ECLI:NL:RBMNE:2024:6356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
543193
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en co-ouderschapsregeling voor kinderen na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2024 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn, met een co-ouderschapsregeling waarbij de jongste twee kinderen om de week bij de moeder verblijven. De ouders hebben samen drie kinderen, en de rechtbank heeft in eerdere beschikkingen al verschillende maatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en moeder besproken tijdens een mondelinge behandeling op 17 oktober 2024, waarbij beide ouders aanwezig waren met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de hoofdverblijfplaats van de oudste bij de vader en de jongste twee bij de moeder te vestigen, maar de rechtbank heeft dit advies gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat er zorgen zijn over de emotie-regulatie van de moeder, wat van invloed kan zijn op het welzijn van de kinderen. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader moeten hebben, omdat er onduidelijkheid bestaat over de toekomst van de emotie-regulatie van de moeder. De co-ouderschapsregeling houdt in dat de kinderen om de week van vrijdagmiddag tot zondag bij de moeder verblijven, en de vakanties en feestdagen worden gelijk verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/543193 / FO RK 22-885
Beschikking van 21 november 2024
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. van Harskamp,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 12 december 2022 en 9 februari 2024 de beslissing op de verzoeken uitgesteld in afwachting van de uitkomst van het verdere verloop van onder andere de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Bij beschikking van 20 maart 2024 heeft de rechtbank verzocht om een raadsonderzoek en de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden in afwachting van de uitkomst van dit onderzoek.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- het raadsrapport (met bijlagen), binnengekomen op 20 juni 2024;
- de brief (met bijlagen) van de Raad, binnengekomen op 2 juli 2024;
- de reactie op het raadsrapport van de vader, binnengekomen op 4 juli 2024;
- de vervanging van het raadsrapport na heropening van het onderzoek van de Raad, binnengekomen op 02 augustus 2024;
- het bericht van de vader (met bijlage), binnengekomen op 11 oktober 2024;
- het bericht van de moeder (met brieven van de jongste twee kinderen), binnengekomen op 17 oktober 2024.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 17 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen drie kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats] .
2.3.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder
2.4.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen moeten nemen.
2.5.
De rechtbank heeft op 5 juni 2023 het verzoek van de vader om met het eenhoofdig gezag van de kinderen belast te worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank is in hoger beroep bekrachtigd.
2.6.
Bij beschikking van 22 augustus 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 26 augustus 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verlengd tot 26 februari 2024. De ouders zijn hier allebei tegen in hoger beroep gegaan. Bij tussenbeschikkingen van 22 februari 2024 heeft het hof de Raad verzocht een aanvullend (beschermings)onderzoek te doen.
2.7.
Bij beschikkingen van 20 maart 2024 en 22 mei 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 26 mei 2024, respectievelijk 26 augustus 2024. De GI heeft daarna geen verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Beide maatregelen zijn met ingang van 26 augustus 2024 ten einde gekomen.
2.8.
In de onderhavige zaak resteren ter beoordeling de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De vader verzoekt dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben. De moeder voert hiertegen verweer. Zij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Verder verzoekt de vader een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen om de week van vrijdagmiddag uit school tot zondag na het eten (18.00 uur) bij de moeder verblijven, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag ophaalt uit school en de vader de kinderen op zondag om 18.00 uur bij de moeder ophaalt, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en (Islamitische) feestdagen in onderling overleg te bepalen. De moeder is het niet eens met dit aanvullende verzoek. Ervan uitgaande dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder wordt vastgesteld, wil de moeder dat de kinderen zelf aangeven wanneer zij naar hun vader willen.

3.Het advies van de Raad

3.1.
Voor zover van belang voor deze zaak adviseert de Raad de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder vast te stellen (dus in stand te laten) en van [minderjarige 1] bij de vader vast te stellen. De Raad adviseert ten aanzien van de zorgregeling een co-ouderschapsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader, waarbij het wisselmoment op de maandag zal zijn vanuit school en waarbij [minderjarige 1] eens in de vier weken een extra weekend bij de vader zal verblijven, van vrijdag uit school tot maandag naar school. De Raad adviseert ten slotte de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen.
3.2.
De Raad heeft daarbij tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat beide ouders goed voor de kinderen kunnen zorgen en er voornamelijk strijd tussen ouders ontstaat wanneer er bemoeienis van de Raad of via een ondertoezichtstelling plaatsvindt. De Raad hoopt dus, dat wanneer instanties een stapje terug doen, de ouders onderling minder strijd zullen hebben en er meer rust komt bij de ouders en de kinderen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal beslissen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn en zal een co-ouderschapsregeling vaststellen, waarbij de jongste twee kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader, waarbij het wisselmoment op de maandag zal zijn vanuit school en waarbij [minderjarige 1] eens in de vier weken een extra weekend bij de vader zal verblijven, van vrijdag uit school tot maandag naar school. De rechtbank verdeelt de vakanties en feestdagen bij helfte. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.2.
De ouders hebben een visie die lijnrecht tegenover elkaar staat. De vader heeft zorgen over de (agressieregulatie)problematiek van de moeder. Volgens de moeder is er echter nooit sprake geweest van een veiligheidsrisico voor de kinderen en heeft de moeder hulp gekregen. Daarnaast heeft de moeder op haar beurt zorgen over de manier waarop de vader met de kinderen omgaat. Het lukt de ouders niet om tot overeenstemming te komen over bij wie de kinderen moeten verblijven en hoe de zorgregeling eruit zou moeten zien.
4.3.
De rechtbank overweegt dat gedurende de ondertoezichtstelling er zorgen zijn geweest over de emotie-regulatie van de moeder en de invloed die dit zou hebben op de kinderen. De kinderen zijn uit huis geplaatst bij de vader. Verlangd werd dat de moeder in behandeling zou gaan en hier openheid over zou geven. Om haar moverende redenen heeft de moeder de gevraagde openheid niet gegeven. De Raad heeft in de uitoefening van haar toetsende taak in februari 2024 kritische vragen gesteld over het zicht op de emotieregulatie van de moeder.
4.4.
Op verzoek van de rechtbank (beschikking 20 maart 2024) heeft de Raad het (aanvullende) beschermingsonderzoek dat zij op verzoek van het hof deed, uitgebreid met een onderzoek naar de meest geschikte hoofdverblijfplaats voor de kinderen en naar welke zorgregeling het meest in hun belang is. Het onderzoek is beperkt geweest nu de Raad nauwelijks informatie van referenten heeft kunnen verkrijgen omdat de ouders hiervoor geen toestemming gaven. Ook heeft de Raad niet met de kinderen gesproken. De Raad schrijft in het onderzoeksrapport dat er onvoldoende zicht is gekomen op de emotieregulatie van de moeder. Wel komt naar voren dat de moeder veel boosheid ervaart richting betrokken instanties en dat de boosheid van de moeder zich vooral/enkel lijkt te richten op die betrokken instanties. Er zijn geen politie/Veilig Thuis meldingen van (verbale) agressie vanuit moeder meer gedurende de ondertoezichtstelling. De Raad ziet dat moeder hulp heeft gezocht, maar de Raad heeft geen zicht kunnen krijgen op het verloop en de resultaten van deze hulp. Vanuit school is er zicht op de kinderen. School heeft geen aanleiding gezien om de meldcode /meldplicht toe te passen dan wel zorgelijke informatie met de Raad te delen.
4.5.
De Raad concludeert dat zij onvoldoende aanleiding ziet om op dit moment uit te gaan van onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder voor de kinderen. De Raad acht voor de kinderen een 50-50 zorgregeling het meest op zijn plaats, waarbij als wisselmoment maandag na school heeft te gelden en waarbij [minderjarige 1] één weekend extra per maand bij de vader verblijft omdat heeft aangegeven bij de vader te willen wonen. De Raad hoopt dat deze regeling voor meer rust zal zorgen doordat deze duidelijk en gestructureerd is, met minder wisselmomenten per week. De kinderen hoeven geen keus te maken bij wie ze verblijven. Het zelf kiezen legt een te grote druk op de loyaliteit van de kinderen en is daarmee voor hen te belastend. Ook levert een 50-50 regeling geen (substantieel) contactverlies op ten opzichte van één van beide ouders, hetgeen (mogelijk) wel het geval zal zijn als de verzoeken van de ouders worden gevolgd.
4.6.
De rechtbank kan het advies van de Raad ten aanzien van de zorgregeling volgen en neemt de conclusies, inclusief de onderbouwing die daaraan ten grondslag ligt, over. Hoewel het onderzoek van de Raad beperkt is geweest doordat de ouders geen toestemming hebben gegeven om referenten te raadplegen, staat wel vast dat er geen Veilig Thuis-meldingen of politiemeldingen meer zijn geweest gedurende de ondertoezichtstelling. Ook lijkt de boosheid van de moeder zich met name te richten op instanties die verplicht betrokken zijn bij het gezin. Nu de ondertoezichtstelling is beëindigd en ook de juridische procedures naar verwachting ten einde komen zal het aantal betrokken instanties verminderen. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op verzoek van de vader gedurende een maand bij de moeder hebben verbleven toen de vader aan het verhuizen was. De bezwaren van de vader tegen een uitgebreide zorgregeling met de moeder stonden hier kennelijk niet aan in de weg. De rechtbank weegt verder mee dat gesteld noch gebleken is dat de verhuizing van de vader relevant is voor de vast te stellen zorgregeling, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit ook niet het geval is.
4.7.
Met betrekking tot het hoofdverblijf wijkt de rechtbank echter wat betreft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] af van het advies van de Raad en zal de rechtbank ook voor hen bepalen dat het hoofdverblijf bij de vader komt te liggen. Weliswaar zijn er nu geen zorgen voor de kinderen vanwege de emotieregulatie van de moeder, wat de rechtbank echter wel zorgelijk vindt is dat de moeder zelf niet lijkt in te zien dat de manier waarop zij haar emoties reguleert van invloed kan zijn op het welzijn van haar kinderen en dat zij op dit punt geen helderheid verschaft over (de effecten van) haar behandeling. Daarmee blijft onduidelijkheid bestaan of de moeder ook in de toekomst haar emoties zodanig kan blijven reguleren dat de kinderen daarvan geen hinder ondervinden. Deze onzekerheid maakt dat het in het belang van de drie kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats] , bij de vader zal zijn;
5.2.
stelt een co-ouderschapsregeling vast die inhoudt dat:
- de jongste twee kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader;
- het wisselmoment daarbij zal zijn op de maandag vanuit school;
- [minderjarige 1] eens in de vier weken een extra weekend bij de vader zal verblijven, van vrijdag uit school tot maandag naar school;
5.3.
verdeelt de vakanties en feestdagen bij helfte;
5.4.
wijst de verzoeken voor het overige af;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. H.E. Spruit, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. C.A. Lammertink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 21 november 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!