Het voorgaande maakt dat verdachte van het onder feit 2 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] ten aanzien van feit 1 en 3
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aangifte [2] van 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben geboren op [1929] . Op 11 februari 2024 omstreeks 14:00 uur ben ik mijn dagelijkse ronde gaan doen in mijn scootmobiel. Ik ben van huis vertrokken en richting Bilthoven gereden en vervolgens naar Utrecht. Bij het fort van Utrecht werd ik aangereden door een kleine blauwe auto. Ik zag dat uit deze auto drie personen stapten. Een vrouw en twee mannen. Zij zeiden tegen mij dat ik moest bestalen en schuldig was. Ze zeiden dat ik duizend euro moest betalen. Ik had geen pinpas bij mij. Ik hoorde dat ze zeiden dat ik naar huis moest rijden en mijn pinpas moest halen. Ik ben vervolgens naar huis gereden, naar de [adres] in [woonplaats] . Al die tijd zijn de mensen achter mij aan gereden. Toen ik thuis aankwam ging de vrouw met mij het gesprek aan. Ze bleef maar zeggen dat ik moest betalen. Vervolgens zei de vrouw dat ik mijn pinpas moest geven en mijn pincode moest geven. Dat heb ik maar gedaan. Daarna zei de vrouw dat ik in hun auto moest stappen. Dat heb ik toen ook gedaan. Ik moest mee. Vervolgens zijn wij helemaal naar Utrecht gereden en daar hebben ze geprobeerd mijn geld te pinnen en ook nog op de Langestraat in Hilversum. Bij de Langestraat hebben zij met mijn pas gepind Ze bleven maar zeggen dat ik moest betalen en dat ik schuldig was. Ik was erg geïntimideerd, bang en kwaad. Op een gegeven moment reden we in de auto en toen kwam de politie, u kwam. U vertelde mij dat deze mensen mij probeerden op te lichten. Ik ben erg bang en geschrokken.
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [3] van 13 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Kan u mij vertellen wat er afgelopen zondag, 11 februari 2024 in de middag is gebeurd?
A: Ze hebben mij aangereden. Dat is niet echt gebeurd. Dat zeggen ze maar. Het is helemaal niet waar. Ze hebben krasjes gemaakt op de achterkant van de auto. Zij zeggen dat dat zij er tegen aangereden zijn maar dit is flauwekul.
V: Op welk moment werd u aangesproken?
A: Ik moest plassen en had een urinaal bij me. Ik stond dus stil om een plas te doen de urinaal terwijl ik in mijn scootmobiel stil stond. Dit moet het moment geweest zijn dat zij de krassen op mijn autootje gezet hebben. Ik heb dit alleen niet gezien of gehoord. Ik noem mijn scootmobiel altijd mijn autotootje. Ik zag en hoorde terwijl ik dus stil stond het portier van mijn autootje open gaan en daar zei een (1) van de personen dat ik hun aangereden zou hebben.V: Wat maakt dat u zegt dat er iets van hun schade klopte?
A: Dat was schade aan de rechterzijde van de voorkant van de auto maar ik zag dat het
oude schade was. Dat kon ik nooit gedaan hebben.
V: En toen?
A: Toen zeiden ze dat het geld ging kosten en dat het 1000,- Euro schade was. Zij eiste 1000,- Euro.
V: Wat vond u ervan dat het 1000,- Euro schade was?
A: Ik schrok wel natuurlijk. Het is niet niks.
V: Wat zei of deed u toen zij die 1000,- eiste?
A: Ik wilde mijn portemonnee pakken maar die had ik niet bij me. Ze vroegen mijn bankpasje maar die lag thuis. Ik heb dat gezegd en toen zeiden ze dat ze met mij mee zouden rijden.
V: Wat voelde u toen?
A: Niet lekker.
V: Wat bedoelt u daarmee?
A: Hopeloos en zenuwachtig.
V: Hoe ging het toen u naar huis reed?
A: Zij wisten de weg niet dus reden achter mij aan.
V: Toen u thuis kwam, wat gebeurde er toen?
A: Ik heb mijn autootje in de garage gezet en aan de lader gelegd. De vrouw van de drie bleef bij in de buurt en is vervolgens met mij naar boven naar mijn appartement gelopen. Eenmaal boven heb ik mijn bankpas gepakt. Toen ik mijn bankpas gepakt had zei zij dat ik ergens moest pinnen.
V: Hoe bent u naar de pinautomaat gegaan?
A: Met hun mee gegaan.
V: Bent u vrijwillig mee gegaan naar de pinautomaat?
A: Nee ik moest met hun mee. Ik werd door hun gedwongen.
V: Is er sprake geweest van bedreigingen?
A: Nee dat niet maar ik voelde me wel bedreigd. Ik voelde me angstig en had de zenuwen.
V: Wilde u zelf mee met de personen?
A: Nee maar ik moest wel.
V: Op welke wijze werd u gedwongen?
A: Door dat ze dat zeiden dat ik mee moest komen.
V: Was er een mogelijkheid om uit hun auto te stappen?
A: Dat durfde ik niet. Stel je voor dat ik dat deed. Dan zou ik zo een mes in mijn lijf krijgen. Daar was ik bang voor.
[verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [4] van 12 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Omstreeks 18.56, uur, heb ik samen met mijn collega's van de […] en mijn maatje van de […] de 3 verdachte aangehouden. Ik heb een verdachte uit het voertuig getrokken en op de grond neergelegd. Dit ten einde hem te de transportboeien aan te leggen. Deze verdachte bevond zich op het moment van de aanhouding op de bestuurdersstoel van het voertuig. Deze verdachte bleek later te zijn: [medeverdachte 1] [2003]
Ik zag tegelijkertijd dat een collega van de […] een vrouwelijke verdachte, welke achter de bestuurder in het voertuig zat aanhield. Ik zag dat de collega Deze verdachte uit het voertuig trok en op de grond neerlegde. Deze verdachte bleek later te zijn [medeverdachte 2] [2000]
Ik zag ook dat de andere collega van de […] een verdachte uit het voertuig probeerde te halen. Deze verdachte zat op de bijrijders stoel. Ik hoorde dat de collega meermaals sommeerde dat de verdachte de deur moest openen. Ik zag dat de verdachte eerst bleef zitten. Ik zag vervolgens dat de collega de verdachte uit het voertuig trok en hem op de grond legde. Deze verdachte bleek later te zijn: [verdachte] [1993]
Toen de drie verdachte op de grond lagen dag ik dat mijn collega van de […] een oude man uit het voertuig hielp. Deze man zat achter de bijrijder. De man bleek later het slachtoffer te zijn genaamd: [slachtoffer] geboren op [1929] .
[getuige] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuige [5] van 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 februari 2024 omstreeks 16:00 uur stond ik in de keuken van mijn appartement gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . (..) Op de hierboven genoemde dag, datum en tijd keek ik dus vanuit mijn raam naar de [straat] . Voor mijn appartement zag ik [slachtoffer] praten met een vrouw. Ik zag dat deze vrouw druk in gesprek was met [slachtoffer] . Ik zag dat een auto de hierboven genoemde oprit op kwam rijden. Ik zag uit dit voertuig een man stappen. Ik noem deze man vanaf nu man 1. Ik zag dat man 1 naar mijn appartementencomplex liep. Ik zag dat er een tweede man de hierboven genoemde auto uit stapte en ik zag dat deze gebaarde naar de vrouw en man 1. Vervolgens zag ik dat man 2 en man 1 weer in de auto stapten. 1 man voor in op de bijrijders plek en de andere man achter de bestuurders plek. Vervolgens pakte de vrouw de rollator van [slachtoffer] en stopte deze in de kofferbak. Daarna zijn [slachtoffer] en de vrouw de auto ingestapt.
[verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [6] van 21 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb de bewakingsbeelden bekeken welke afkomstig zijn van [adres] . Ik zie dat de beelden zicht hebben op de [straat] en de tegenoverliggende panden. Ik zie dat er vanaf de oprit van [adres] een wat corpulent persoon komt gelopen. Ik zie dat de persoon een licht, vermoedelijk trainingspak loopt. Ik zie dat de persoon een vrouw betreft. Ik zie dat zij een blanke huid heeft en donkere haren. Ik zie dat er uit de richting van de geparkeerde Ford een persoon komt lopen. Ik zie dat deze naar de vrouw in het lichte pak loopt. Ik zie dat de persoon, vermoedelijk een man, in het donker gekleed is. Ik zie dat hij een blanke huidskleur heeft en donkere kleding draagt. Ik zie dat de Ford helemaal door is gereden naar achteren en daar gekeerd is. Ik zie dat de Ford nu met de neus in de richting van de straat staat. Ik zie de portierdeur aan de bestuurderszijde opengaan en een persoon uitstappen. Ik zie dat de persoon vermoedelijk een man is. Ik zie dat deze een lichtkleurige jas draagt voorzien van capuchon. Ik zie dat de man een donkere trui of shirt draagt en een donkere broek. Ik zie dat de
man een lichte huidskleur heeft en donkere haren, ik zie de man voor de Ford langslopen en dan de oprit van [adres] oplopen.
[verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben in een
proces-verbaal van bevindingen [7] van 12 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zag dat het slachtoffer erg aangedaan was en in de war was. Ik, [verbalisant 3] , heb getracht een goede aangifte op te nemen van het slachtoffer echter merkte ik dat hij verward was, bang was en in shock was. Ik zag en hoorde dat hij meermaals herhaalde: "Ze gaven mij de schuld, ik moest betalen.
[medeverdachte 1] heeft in een
proces-verbaal van verhoor verdachte [8] van 7 oktober 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Je bent aangehouden met nog twee anderen wie zijn dat?
A: De ene is mijn neef, [verdachte] en die andere is zijn vrouw, [medeverdachte 2] (fonetisch)
V: Jullie zijn aangehouden om ongeveer 19.50 in Hilversum. Die aanrijding was in Utrecht om
ongeveer 14.30 uur. Wat is er in die tussentijd gebeurd?
A: Wat ik wou zeggen. Ik was bij mijn neef, omdat ik al eerder zei. Ik had ruzie met hem over de
auto, dat hij hem op een andere naam moest zetten of op die van hem. Hij hield mij aan het lijntje
omdat die ander jongen op vakantie was. Ik ben in de ochtend met hem en zijn vrouw in auto gestapt. En zijn een stukje gaan rijden, we zouden wat gaan eten. Ik rijd door een tunnel. Hij zei dat ik dat ik moest stoppen en ik stop de auto. Hij stapt uit en begint met die man te praten. Eindstand stapt hij terug die auto in en achter die man aan moest rijden. Ik heb een discussie met hem in de auto. Ik heb ruzie met hem in de auto en hij wil maar niet luisteren en rijden we door. Eindstand. Ik weet niet wat ik de situatie moet doen. Ik was gechoqueerd. Maar bleef in de auto zitten. Einstand. Hij wou die man oplichten voor een bepaald bedrag. Ik stond daar niet achter.
V: Na die zogenaamde aanrijding moest die meneer 1000 euro betalen voor de schade. Wie heeft
dat gezegd?
A: Die neef van mij.
[verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen [9] van 19 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Poging geldopname
Met bankpasnummer: [bankpasnummer] , toebehorend aan het rekeningnummer: [rekeningnummer] , o.n.v.
[slachtoffer] werden op 11 februari 2024 drie pogingen gedaan om geld op te nemen:
Pasr.
Datum/tijd
GEA_adres
Plaats
Bedrag
Transactie
158
15:52
Geldmaat Langestraat 5
Hilversum
Mislukt
158
15:56
CCV * warung solo
Hilversum
Mislukt
158
18:25
Geldmaat Roelantdreef
Utrecht
Mislukt
De geldopnames zijn niet gelukt.
Poging bankoverschrijving
In de gevorderde gegevens was te zien dat op 11 februari 2024 tussen 17:39:50 uur en 17:41:14 uur
is getracht om met kaartnummer [bankpasnummer] via bankoverschrijving een geldbedrag van 4000 euro vanaf
het bankrekeningnummer van de aangever over te schrijven naar een bankrekeningnummer:
[rekeningnummer] op naam van: [medeverdachte 1] onder vermelding van omschrijving: "cadau". Dit is
niet gelukt.
Bewijsoverweging feiten 1 en 3
Vaststelling van de feiten
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten hebben beweerd dat het slachtoffer een aanrijding had veroorzaakt en dat zij van het slachtoffer eisten dat hij €1.000,- ging betalen om de schade te vergoeden. Het slachtoffer gaf aan dat hij geen geld bij zich had. De verdachten zijn hem gevolgd naar zijn huis waar zij hem hebben gesommeerd zijn bankpas en pincode af te geven en om daarna in te stappen in hun auto. Vervolgens zijn zij met hem naar een pinautomaat gereden en hebben zij geprobeerd om geld te pinnen van zijn rekening. Dit is niet gelukt. Zij zijn toen naar een ander pinautomaat gereden om het nogmaals te proberen. Ook hebben verdachten geprobeerd de limiet van zijn bankpas te verhogen door contact op te nemen met de bank van het slachtoffer. Verder is geprobeerd om een bedrag van € 4.000,- over te boeken van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van verdachte. Vervolgens heeft de politie de verdachten aangehouden. Op dat moment zat het slachtoffer al drie uur bij verdachten in de auto.
Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat het anders is gegaan. De rechtbank gaat daar niet in mee en legt hieronder uit waarom niet.
Verdachte heeft verklaard dat hij pas later door de medeverdachten in Utrecht is opgehaald. Hij had last van zijn ogen, waardoor hij niet heeft kunnen zien dat er een vierde persoon in de auto zat. De rechtbank heeft verdachte ter zitting voorgehouden dat dit opmerkelijk is. Buiten dat hij niet in staat was om te zien, blijkt immers uit het dossier dat er vanuit de auto ook verschillende telefoongesprekken zijn gevoerd met de ABN-AMRO bank. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij in verband met een ieders recht op privacy niet meeluistert met de telefoongesprekken van anderen. Gelet op het feit dat het een auto betrof van normaal formaat en de gesprekken met een telefoon op luidsprekerstand werden gevoerd acht de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig. Daarnaast heeft aangever verklaard dat er drie personen aanwezig waren tijdens de zogenaamde aanrijding en een oplettende buurman (getuige [getuige] ) heeft eveneens drie personen gezien toen zij bij de woning waren om de pinpas van aangever op te halen. Ook blijkt uit de hiervoor aangehaalde beelden dat er op dat moment drie personen, waaronder twee mannen, in en uit de auto kwamen. Bij de aanhouding waren voorts vier personen (inclusief het slachtoffer) aanwezig in het voertuig. Tot slot verklaart medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte tijdens het gehele incident aanwezig was. Het dossier geeft geen enkel aanknopingspunt om te denken dat er sprake is geweest van een wissel van inzittenden waarbij er een onbekende derde zou zijn uitgestapt en verdachte zou zijn ingestapt. De raadsman en verdachte hebben bepleit dat de verklaring van [medeverdachte 1] leugenachtig zou zijn maar onderbouwing van dit standpunt ontbreekt en de verklaring van [medeverdachte 1] vindt op verschillende punten steun in het dossier. De rechtbank gebruikt de verklaring van [medeverdachte 1] derhalve wel als bewijsmiddel.
Is er sprake geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer tegen zijn wil in door de verdachten is meegenomen in hun auto. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij zich gedwongen voelde om met hen mee te gaan. Ondanks dat er geen sprake was van geweld of bedreiging met geweld, is het invoelbaar dat het slachtoffer zich gedwongen voelde om mee te gaan. Het slachtoffer is een zichtbaar kwetsbare, hoogbejaarde man van 94 jaar, en de verdachten waren getalsmatig en fysiek sterk in het overwicht. Zij hebben het slachtoffer in zijn invalidewagen aangesproken en met een babbeltruc onder druk gezet om hen geld te betalen. Dat was op een stille plek, onder een viaduct. Ook objectief gezien is daarmee een dreigende situatie gecreëerd. Verdachten hebben het slachtoffer daarna achtervolgd naar zijn woning en hem vervolgens op geen enkel moment alleen gelaten. Medeverdachte [medeverdachte 2] is zijn garage in gelopen en zelfs met hem zijn woning in gegaan toen hij zijn pinpas ging halen. Hij heeft zijn pincode op een briefje geschreven, maar dat was voor verdachten niet genoeg. Ze sommeerden hem om in hun auto te stappen en gaven hem die dag verschillende opdrachten die hij uit moest voeren, zoals het pinnen en het bellen naar de ABN AMRO bank om de limiet te verhogen. Het slachtoffer is slecht ter been en kon zich niet (eenvoudig) aan de verdachten onttrekken. Hij zat naast een verdachte op de achterbank van de auto. Verdachte was zich hiervan bewust, het slachtoffer zat immers in een invalideauto toen zij hem tegenkwamen, zij hebben zijn rollator in de kofferbak gedaan en als zij met het slachtoffer gaan pinnen is op de beelden te zien dat hij het looptempo niet bij kan houden en dat de betreffende medeverdachte op hem moet wachten. Het moet dus voor verdachte meer dan duidelijk zijn geweest dat het slachtoffer niet vrijwillig met hen mee is gegaan. Het slachtoffer bevond zich in een positie waarin hij niet anders kon dan toegeven aan hun sommaties. Onder deze bijzondere omstandigheden kan zonder dat sprake is geweest van geweld of expliciete dreiging daarmee toch sprake zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hier was sprake van een impliciete dreiging door een sterk ongelijkwaardige verhouding tussen het slachtoffer en de verdachten. Het slachtoffer voelde zich, en was naar objectieve maatstaven, volstrekt machteloos. Dit wordt nog eens onderstreept door de verklaring van de verbalisanten die verdachten en het slachtoffer aantroffen, en aangaven dat het slachtoffer erg bang en in shock was.
Is er sprake geweest van een poging tot diefstal in vereniging?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meerdere keren is geprobeerd geld te pinnen van de rekening van het slachtoffer en dat geprobeerd is om geld over te maken van zijn rekening naar de rekening van één van de verdachten. De rechtbank acht derhalve ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Beide incidenten zijn tezamen en in vereniging door de verdachte en zijn twee medeverdachten begaan. Zij zijn er alle drie gedurende het hele incident bij geweest. Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering, waaruit volgt dat verdachte een aanzienlijke rol had in de uitvoering. Er zijn geen contra-indicaties dat verdachte – ondanks de gezamenlijke uitvoering – een ondergeschikte rol had in het geheel. Bovendien heeft verdachte samen met de medeverdachten handelingen uitgevoerd die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de strafbare feiten.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd en heeft geprobeerd om geld te stelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 11 februari 2024 te Hilversum en Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] (94 jaar oud) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en de portier van de overdekte brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en zijn mededaders, zou hebben aangereden en 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/ achter hem aan te rijden en bij hem in de buurt te blijven en met hem mee naar zijn appartement te lopen,
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven en hem te sommeren geld op te nemen,
- die [slachtoffer] te sommeren in de personenauto te stappen en hem te sommeren met hen, verdachte en zijn mededaders, mee te gaan,
- met die [slachtoffer] meerdere uren in de desbetreffende personenauto rond te rijden, teneinde bij verschillende pinautomaten te pogen geld op te nemen en te pogen die [slachtoffer] geld op te laten nemen, en
- zich continu in de nabijheid van die [slachtoffer] te begeven;
Feit 3
op 11 februari 2024 te Hilversum en Utrecht, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om een of meer geldbedrag(en), dat geheel aan [slachtoffer] (94 jaar oud), toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen /goederen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas en de bij de bankpas behorende pincode toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en daarmee te pogen geld op te nemen, waarvan zij, verdachte en zijn mededaders, niet
gerechtigd /waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, in vereniging
Feit 2:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest,
- oplegging aan verdachte van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, houdende een contactverbod met aangever en een locatieverbod ten aanzien van Hilversum en de omliggende vijftien kilometer, op te leggen voor een periode van twee jaren. Te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast indien de maatregel wordt overtreden, in die zin dat bij iedere overtreding één week vervangende hechtenis wordt opgelegd, met een maximum van twee maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen verklaarde en omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een urenlange wederrechtelijke vrijheidsberoving van een (zichtbaar) kwetsbare hoogbejaarde man. Het enige motief hiervoor was geldelijk gewin. Tijdens deze vrijheidsberoving is geprobeerd om op listige wijze geld van het slachtoffer afhandig te maken. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en persoonlijke eigendommen van dit slachtoffer. Het slachtoffer heeft dit zelf treffend verwoord in zijn slachtofferverklaring: ‘Hoe durf je zoiets te doen tegen een veel ouder iemand. Ik ben ouder dan alle drie de verdachten bij elkaar opgeteld!’. Verdachte heeft hiermee ontoelaatbaar gedrag vertoond. De rechtbank neemt in haar oordeel eveneens mee dat verdachte op geen enkele wijze inzicht heeft getoond in zijn handelen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf eveneens rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte van 26 september 2024. Verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. Het onderhavige feit heeft nog grotere impact op het leven van een slachtoffer dan ‘reguliere’ frauduleuze feiten.
De op te leggen straf
De rechtbank komt tot het oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, er geen andere straf dan een langdurige gevangenisstraf volstaat. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en het strafblad van verdachte, legt de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op het strafblad van verdachte en zijn overige persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank wijkt onder andere af van de eis van de officier van justitie nu zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel
Namens het slachtoffer is verzocht om verdachte voor een periode van twee jaar een gebieds- en contactverbod op te leggen. Volgens de verzoeker zou een dergelijke maatregel ertoe bijdragen dat het slachtoffer zich veiliger voelt. Daarbij is verzocht de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Een dergelijke maatregel kan alleen worden opgelegd ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en/of de bescherming van de maatschappij. Het slachtoffer betreft een kwetsbaar persoon, en verdachte weet waar het slachtoffer woont, en weet ook dat het slachtoffer – vanwege zijn kwetsbaarheid – een makkelijk doelwit is. Nu verdachte er kennelijk toe in staat is om een dergelijk kwetsbaar persoon van diens vrijheid te beroven en te trachten geld van hem afhandig te maken, is er naar het oordeel van de rechtbank een kans dat verdachte het slachtoffer opnieuw zal opzoeken. Daarom zal de rechtbank ter beveiliging van het slachtoffer de maatregel opleggen dat verdachte zich voor de duur van twee jaren niet zal ophouden in Hilversum en binnen een straal van 15 kilometer rondom Hilversum. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om een contactverbod op te leggen met het slachtoffer.
De rechtbank zal de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat tot op heden niet is gebleken dat daartoe een aanleiding bestaat.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.383,46. Dit bedrag bestaat uit € 383,46 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleitte vrijspraak verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de benadeelde partij zijn de reiskosten gevorderd van de neven van het slachtoffer. Zij zijn in de dagen na het incident enkele keren naar hem toe gegaan om hem bij te staan.
Voor vergoeding voor dergelijke kosten bestaat echter geen rechtsgrond. Anders dan namens de benadeelde partij is betoogd, is de rechtbank namelijk van oordeel dat dit geen verplaatste schade betreft. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van verplaatste schade als voor de reden dat de kosten zijn gemaakt (in dit geval het bijstaan van het slachtoffer), het normaal en gebruikelijk is dat hiervoor professionele hulpverleners worden ingeschakeld. Nu er geen sprake is geweest van bijvoorbeeld verpleging of verzorging van het slachtoffer, kunnen de reiskosten van de neven niet als verplaatste schade worden beschouwd. Dat betekent dan ook dat de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade afwijst. Dat men na een incident een familielid opzoekt om steun te bieden is begrijpelijk, maar uit de vordering is dus niet gebleken dat deze steun ter vervanging van professionele hulp heeft gediend.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of wanneer het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is immers slachtoffer van een vrijheidsberoving. Als gevolg hiervan is het slachtoffer enkele uren op ernstige wijze is belemmerd in zijn vrijheid. Daarmee is het slachtoffer naar het oordeel van de rechtbank in zijn persoon aangetast als bedoeld in art. 6:106 BW.
Met betrekking tot de omvang van de schadevergoeding geldt het volgende. Enerzijds betrof het een zeer ernstige aantasting van de vrijheid van het slachtoffer. Anderzijds zijn de gevolgen voor het slachtoffer gelukkig beperkt gebleven. Hij schrijft in zijn slachtofferverklaring dat hij hetgeen is gebeurd inmiddels achter zich heeft kunnen laten. Gelet hierop vindt derhalve een bedrag van € 500,- billijk en zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024.
Proceskosten
Verdachte zal ook hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Hij is bij een eerdere uitspraak al ten uitvoer gelegd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen om dezelfde reden als door de officier van justitie is aangedragen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2024 (parketnummer 21/000416-21) is aan verdachte een gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank heeft eveneens geconstateerd dat deze voorwaardelijke straf al ten uitvoer is gelegd bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2024. De vordering zal derhalve worden afgewezen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 47, 282, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van
2 (twee) jaren;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer] , geboren op [1929] te [geboorteplaats];
- beveelt dat verdachte zich niet zal ophouden binnen een straal van 100 (honderd) meter op het volgende adres: [adres] te [woonplaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De totale duur van de vervangende hechtenis
bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,- bestaande uit een vergoeding van immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Vordering tenuitvoerleggingmet
parketnummer 21-000416-21
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. V.C. Kool en R.A. Hebly, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Q.A.A. Sanders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (94 jaar oud) wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en/of verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- met drie personen uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en/of de portier van de overdekte scootmobiel/brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en/of die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en/of zijn mededader(s), zou hebben aangereden en/of 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/of achter hem aan te rijden en/of bij hem in de buurt te blijven en/of met hem mee naar zijn appartement te lopen,
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven en/of hem te sommeren geld op te nemen,
- die [slachtoffer] te sommeren in de personenauto te stappen en/of hem te sommeren met hen, verdachte en/of zijn mededader(s), mee te gaan,
- met die [slachtoffer] meerdere uren in de desbetreffende personenauto rond te rijden, teneinde bij (verschillende) pinautomaten te pogen geld op te nemen en/of te pogen die [slachtoffer] geld op te laten nemen, en/of
- zich continu in de nabijheid van die [slachtoffer] te begeven;
Feit 2
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (94 jaar oud) heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas, in elk geval enig goed, en/of tot het ter beschikking stellen van de bij de bankpas behorende pincode, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en/of verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- met drie personen uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en/of de portier van de overdekte scootmobiel/brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en/of die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en/of zijn mededader(s), zou hebben aangereden en/of 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/of achter hem aan te rijden en/of bij hem in de buurt te blijven en/of met hem mee naar zijn appartement te lopen, en/of
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven;
Feit 3
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] (94 jaar oud), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas en/of de (bij de bankpas behorende) pincode toebehorende aan voornoemde [slachtoffer] en/of daarmee (te pogen) geld op te nemen, in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan zij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet
gerechtigd was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4
hij, op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] (94 jaar oud) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n), door, terwijl die [slachtoffer] een kwetsbare man op leeftijd is en/of verward dan wel gemakkelijk te beïnvloeden is,
- een aanrijding met die [slachtoffer] te ensceneren,
- met drie personen uit de personenauto te stappen en zich in de richting die [slachtoffer] te begeven en/of de portier van de overdekte scootmobiel/brommobiel van die [slachtoffer] open te trekken en/of die [slachtoffer] ervan te beschuldigen dat hij hen, verdachte en/of zijn mededader(s), zou hebben aangereden en/of 1.000 euro te eisen,
- die [slachtoffer] te sommeren naar zijn woning te rijden en/of achter hem aan te rijden en/of bij hem in de buurt te blijven en/of met hem mee naar zijn appartement te lopen,
- die [slachtoffer] te sommeren zijn bankpas en bijbehorende pincode af te geven en/of hem te sommeren geld op te nemen,
- die [slachtoffer] te sommeren in de personenauto te stappen en/of hem te sommeren met hen, verdachte en/of zijn mededader(s), mee te gaan,
- met die [slachtoffer] meerdere uren in de desbetreffende personenauto rond te rijden, teneinde bij (verschillende) pinautomaten te pogen geld op te nemen en/of te pogen die [slachtoffer] geld op te laten nemen, en/of
- zich continu in de nabijheid van die [slachtoffer] te begeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij: - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 februari 2024, genummerd PL0900- 2024045101, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 162.
2.Pagina 7.
3.Pagina 10 tot en met 14.
4.Pagina’s 4 en 5.
5.Pagina’s 21 en 22.
6.Pagina’s 142 en 148 tot en met 156.
7.Pagina 97.
8.Bijlage bij het einddossier, van 7 oktober 2024, pagina 1 tot en met 6.
9.Pagina’s 142 en 148 tot en met 156.