ECLI:NL:RBMNE:2024:633

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10570694 \ AC EXPL 23-1376
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en ongerechtvaardigde verrijking in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en [gedaagden], beiden wonende te [woonplaats 2]. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 13.509,46, bestaande uit onbetaalde facturen voor geleverde kozijnen en ramen, en voerde aan dat de gedaagden tekortgeschoten waren in de nakoming van de overeenkomst. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij geen betaling verschuldigd waren, omdat de geleverde kozijnen niet pasten en zij extra kosten hadden moeten maken voor hun aannemer. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2023 hebben partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden de factuur van 28 december 2022 voor de levering van 5 extra kozijnen niet hadden betaald, maar dat deze kosten op basis van ongerechtvaardigde verrijking verhaald konden worden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden ongerechtvaardigd waren verrijkt door de levering van de extra kozijnen en dat zij de kosten daarvan moesten vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot betaling van de facturen toegewezen, met uitzondering van de energietoeslag, en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. In reconventie hebben de gedaagden hun vordering tot schadevergoeding afgewezen zien worden, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de eiser tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10570694 AC EXPL 23-1376 MS/1270
Vonnis van 14 februari 2024
inzake
[eiser] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.D. van den Bogert (Juridisch Advies- en Incasso Bureau Incasso Result B.V.),
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
verder gezamenlijk ook te noemen: [gedaagden] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een dagvaarding met producties ingediend en [gedaagden] een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties. [eiser] heeft hierop een conclusie van antwoord in reconventie met producties ingediend. [gedaagden] alsook
[eiser] hebben daarna nog nadere producties ingediend.
1.2.
Op 20 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar
[eiser] is verschenen met zijn echtgenote mevrouw [A] en zijn gemachtigde
mr. J.A. van den Bogert. [gedaagden] zijn verschenen met [gemachtigde] , die als hun gemachtigde optrad. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaar kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de zaak aangehouden tot 17 januari 2024 om partijen in de gelegenheid te stellen tot overeenstemming te komen. Partijen hebben de kantonrechter bij
e-mails van 11 en 15 januari 2024 laten weten dat zij geen schikking hebben bereikt en hebben om een vonnis verzocht. De kantonrechter heeft hierop bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen en uitgesproken.
2. De feiten
2.1.
[eiser] houdt zich met zijn onderneming bezig met - onder meer - het fabriceren van deuren, ramen en kozijnen.
2.2.
[gedaagden] zijn eigenaar van een woning aan de [adres] in [woonplaats 2] . Zij wilden deze woning renoveren en hebben [eiser] daarom in 2022 benaderd voor het leveren van kozijnen en ramen.
2.3.
[eiser] heeft op 28 januari 2022 een offerte uitgebracht voor - voor zover hier van belang - het leveren van 7 kozijnen met deuren en ramen. De prijs voor het totale geoffreerde werk bedroeg € 52.500,-- exclusief btw. In de offerte staat dat deze prijs exclusief plaatsen en aftimmerwerk is.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft [eiser] bij e-mail van 13 februari 2022 opdracht gegeven om de ramen te maken volgens de offerte. Zij heeft [eiser] daarnaast gevraagd de ramen boven in de erker op de
eersteverdieping te vervangen. Zij heeft daarbij aangegeven dat dit, als zij het zich goed herinnerde, € 1.500,-- meer zou kosten dan in de offerte.
2.5.
[eiser] heeft de opgedragen werkzaamheden voor [gedaagden] uitgevoerd. Hij heeft op 28 december 2022 een eindfactuur aan [gedaagden] gestuurd van € 12.292,95 inclusief btw. In deze factuur zijn eerdere betalingen van [gedaagden] van in totaal € 50.000,-- verwerkt. De factuur bevat ook een post meerwerk voor het leveren van 5 kozijnen voor de dakkapel. [gedaagden] hebben bezwaar gemaakt tegen deze factuur en hebben deze niet (geheel) betaald.
2.6.
[eiser] heeft [gedaagden] op 15 mei 2023 een factuur van € 1.815,-- inclusief btw gestuurd voor het vervangen van de ramen in de erker op de eerste verdieping. [gedaagden] hebben deze factuur ook niet betaald.

3.Het geschil in conventie en de beoordeling daarvan

Het geschil
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van in totaal € 13.509,46, bestaande uit:
  • € 10.698,96 aan hoofdsom terzake de factuur van 28 februari 2022,
  • € 881,99 aan buitengerechtelijke incassokosten,
  • € 113,51 aan wettelijke rente tot en met 11 april 2023 en
  • € 1.815,-- inclusief btw terzake de factuur van 15 mei 2023,
met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft zijn vordering met betrekking tot de verklaring voor recht tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat hij daarbij - naast de gevorderde veroordeling tot betaling van het bedrag van € 13.509,46 - geen belang heeft.
3.3.
Hij stelt ter onderbouwing van zijn vordering tot betaling van het bedrag van € 13.509,46 dat [gedaagden] jegens hem toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten door de facturen van 28 december 2022 en 15 mei 2023, ondanks sommaties, onbetaald te laten.
3.4.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
De factuur van 28 december 2022
Opbouw van de factuur en toetsingskader
3.6.
[eiser] vordert in de eerste plaats betaling van de eindfactuur van 28 december 2022. Beoordeeld moet worden of [gedaagden] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) of - zoals hierna aan de orde zal komen - op een andere grondslag deze factuur moeten betalen.
3.7.
De factuur van 28 december 2022 is opgebouwd uit de volgende posten/bedragen:
  • een post van € 52.500,-- exclusief btw voor werkzaamheden volgens de offerte van 28 januari 2022;
  • een post ‘Meerwerk voor het leveren van 5 kozijnen voor de dakkapel’; deze post bestaat uit een bedrag van in totaal € 1.680,95 exclusief btw aan materiaalkosten en € 2.704,-- exclusief btw voor arbeidsloon;
  • een post ‘Energietoeslag glas’ van € 1.008,69 exclusief btw;
  • een post ‘Meerprijs zonwerend glas’ van € 523,82 exclusief btw;
  • een post ‘Montage ter plaatsen ramen en deuren’ van € 1.742,-- exclusief btw.
3.8.
Het factuurbedrag bedraagt na aftrek van de betalingen die [gedaagden] voor de dagvaarding hadden gedaan (in totaal € 50.000,--), in totaal € 10.159,46 exclusief btw (€ 12.292,95 inclusief btw). De kantonrechter heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling gevraagd hoe de gevorderde hoofdsom van € 10.698,96 is opgebouwd. [eiser] heeft daarop toegelicht dat het bedrag van € 10.698,96 het eindfactuurbedrag betreft minus een betaling die er daarna nog op is gedaan. De kantonrechter leidt hieruit af dat [gedaagden] vóór de dagvaarding nog een bedrag van € 1.593,99 (= € 12.292,95 - € 10.698,96) hebben betaald. Het is op basis van toelichting die partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben gegeven niet volledig duidelijk geworden op welke posten deze betaling betrekking heeft. Wel is duidelijk geworden, dat [gedaagden] enkele meerwerkposten die zien op materiaalkosten hebben betaald en ook de post ‘Meerprijs zonwerend glas’.
3.9.
Omdat [eiser] in zijn dagvaarding uitsluitend is ingegaan op zijn vordering tot betaling van het meerwerk, heeft de kantonrechter [gedaagden] in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitbreiding van de grondslag van zijn vordering. [gedaagden] hebben niet te kennen gegeven dat zij door deze procesopstelling in hun verdediging zijn geschaad.
3.10.
De kantonrechter zal hierna de verschillende posten nalopen die in de factuur worden genoemd en beoordelen of [gedaagden] deze posten en de daarmee corresponderende bedragen aan [eiser] verschuldigd zijn. Indien dit niet het geval blijkt te zijn, zullen deze bedragen van het gevorderde bedrag van € 10.698,96 worden afgetrokken.
Het bedrag van de offerte en de post ‘Meerprijs zonwerend glas’ zijn verschuldigd
3.11.
[gedaagden] betwisten niet dat zij het geoffreerde bedrag van € 52.500,-- en de post ‘Meerprijs zonwerend glas’ van € 523,82 exclusief btw aan [eiser] verschuldigd zijn, zodat ook de kantonrechter hiervan uitgaat. Voor de post ‘Meerprijs zonwerend glas’ geldt dat [gedaagden] deze post hebben betaald. Van het bedrag van de offerte hadden zij vóór de dagvaarding € 50.000,-- betaald.
De post ‘Meerwerk voor het leveren van 5 kozijnen voor de dakkapel’
3.12.
[eiser] heeft ter onderbouwing van deze kostenpost toegelicht dat de offerte zag op het leveren van 7 kozijnen voor de begane grond en de eerste verdieping. Na de acceptatie van de offerte bleek bij het inmeten van de ramen op de zolderverdieping en het loshalen van de bescherming rond de kozijnen dat deze kozijnen verrot waren en ook vervangen moesten worden. [eiser] stelt dat hij [gedaagde sub 2] dit in een telefoongesprek heeft meegedeeld en dat [gedaagde sub 2] hiermee akkoord was. [eiser] heeft ook tekeningen van de nieuwe indeling aan [gedaagden] gestuurd en stelt dat [gedaagde sub 2] hiermee bij e-mail van 15 maart 2023 akkoord is gegaan en daarmee opdracht heeft gegeven voor de levering van 5 extra kozijnen. Dit was volgens [eiser] meerwerk dat buiten de geaccepteerde offerte viel. [eiser] stelt dat het niet nodig was om - zoals voorgeschreven in artikel 7:755 Burgerlijk Wetboek (BW) - [gedaagden] te waarschuwen voor de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, omdat [gedaagden] dit uit zichzelf hadden moeten begrijpen. Het was volgens [eiser] duidelijk dat de offerte slechts op 7 kozijnen zag en logisch dat prijs stijgt als er extra kozijnen bij komen. [eiser] wijst er verder op dat [gedaagde sub 2] advocaat is en daardoor als bovengemiddeld deskundig moet worden beschouwd.
3.13.
[gedaagden] stellen dat zij de materiaal- en arbeidskosten voor de 5 kozijnen van de dakkapel niet hoeven te betalen. Zij stellen primair dat zij ervan mochten uitgaan dat de kozijnen van de dakkapel in de offerte waren begrepen, omdat [eiser] vóór het uitbrengen van de offerte verschillende malen in de woning was geweest om de kozijnen te meten en te bepalen welke kozijnen vervangen moesten worden. Het akkoord dat zij hebben gegeven op de ramen van de dakkapel betrof alleen de indeling en niet het leveren van extra kozijnen.
[eiser] heeft volgens hen op geen enkele wijze aangegeven dat sprake was van meerwerk buiten de offerte. [gedaagden] stellen subsidiair dat [eiser] niet aan zijn verplichting heeft voldaan om voor de kosten van het meerwerk te waarschuwen. Zij stellen zich op het standpunt dat zij de noodzaak van een prijsverhoging niet uit zichzelf hoefden te begrijpen.
De 5 kozijnen voor de dakkapel waren niet in de offerte begrepen
3.14.
[gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling erkend dat de kozijnen op de zolderverdieping zijn vervangen en hebben niet gemotiveerd betwist dat [eiser] 5 kozijnen meer heeft geleverd dan de 7 kozijnen die in de offerte waren genoemd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de 5 kozijnen voor de dakkapel niet in de oorspronkelijke offerte waren begrepen.
Er is geen sprake van meerwerk maar van een nieuw, ander werk
3.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst tot aanneming van werk hebben gesloten. In artikel 7:755 BW is voor een dergelijke overeenkomst het volgende bepaald:
“In geval van door de opdrachtgever gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk kan de aannemer slechts dan een verhoging van de prijs vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. (…)”
3.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet het leveren van de 5 extra kozijnen worden aangemerkt als een nieuw, ander werk en niet als meerwerk. Er is immers geen sprake geweest van een toevoeging of verandering in het overeengekomen werk zoals bedoeld in artikel 7:755 BW, omdat de offerte waarop de overeenkomst was gebaseerd slechts zag op het leveren van 7 kozijnen. De kantonrechter heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld hun stellingen hierop aan te passen.
Aanvulling grondslag van de vordering met ongerechtvaardigde verrijking
3.17.
Blijkens de stellingen die partijen hebben ingenomen, verschillen zij van mening over de vraag of [gedaagden] opdracht voor het leveren van de 5 kozijnen voor de dakkapel hebben gegeven. Of hiervan sprake is geweest, kan naar het oordeel van de kantonrechter echter in het midden worden gelaten. De kantonrechter heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat zij in de feitelijke grondslag van de vordering van [eiser] aanleiding ziet de rechtsgrond van deze vordering ambtshalve aan te vullen met de grondslag ongerechtvaardigde verrijking en heeft partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. [eiser] heeft hierop verklaard dat naar zijn mening inderdaad sprake is van ongerechtvaardigde verrijking omdat [gedaagden] de 5 kozijnen door iemand anders hadden moeten laten leveren als hij ze niet had geleverd en zij hierdoor ten koste van hem verrijkt zijn. [gedaagden] hebben tegen deze grondslag geen verweer gevoerd.
Er is sprake van ongerechtvaardigde verrijking
3.18.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende feitelijk heeft gesteld om te oordelen dat sprake is van onrechtvaardigde verrijking. Uit zijn stellingen en zijn factuur kan worden afgeleid dat hij voor het leveren van de 5 kozijnen materiaalkosten heeft moeten maken en werkzaamheden heeft verricht waarmee hij niet op andere wijze inkomsten heeft kunnen genereren. Dit kan worden aangemerkt als een verarming waardoor [gedaagden] zijn verrijkt. Zij hebben als gevolg van de werkzaamheden en materiaalkosten van [eiser] immers 5 nieuwe kozijnen gekregen. Als zij die bij een ander hadden besteld, hadden zij hiervoor extra kosten moeten maken. De kantonrechter stelt in het licht hiervan vast dat sprake is van een vermogensverschuiving (verrijking aan de kant van [gedaagden] en verarming aan de kant van [eiser] ) en dat die vermogensverschuiving op zichzelf niet door [gedaagden] is betwist.
3.19.
De verrijking aan de kant van [gedaagden] is ook te beschouwen als ongerechtvaardigd. Volgens de prejudiciële beslissing van Hoge Raad van 2 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2729) gaat het er bij die beoordeling om of de inhoud van de overeenkomst die partijen hebben gesloten, aan een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in de weg staat. Dat is in twee gevallen aan de orde; wanneer de overeenkomst een zodanige vordering uitsluit, of wanneer de overeenkomst een rechtvaardiging bevat voor de vermogensverschuiving. Niet is gesteld of gebleken dat de aannemingsovereenkomst die partijen op basis van de uitgebrachte offerte hebben gesloten een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking uitsluit. De aannemingsovereenkomst bevat daarnaast geen rechtvaardiging voor de vermogensverschuiving, omdat het leveren van de 5 kozijnen voor de dakkapel geen onderdeel uitmaakt van de aannemingsovereenkomst voor de levering van de 7 kozijnen voor de begane grond en de eerste verdieping. Voor de verrijking is in de overeenkomst daarom geen rechtvaardiging te vinden. Dit betekent dat [gedaagden] ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van [eiser] , waardoor zij verplicht zijn om, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van hun verrijking (artikel 6:212 BW).
De kosten van de 5 kozijnen voor de dakkapel zijn verschuldigd
3.20.
De hoogte van de ongerechtvaardigde verrijking is gelijk aan de hoogte van de schade die [eiser] heeft geleden. [eiser] heeft in zijn factuur van 28 december 2022 aan [gedaagden] voor de 5 kozijnen een bedrag van in totaal € 1.680,95 exclusief btw aan materiaalkosten en € 2.704,-- exclusief btw voor arbeidsloon in rekening gebracht. [gedaagden] hebben niet betwist dat [eiser] deze kosten voor de 5 kozijnen heeft moeten maken. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagden] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een betalingsverplichting hebben voor de in de factuur genoemde kosten voor het leveren van de 5 extra kozijnen.
De post ‘Montage ter plaatsen ramen en deuren’ is verschuldigd
3.21.
[eiser] stelt dat [gedaagden] een bedrag van € 1.742,-- exclusief btw voor montage van ramen en deuren verschuldigd zijn. Hij heeft toegelicht dat hij hen bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft gevraagd wie er nog aanvullende werkzaamheden die buiten de offerte vielen ging verrichten en dat hij vervolgens (de kantonrechter begrijpt: naar aanleiding van hun reactie) een aantal van deze werkzaamheden heeft verricht.
3.22.
[gedaagden] betwisten niet dat [eiser] deze werkzaamheden heeft verricht, maar stellen dat [eiser] dit heeft gedaan omdat de kozijnen die hij had geleverd niet passend waren. Zij leden hierdoor schade doordat hun aannemer extra werkzaamheden moest verrichten en [eiser] wilde deze schade hiermee beperken. [gedaagden] betwisten dat sprake is geweest van meerwerk en - naar de kantonrechter begrijpt - dat zij voor de werkzaamheden opdracht hebben gegeven.
3.23.
[eiser] heeft betwist dat hij de werkzaamheden heeft verricht om schade voor [gedaagden] te beperken en [gedaagden] hebben hun stelling naar aanleiding van deze betwisting niet nader onderbouwd. Daarom is niet komen vast te staan dat is afgesproken dat [eiser] deze werkzaamheden kosteloos zou verrichten. Ook voor deze werkzaamheden geldt dat in het midden kan worden gelaten of [gedaagden] hiervoor een opdracht aan
[eiser] hebben gegeven, omdat de kantonrechter ook hier in de feitelijke stellingen die
[eiser] heeft ingenomen aanleiding ziet de grondslag van de vordering ambtshalve aan te vullen met de grondslag ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende feitelijk heeft gesteld om te oordelen dat hiervan sprake is. Uit zijn stellingen kan worden afgeleid dat hij voor de montage van de ramen en de deuren werkzaamheden heeft verricht waarmee hij niet op andere wijze inkomsten heeft kunnen genereren. Dit kan worden aangemerkt als een verarming waardoor [gedaagden] zijn verrijkt. Als gevolg van de werkzaamheden van [eiser] zijn in hun woning immers ramen en deuren gemonteerd. Als zij dit door een derde hadden moeten laten doen, bijvoorbeeld door hun eigen aannemer, dan hadden zij hiervoor extra kosten moeten maken. De kantonrechter stelt in het licht hiervan vast dat sprake is van een vermogensverschuiving (verrijking aan de kant van [gedaagden] en verarming aan de kant van [eiser] ) en dat die vermogensverschuiving op zichzelf niet door [gedaagden] is betwist.
3.24.
De verrijking aan de kant van [gedaagden] is ook te beschouwen als ongerechtvaardigd. Zoals hiervoor al is overwogen, is niet gesteld of gebleken dat de aannemingsovereenkomst een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking uitsluit. De aannemingsovereenkomst bevat daarnaast geen rechtvaardiging voor de vermogensverschuiving, omdat
de montagevan de ramen en deuren geen onderdeel uitmaakt van de aannemingsovereenkomst voor
de leveringvan de 7 kozijnen voor de begane grond en de eerste verdieping en
de leveringvan 2 deuren en 37 ramen. Voor de verrijking is in de overeenkomst daarom geen rechtvaardiging te vinden. Dit betekent dat [gedaagden] ongerechtvaardigd zijn verrijkt ten koste van [eiser] , waardoor zij verplicht zijn om, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van hun verrijking.
3.25.
De hoogte van de ongerechtvaardigde verrijking is gelijk aan de hoogte van de schade die [eiser] heeft geleden. [eiser] heeft in zijn factuur van 28 december 2022 aan [gedaagden] voor deze werkzaamheden een bedrag van € 1.742,-- exclusief btw in rekening gebracht. [gedaagden] hebben niet betwist dat [eiser] deze kosten heeft moeten maken. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [gedaagden] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een betalingsverplichting hebben voor de in de factuur genoemde kosten voor de montage van de ramen en deuren.
De post ‘Energietoeslag glas’ is niet verschuldigd
3.26.
[eiser] heeft toegelicht dat de leverancier van de ramen een extra energietoeslag bij hem in rekening heeft gebracht en dat hij op zijn beurt bevoegd is deze kosten van in totaal € 1.008,69 exclusief btw aan [gedaagden] door te berekenen. Dit laatste wordt door [gedaagden] betwist.
3.27.
Voor een situatie als deze geldt de regeling van artikel 7:753 BW. Hierin is het volgende bepaald.
1. Indien na het sluiten van de overeenkomst kostenverhogende omstandigheden ontstaan of aan het licht komen zonder dat zulks aan de aannemer kan worden toegerekend, zal de rechter op vordering van de aannemer de overeengekomen prijs geheel of gedeeltelijk aan de kostenverhoging kunnen aanpassen, mits de aannemer bij het bepalen van de prijs geen rekening heeft behoeven te houden met de kans op zulke omstandigheden.
2. De aannemer mag de prijs zonder tussenkomst van de rechter aanpassen, indien de kostenverhoging het gevolg is van door de opdrachtgever verschafte onjuiste gegevens welke voor de prijsbepaling van belang zijn, tenzij de aannemer de onjuistheid der gegevens vóór het vaststellen van de prijs had behoren te ontdekken.
3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde geldt slechts indien de aannemer de opdrachtgever zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd, opdat deze tijdig hetzij gebruik kan maken van het hem in artikel 764 toegekende recht, hetzij een voorstel kan doen tot beperking of vereenvoudiging van het werk.
3.28.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van kostenverhogende omstandigheden die na het sluiten van de overeenkomst zijn ontstaan of aan het licht zijn gekomen, maar dat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] [gedaagden] zo spoedig mogelijk voor de noodzaak van een prijsverhoging heeft gewaarschuwd. Dit betekent dat [eiser] de prijs voor de ramen niet met deze kostenverhoging kan aanpassen en dat [gedaagden] de post ‘Energietoeslag glas’ niet verschuldigd zijn.
Conclusie: van de factuur van 28 december 2022 wordt € 9.478,45 inclusief btw toegewezen
3.29.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van het (na aftrek van de betalingen resterende) factuurbedrag van € 10.698,96 inclusief btw waarvan [eiser] betaling vordert, alleen de energietoeslag voor het glas van € 1.008,69 exclusief btw (€ 1.220,51 inclusief btw) moet worden afgetrokken, omdat deze kostenpost niet toewijsbaar is. Het bedrag dat [gedaagden] nog moeten betalen komt daarmee op (€ 10.698,96 - € 1.220,51 =) € 9.478,45 inclusief btw. Dit bedrag wordt toegewezen.
Wettelijke rente
3.30.
[eiser] heeft over het factuurbedrag wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW gevorderd tot en met 11 april 2023. De wettelijke rente over het bedrag van € 9.478,45 inclusief btw wordt toewezen vanaf 11 januari 2023, de vervaldatum van de factuur, tot en met 11 april 2023. Dat is een bedrag van € 94,52.
De factuur van 15 mei 2023
3.31.
[eiser] vordert verder betaling van de factuur van 15 mei 2023 van € 1.815,-- inclusief btw. Deze factuur ziet op de kosten voor de vervanging van de ramen in de erker op de eerste verdieping. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 2] hem hiervoor bij e-mail van 13 februari 2022 opdracht heeft gegeven en daarbij zelf een bedrag van € 1.500,-- heeft genoemd. Dit komt inclusief btw neer op een bedrag van € 1.815,--
3.32.
Omdat [eiser] in zijn de dagvaarding uitsluitend is ingegaan op zijn vordering tot betaling van het door hem gestelde meerwerk, heeft de kantonrechter [gedaagden] in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitbreiding van de grondslag van zijn vordering met de factuur van 15 mei 2023. [gedaagden] hebben niet te kennen gegeven dat zij door deze procesopstelling in hun verdediging zijn geschaad. Zij hebben ook niet betwist dat zij [eiser] met de e-mail van 13 februari 2022 opdracht hebben gegeven de ramen in de erker op de eerste verdieping te vervangen en dat zij hiervoor een bedrag van € 1.815,-- inclusief btw aan [eiser] verschuldigd zijn. Dit bedrag wordt ook toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
3.33.
[eiser] vordert een bedrag van € 881,99 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om zijn vordering op [gedaagden] voldaan te krijgen. Op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt een bedrag van € 853,65 redelijk geacht. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
Kosten
3.34.
[gedaagden] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. Dit betekent zij hun eigen proceskosten moeten dragen en de proceskosten van [eiser] aan hem moeten betalen. De proceskosten aan de zijde van
[eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,91
- griffierecht € 693,--
- salaris gemachtigde €
812,--(2 punten x tarief € 406,--)
Totaal € 1.612,91
3.35.
Tot de proceskosten behoren ook de nakosten. Deze kosten zullen na de beoordeling in reconventie worden begroot, in verband met de samenhang tussen de zaak in conventie en in reconventie.
Hoofdelijkheid veroordeling
3.36.
De veroordelingen in conventie worden hoofdelijk uitgesproken, zoals [eiser] in conventie heeft gevorderd. Dat betekent dat van iedere veroordeelde kan worden verlangd dat hij of zij het hele bedrag betaalt. Als de één (een deel van) een bedrag betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.Het geschil in reconventie en de beoordeling daarvan

De vordering en de onderbouwing daarvan
4.1.
[gedaagden] vorderen in reconventie om [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen binnen twee dagen een bedrag van € 4.000,-- als schadevergoeding aan hen te betalen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagden] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [eiser] de overeenkomst niet goed is nagekomen, omdat geen van de ramen en kozijnen ineens pasten. Hun aannemer heeft hiervoor meer werkzaamheden moeten verrichten en heeft hiervoor € 6.000,-- exclusief btw in rekening gebracht. [gedaagden] stellen dat zij hierdoor schade hebben geleden en dat [eiser] € 4.000,-- daarvan moet vergoeden. Zij hebben ter onderbouwing van deze stelling een ongedateerde verklaring van hun aannemer [B] in het geding gebracht die als volgt luidt:
“Wij hebben voor jullie de kozijnen en ramen geplaatst op de [adres] . Bij plaatsing bleek dat ramen en kozijnen op de begane grond en de eerste verdieping niet pasten. Wij hebben heel veel meer werk gehad om alles passend te maken. De rekening van ons is daardoor € 6.000,-- ex btw hoger uitgevallen.”
Het verweer
4.3.
[eiser] voert verweer en stelt dat de vordering moet worden afgewezen. Hij stelt onder meer dat sprake is van rechtsverwerking, omdat de werkzaamheden in november 2022 zijn opgeleverd en [gedaagden] toen niet hebben geklaagd. Zij zijn pas op 18 februari 2023 met hun schadeclaim gekomen als tegenreactie op de meerwerkfactuur. [eiser] stelt dat [gedaagden] deze schade niet hebben onderbouwd en wijzen erop dat zij hiervoor geen factuur in het geding hebben gebracht. [eiser] betwist ook dat hun aannemer voor het passend maken van de kozijnen € 4.000,-- extra in rekening heeft moeten brengen. Volgens [eiser] is het passend maken van de kozijnen bij de plaatsing soms nodig om bijvoorbeeld een kleine oneffenheid weg te nemen omdat het millimeterwerk is en is er geen sprake geweest van wanprestatie van zijn kant. En als er al sprake was geweest van wanprestatie van zijn kant, dan is hij ten onrechte niet eerst zelf in de gelegenheid gesteld dit recht te zetten voordat een derde werd ingeschakeld.
De beoordeling
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagden] hun stelling dat [eiser] op enig punt tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst onvoldoende hebben onderbouwd. Dit geldt ook voor de schade die zij als gevolg daarvan stellen te hebben geleden. De enkele verklaring van [B] die [gedaagden] in het geding hebben gebracht is onvoldoende om dit aan te nemen. [gedaagden] hebben bovendien niet aan hun verplichting op grond van artikel 7:759 lid 1 BW voldaan om
[eiser] de gelegenheid te geven de gestelde gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Omdat [eiser] niet in gebreke gesteld, is hij niet in verzuim komen te verkeren. [gedaagden] kunnen om deze redenen op grond van artikel 6:74 BW geen aanspraak maken op schadevergoeding. Hun vordering wordt daarom afgewezen.
Kosten
4.5.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. Dit betekent zij hun eigen proceskosten moeten dragen en de proceskosten van [eiser] aan hem moeten betalen. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op (tarief € 271,-- x 2 punten x factor 0,5 wegens de samenhang tussen de zaak in conventie en reconventie =) € 271,-- voor salaris gemachtigde. Deze kostenveroordeling wordt niet hoofdelijk uitgesproken, omdat [eiser] dat niet in reconventie heeft gevorderd.
4.6.
Tot de proceskosten behoren ook de nakosten. Deze kosten zullen hierna worden begroot, in verband met de samenhang tussen de zaak in conventie en in reconventie.

5.In conventie en in reconventie

Nakosten
5.1.
Tot de proceskosten horen ook de nakosten (kosten die na het vonnis zijn ontstaan). Die kosten worden vastgesteld op € 135,00 aan salaris gemachtigde. Als [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna moet worden betekend, dan moeten [gedaagden] ook de kosten van de betekening aan [eiser] betalen.
De uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.2.
Tegen de door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [gedaagden] , zijn [gedaagden] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden dan wel belangen gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordeling wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 12.241,62, bestaande uit:
  • € 9.478,45 aan hoofdsom terzake de factuur van 28 februari 2022,
  • € 853,65 aan buitengerechtelijke incassokosten,
  • € 94,52 aan wettelijke rente tot en met 11 april 2023 en
  • € 1.815,-- inclusief btw terzake de factuur van 15 mei 2023;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de kosten; zij moeten de proceskosten van
[eiser] van € 1.612,91 aan hem betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in reconventie
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten; zij moeten de proceskosten van [eiser] van € 271,-- aan hem betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de nakosten van € 135,00. Als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij de kosten van betekening betalen;
6.6.
verklaart wat onder 6.1., 6.2., 6.4. en 6.5. van dit vonnis staat uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.