4.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten met parketnummer 16/092413-23
Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de Porsche en het vervalsen van de exportverklaring. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Hoewel het alternatieve scenario van verdachte (dat zij de auto met contant geld zou hebben betaald) geen steun vindt in het dossier, kan op basis van dit dossier ook niet worden vastgesteld dat zij de auto heeft gestolen. De aangever beschikte alleen over gegevens van de medeverdachte en de medeverdachte was degene die in de auto reed, en volgens aangever er opeens met de auto vandoor is gegaan. Ook bevat het dossier geen bewijsstukken waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het vervalsen van de exportverklaring. De rechtbank spreekt verdachte derhalve van deze feiten vrij.
De feiten met parketnummer 16/049772-24
Vrijspraak feiten 2 en 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide afpersingen, zoals ten laste gelegd onder feit 2 en feit 4. Op basis van het dossier en gelet op de tekst van de tenlastelegging, kan namelijk niet worden vastgesteld dat de verdachten geweldshandelingen hebben verricht of met geweld hebben gedreigd, dan wel een dreigende sfeer hebben doen ontstaan. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat, mocht er al sprake zijn geweest van geweld, bedreiging met geweld dan wel een dreigende sfeer, dat dit in causaal verband staat tot het afgeven van de bankpas, pincode en/of het geldbedrag. Het heeft er namelijk alle schijn van dat dit handelen door aangever lijkt voort te komen uit een verkeerde voorstelling van zaken door verdachten, namelijk dat er sprake zou zijn geweest van een aanrijding en hij de schade daarvan moest vergoeden. Het voorgaande maakt dat verdachte van het onder feit 2 en 4 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aangiftevan 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben geboren op [1929] . Op 11 februari 2024 omstreeks 14:00 uur ben ik mijn dagelijkse ronde gaan doen in mijn scootmobiel. Ik ben van huis vertrokken en richting Bilthoven gereden en vervolgens naar Utrecht. Bij het fort van Utrecht werd ik aangereden door een kleine blauwe auto. Ik zag dat uit deze auto drie personen stapten. Een vrouw en twee mannen. Zij zeiden tegen mij dat ik moest bestalen en schuldig was. Ze zeiden dat ik duizend euro moest betalen. Ik had geen pinpas bij mij. Ik hoorde dat ze zeiden dat ik naar huis moest rijden en mijn pinpas moest halen. Ik ben vervolgens naar huis gereden, naar de [adres] in [woonplaats] . Al die tijd zijn de mensen achter mij aan gereden. Toen ik thuis aankwam ging de vrouw met mij het gesprek aan. Ze bleef maar zeggen dat ik moest betalen. Vervolgens zei de vrouw dat ik mijn pinpas moest geven en mijn pincode moest geven. Dat heb ik maar gedaan. Daarna zei de vrouw dat ik in hun auto moest stappen. Dat heb ik toen ook gedaan. Ik moest mee. Vervolgens zijn wij helemaal naar Utrecht gereden en daar hebben ze geprobeerd mijn geld te pinnen en ook nog op de Langestraat in Hilversum. Bij de Langestraat hebben zij met mijn pas gepind Ze bleven maar zeggen dat ik moest betalen en dat ik schuldig was. Ik was erg geïntimideerd, bang en kwaad. Op een gegeven moment reden we in de auto en toen kwam de politie, u kwam. U vertelde mij dat deze mensen mij probeerden op te lichten. Ik ben erg bang en geschrokken.
[slachtoffer] heeft volgens het
proces-verbaal van aanvullend verhoor aangevervan 13 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Kan u mij vertellen wat er afgelopen zondag, 11 februari 2024 in de middag is gebeurd?
A: Ze hebben mij aangereden. Dat is niet echt gebeurd. Dat zeggen ze maar. Het is helemaal niet waar. Ze hebben krasjes gemaakt op de achterkant van de auto. Zij zeggen dat dat zij er tegen aangereden zijn maar dit is flauwekul.
V: Op welk moment werd u aangesproken?
A: Ik moest plassen en had een urinaal bij me. Ik stond dus stil om een plas te doen de urinaal terwijl ik in mijn scootmobiel stil stond. Dit moet het moment geweest zijn dat zij de krassen op mijn autootje gezet hebben. Ik heb dit alleen niet gezien of gehoord. Ik noem mijn scootmobiel altijd mijn autotootje. Ik zag en hoorde terwijl ik dus stil stond het portier van mijn autootje open gaan en daar zei een (1) van de personen dat ik hun aangereden zou hebben.
V: Wat maakt dat u zegt dat er iets van hun schade klopte?
A: Dat was schade aan de rechterzijde van de voorkant van de auto maar ik zag dat het
oude schade was. Dat kon ik nooit gedaan hebben.
V: En toen?
A: Toen zeiden ze dat het geld ging kosten en dat het 1000,- Euro schade was. Zij eiste 1000,- Euro.
V: Wat vond u ervan dat het 1000,- Euro schade was?
A: Ik schrok wel natuurlijk. Het is niet niks.
V: Wat zei of deed u toen zij die 1000,- eiste?
A: Ik wilde mijn portemonnee pakken maar die had ik niet bij me. Ze vroegen mijn bankpasje maar die lag thuis. Ik heb dat gezegd en toen zeiden ze dat ze met mij mee zouden rijden.
V: Wat voelde u toen?
A: Niet lekker.
V: Wat bedoelt u daarmee?
A: Hopeloos en zenuwachtig.
V: Hoe ging het toen u naar huis reed?
A: Zij wisten de weg niet dus reden achter mij aan.
V: Toen u thuis kwam, wat gebeurde er toen?
A: Ik heb mijn autootje in de garage gezet en aan de lader gelegd. De vrouw van de drie bleef bij in de buurt en is vervolgens met mij naar boven naar mijn appartement gelopen. Eenmaal boven heb ik mijn bankpas gepakt. Toen ik mijn bankpas gepakt had zei zij dat ik ergens moest pinnen.
V: Hoe bent u naar de pinautomaat gegaan?
A: Met hun mee gegaan.
V: Bent u vrijwillig mee gegaan naar de pinautomaat?
A: Nee ik moest met hun mee. Ik werd door hun gedwongen.
V: Is er sprake geweest van bedreigingen?
A: Nee dat niet maar ik voelde me wel bedreigd. Ik voelde me angstig en had de zenuwen.
V: Wilde u zelf mee met de personen?
A: Nee maar ik moest wel.
V: Op welke wijze werd u gedwongen?
A: Door dat ze dat zeiden dat ik mee moest komen.
V: Was er een mogelijkheid om uit hun auto te stappen?
A: Dat durfde ik niet. Stel je voor dat ik dat deed. Dan zou ik zo een mes in mijn lijf krijgen. Daar was ik bang voor.
[getuige] heeft volgens het
proces-verbaal van verhoor getuigevan 11 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 11 februari 2024 omstreeks 16:00 uur stond ik in de keuken van mijn appartement gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . (..) Op de hierboven genoemde dag, datum en tijd keek ik dus vanuit mijn raam naar de [straat] . Voor mijn appartement zag ik [slachtoffer] praten met een vrouw. Ik zag dat deze vrouw druk in gesprek was met [slachtoffer] . Ik zag dat de vrouw vervolgens begon te bellen. Op een gegeven moment zag ik hen beiden de oprit op lopen in de richting van de garageboxen die ik hierboven heb benoemd. Bij de garageboxen zag ik dat het gesprek verder ging. Ik zag dat de vrouw een papiertje in haar hand had en ik zag dat [slachtoffer] zijn portemonnee trok, zijn pinpas uit zijn portemonnee haalde en zijn pinpas aan de vrouw gaf. Vervolgens zag ik dat de vrouw de pinpas vast had en deze later weer aan [slachtoffer] terug gaf. Ik zag dat een auto de hierboven genoemde oprit op kwam rijden. (…) Het kenteken van dit voertuig betrof: [kenteken] . (…) Ik ben vervolgens weer gaan kijken en ik zag dat [slachtoffer] nog steeds met de vrouw aan het praten was. (…) Vervolgens pakte de vrouw de rollator van [slachtoffer] en stopte deze in de kofferbak. Daarna zijn [slachtoffer] en de vrouw de auto ingestapt
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal van bevindingenvan 12 februari 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zag dat het slachtoffer erg aangedaan was en in de war was. Ik, [verbalisant 2] , heb getracht een goede aangifte op te nemen van het slachtoffer echter merkte ik dat hij verward was, bang was en in shock was. Ik zag en hoorde dat hij meermaals herhaalde: "Ze gaven mij de schuld, ik moest betalen.
De verklaring van verdachte op de zitting van 5 november 2024, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] zei tegen de man dat hij 1000 euro moest betalen. Wij zijn meegereden om zijn pinpas op te halen en hebben geprobeerd te pinnen met zijn pas. Hij heeft zijn pinpas en code gegeven en ik heb hem een papiertje gegeven met daarop valse gegevens van mij. Hij moest bij ons in de auto zitten en ik heb geholpen met zijn rollator. Toen zijn we samen naar Utrecht gegaan en hebben we opnieuw geprobeerd te pinnen. Hij was boos. De pas was geblokkeerd en we hebben geprobeerd contact op te nemen met de bank. Ik wist wel een beetje dat wat wij deden niet goed was. Hij was geïrriteerd en zei: ik vind dit niet leuk en ga niet betalen.
Vaststelling van de feiten
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachten hebben beweerd dat het slachtoffer een aanrijding had veroorzaakt en dat zij van het slachtoffer eisten dat hij €1.000,- ging betalen om de schade te vergoeden. Het slachtoffer gaf aan dat hij geen geld bij zich had. De verdachten zijn hem gevolgd naar zijn huis waar zij hem hebben gesommeerd zijn bankpas en pincode af te geven en om daarna in te stappen in hun auto. Vervolgens zijn zij met hem naar een pinautomaat gereden en hebben zij geprobeerd om geld te pinnen van zijn rekening. Dit is niet gelukt. Zij zijn toen naar een ander pinautomaat gereden om het nogmaals te proberen. Ook hebben verdachten geprobeerd de limiet van zijn bankpas te verhogen door contact op te nemen met de bank van het slachtoffer. Verder is geprobeerd om een bedrag van € 4.000,- over te boeken van de rekening van het slachtoffer naar de rekening van verdachte. Vervolgens heeft de politie de verdachten aangehouden. Op dat moment zat het slachtoffer al drie uur bij verdachten in de auto.
Is er sprake geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer tegen zijn wil in door de verdachten is meegenomen in hun auto. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij zich gedwongen voelde om met hen mee te gaan. Ondanks dat er geen sprake was van geweld of bedreiging met geweld, is het invoelbaar dat het slachtoffer zich gedwongen voelde om mee te gaan. Het slachtoffer is een zichtbaar kwetsbare, hoogbejaarde man van 94 jaar, en de verdachten waren getalsmatig en fysiek sterk in het overwicht. Zij hebben het slachtoffer in zijn invalidewagen aangesproken en met een babbeltruc onder druk gezet om hen geld te betalen. Dat was op een stille plek, onder een viaduct. Ook objectief gezien is daarmee een dreigende situatie gecreëerd. Verdachten hebben het slachtoffer daarna achtervolgd naar zijn woning en hem vervolgens op geen enkel moment alleen gelaten. Verdachte is zijn garage in gelopen en zelfs met hem zijn woning in gegaan toen hij zijn pinpas ging halen. Hij heeft zijn pincode op een briefje geschreven, maar dat was voor verdachten niet genoeg. Ze sommeerden hem om in hun auto te stappen en gaven hem die dag verschillende opdrachten die hij uit moest voeren, zoals het pinnen en het bellen naar de ABN AMRO bank om de limiet te verhogen. Het slachtoffer is slecht ter been en kon zich niet (eenvoudig) aan de verdachten onttrekken. Hij zat naast verdachte op de achterbank van de auto. Verdachte was zich hiervan bewust, het slachtoffer zat immers in een invalideauto toen zij hem tegenkwamen, zij hebben zijn rollator in de kofferbak gedaan en als zij met het slachtoffer gaat pinnen is op de beelden te zien dat hij het looptempo niet bij kan houden en dat verdachte op hem moet wachten. Het moet dus voor verdachte meer dan duidelijk zijn geweest dat het slachtoffer niet vrijwillig met hen mee is gegaan. Het slachtoffer bevond zich in een positie waarin hij niet anders kon dan toegeven aan hun sommaties. Onder deze bijzondere omstandigheden kan zonder dat sprake is geweest van geweld of expliciete dreiging daarmee toch sprake zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hier was sprake van een impliciete dreiging door een sterk ongelijkwaardige verhouding tussen het slachtoffer en de verdachten. Het slachtoffer voelde zich, en was naar objectieve maatstaven, volstrekt machteloos. Dit wordt nog eens onderstreept door de verklaring van de verbalisanten die verdachten en het slachtoffer aantroffen, en aangaven dat het slachtoffer erg bang en in shock was.
Dit feit is tezamen en in vereniging door de verdachte en medeverdachten begaan.
Zij zijn er alle drie gedurende het hele incident bij geweest. Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering, waaruit volgt dat verdachte een aanzienlijke rol had in de uitvoering. Er zijn geen contra-indicaties dat verdachte – ondanks de gezamenlijke uitvoering – een ondergeschikte rol had in het geheel. Bovendien heeft verdachte samen met de medeverdachten handelingen uitgevoerd die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de strafbare feiten.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met anderen het slachtoffer van zijn vrijheid heeft beroofd.
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 november 2024;
- een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 11 februari 2024.