In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, woonachtig in de directe omgeving van een esdoorn die gekapt zou worden, was het niet eens met de verleende omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het kappen van de boom. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de kapvergunning en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de kap zou plaatsvinden voordat het college op haar bezwaar had beslist. Tijdens de procedure heeft vergunninghoudster echter toegezegd de kapvergunning niet te gebruiken en de boom alleen te snoeien. Vervolgens heeft vergunninghoudster de kapvergunning ingetrokken.
Ondanks het intrekken van de kapvergunning, besloot verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening niet in te trekken, omdat zij vreesde dat de boom nu ook niet meer gesnoeid zou worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet voldeed aan het vereiste van materiële connexiteit. Dit houdt in dat het verzoek van verzoekster niet meer betrekking had op de inhoud van het besluit waartegen zij opkwam, aangezien de kapvergunning was ingetrokken en het snoeien van de boom geen onderdeel was van de besluiten van het college. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.