In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2024 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn, met een co-ouderschapsregeling waarbij de jongste twee kinderen om de week bij de moeder verblijven. De ouders hebben samen drie kinderen, en de rechtbank heeft in eerdere beschikkingen al verschillende maatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en moeder besproken tijdens een mondelinge behandeling op 17 oktober 2024, waarbij beide ouders aanwezig waren met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de hoofdverblijfplaats van de oudste bij de vader en de jongste twee bij de moeder te vestigen, maar de rechtbank heeft dit advies gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat er zorgen zijn over de emotie-regulatie van de moeder, wat van invloed kan zijn op het welzijn van de kinderen. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader moeten hebben, omdat er onduidelijkheid bestaat over de toekomst van de emotie-regulatie van de moeder. De co-ouderschapsregeling houdt in dat de kinderen om de week van vrijdagmiddag tot zondag bij de moeder verblijven, en de vakanties en feestdagen worden gelijk verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.