ECLI:NL:RBMNE:2024:6315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23/4001
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over tijdelijke omgevingsvergunning voor jongerenontmoetingsplek met geluidsonderzoek

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een tijdelijke omgevingsvergunning voor de bouw van een jongerenontmoetingsplek (JOP) voor een periode van 10 jaar. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 23 mei 2024, waarin de rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de JOP geen onaanvaardbare geluidsoverlast zou veroorzaken voor de eiser. De rechtbank gaf het college de kans om dit motiveringsgebrek te herstellen door een geluidsonderzoek uit te voeren.

In reactie op de tussenuitspraak heeft het college op 30 juli 2024 een aanvullende motivering en een geluidsonderzoek van Antea Group ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 7 oktober 2024 gesloten zonder nadere zitting. De rechtbank heeft in deze einduitspraak beoordeeld of het college het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft aangetoond dat de JOP niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast, en dat de belangen van de vergunninghouder en het college in redelijkheid zijn afgewogen tegen de belangen van de eiser.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar het college heeft het gebrek hersteld en de overige beroepsgronden van de eiser zijn afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Eiser krijgt een vergoeding voor het betaalde griffierecht en de proceskosten, die door het college moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: P.J.M. Gouw),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. van Polanen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel gemeente Utrecht, vergunninghouder

(gemachtigde: R. Wittermans).

Procesverloop

Deze uitspraak is een vervolg op de tussenuitspraak van 23 mei 2024 over de tijdelijk omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het bouwen van een jongerenontmoetingsplek (JOP) voor 10 jaar (tot en met 27 december 2032) op het adres [adres] in [plaats]
Voor een beschrijving van de achtergrond van het geschil en de procedure tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak [1] .
In de tussenuitspraak oordeelde de rechtbank dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de JOP niet zal zorgen voor een onaanvaardbare toename van geluidsoverlast voor eiser. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld dit motiveringsgebrek te herstellen door op een inzichtelijke en controleerbare manier vast te stellen wat de geluidproductie bij een normaal gebruik van de JOP is en vervolgens af te wegen of deze geluidsbelasting past binnen een goede ruimtelijke ordening. Afhankelijk van de uitkomst van die beoordeling moest het college heroverwegen of hij de verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning in stand wilde laten, moest voorzien in aanvullende (geluid)maatregelen of dat hij de vergunning alsnog wilde weigeren.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 30 juli 2024 een aanvullende motivering en een geluidsonderzoek van Antea Group ingediend. Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd. Vergunninghouder heeft niet gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 7 oktober 2024 gesloten.

Overwegingen

Einduitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in
de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In deze einduitspraak zal de rechtbank beoordelen of het college het vastgestelde motiveringsgebrek heeft hersteld. Dat doet zij aan de hand van de zienswijze van eiser. Daarna zal de rechtbank eisers beroepsgronden over strijd met het evenredigheidsbeginsel en onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties beoordelen.
Herstelpoging
2. Het college heeft Antea Group gevraagd om te onderzoeken of er na de realisatie van de
JOP nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden. De conclusie in het rapport “Onderzoek naar het geluid van de JOP in het Bosch en Duinpark” (hierna: het rapport) is dat bij de JOP voldaan wordt aan stap 1 van de VNG publicatie voor een rustige woonwijk. Er is daarom geen reden om nader onderzoek te doen of maatregelen te overwegen. De JOP is volgens het rapport passend binnen de goede ruimtelijke ordening ten aanzien van het aspect geluid. De geluidsdeskundige van het college kan zich met twee kanttekeningen vinden in de conclusies uit het rapport. Anders dan het rapport vermeldt, liggen de nabijgelegen woningen op minimaal 45 meter afstand en voldoen dus niet aan de richtafstand van 50 meter. Daarnaast vindt de deskundige het bij de representatieve bedrijfssituatie voor het maximale (piek)geluidniveau redelijker om uit te gaan van een maximaal (piek)geluid bronvermogen van 105 dB(A). Ook bij het hanteren van dit hogere maximaal (piek)geluid wordt echter nog steeds voldaan aan de etmaalwaarde voor het piekgeluid van 65 dB(A) voor een rustige woonwijk. Daarnaast verandert de genoemde afstand niet dat het langtijdgemiddelde en maximale piekgeluid voldoen aan de normen voor een rustige woonwijk. Het college is van mening dat met het rapport en de bevindingen van de geluidsdeskundige gemotiveerd is aangegeven dat de JOP niet zal zorgen voor een onaanvaardbare toename van geluidsoverlast voor eiser en dus passend is binnen de goede ruimtelijke ordening.
Zienswijze
3. Het verbaast eiser zeer dat hij geheel niet betrokken is bij het geluidonderzoek, zeker
gezien gesteld wordt dat er sprake is van een onafhankelijk onderzoek naar de inbreuk op het woon- en leefklimaat van omwonenden en meer specifiek cliënt. Eiser begrijpt niet waarom gebruik is gemaakt van een model en niet van daadwerkelijk op locatie gemeten resultaten. Het geluid van scooters, auto’s en groepen die gezamenlijk aan- en afrijden door de omliggende straten langs de woningen etc. is ten onrechte niet meegenomen in het onderzoek. Daarnaast wordt opnieuw uitgegaan van een begroeide situatie, terwijl daar niet het hele jaar sprake van is. Overige voorbeelden van kaders/richtlijnen die in het geluidsonderzoek zijn gebruikt, maar waar een toelichting daarop ontbreekt zijn:
- de aanwezigheid bij / het gebruik van de JOP door ten hoogste 10 jongeren; op geen enkele wijze is gebleken hoe de jongeren hierover geïnformeerd worden (een bord bij de JOP met huisregels ontbreekt) en hoe hier toezicht/handhaving op wordt toegepast;
- er wordt uitgegaan van maximaal 1 uur aanwezigheid in de nacht; onduidelijk blijft waar dit op is gebaseerd, in ieder geval niet de daadwerkelijke situatie. In het meest gunstige geval zou dit betekenen dat de jongeren voor middernacht vertrekken, ook dit wordt ter plaatse niet kenbaar gemaakt. Ook is daar eveneens geen toezicht/handhaving op toe te passen;
- het dagelijks verstoren van de nachtrust gedurende gemiddeld één uur wordt als acceptabel geacht. Hoe dit in verhouding staat tot de zeer rustige woonwijk en de invulling daarvan, is eveneens onduidelijk en niet gemotiveerd in de aanvullende motivering.
Eiser is nog steeds van mening dat er sprake is van een inbreuk op zijn woon- en leefklimaat en dat van andere omwonenden. Zijn belangen en die van andere omwonenden, meer specifiek met betrekking tot geluid(soverlast), zijn onvoldoende en onvolledig meegewogen, waardoor het geconstateerde gebrek niet is hersteld.
De rechtbank vindt dat het gebrek is hersteld
4. Het college heeft het aspect geluid laten onderzoeken door Antea Group en het
uitgebrachte rapport laten beoordelen door zijn geluidsdeskundige. De rechtbank vindt niet dat er daadwerkelijk op de locatie gemeten had moeten worden, zoals eiser stelt. In het rapport is de representatieve bedrijfssituatie beschreven en eiser heeft zijn betoog dat deze onjuist is, onvoldoende concreet gemaakt. Ook de gekozen meetpunten zijn representatief voor het geluid van de JOP. Het rapport gaat uit van een worst case scenario van tien aanwezige jongeren, die zeven uur in de dagperiode aanwezig zijn, vier uur in de avond en één uur in de nachtperiode. Gezien de omvang van de JOP is het aantal van 10 jongeren niet onredelijk en de rechtbank weegt mee dat het rapport het worst case scenario beschrijft en de JOP in de praktijk niet continu gebruikt zal worden. Dat de geluidsdeskundige twee kanttekeningen bij de bevindingen in het rapport heeft gemaakt, getuigt ervan dat de deskundige zorgvuldig naar het rapport heeft gekeken. De kanttekeningen betekenen niet de conclusie van het rapport onjuist is. Uit de rekenresultaten blijkt dat zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau (ruim) onder de maximale etmaalwaarden voor een rustige woonwijk blijven. Gelet op deze uitkomst, oordeelt de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de JOP niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidsoverlast voor omwonenden en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor zover eiser gewezen heeft op het ontbreken van een bord (met gebruiks)regels bij de JOP, merkt de rechtbank op dat dit de resultaten van het geluidsonderzoek niet anders maakt.
Overige beroepsgronden
5. Eiser vindt het besluit tot het verlenen van de tijdelijke omgevingsvergunning
onevenredig is. Door de merkbare effecten van de keuze voor deze locatie staat het belang van de JOP niet langer in verhouding tot de gevolgen ten aanzien van het woon- en leefklimaat van eiser en andere omwonenden.
6. De rechtbank moet in het kader van deze beroepsgrond van eiser beoordelen of het
college de betrokken belangen inzichtelijk heeft gemaakt en voldoende kenbaar heeft gewogen en daarmee in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende inzichtelijk gemaakt welke belangen hij bij zijn beoordeling heeft betrokken. Tegenover de belangen van vergunninghouder en het college staan de belangen van eiser. Hij vindt de komst van een JOP niet passend in een rustige woonwijk en verwacht met name geluidsoverlast. Het college heeft deze belangen van eiser erkend en inzichtelijk bij zijn beoordeling betrokken. Dit volgt onder andere uit de onderbouwing van het besluit waarin de aspecten van de komst van de JOP zijn onderzocht en beoordeeld. Na de tussenuitspraak heeft het college een aanvullende motivering gegeven ten aanzien van de geluidproductie van het gebruik van de JOP. Het college heeft vervolgens geconcludeerd dat de nadelige effecten van de JOP beperkt zijn en niet opwegen tegen de belangen die gediend zijn met het verlenen van de omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee voldoende inzicht gegeven in de betrokken belangen en heeft hij in redelijkheid tot deze belangenafweging kunnen komen. De rechtbank oordeelt daarom dat het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig is.
7. Eiser voert ook nog aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar een
alternatieve locatie.
8. Volgens vaste rechtspraak [2] moet het college beslissen over een bouwplan zoals dat
is ingediend. Als een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, dan kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is aan eiser om de alternatieven te benoemen en
aannemelijk te maken dat op voorhand duidelijk is dat verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren oplevert. Het college heeft uiteengezet waarom de door eiser in bezwaar voorgestelde locatie in het Maximapark geen gelijkwaardig resultaat oplevert. Het college wil ontmoetingsplekken voor jongeren juist spreiden over de wijk en verplaatsing van deze JOP zou betekenen dat er drie plekken in het Maximapark komen, wat niet wenselijk is. De rechtbank kan dit volgen. Eiser heeft in beroep geen andere locaties genoemd die mogelijk geschikt zouden zijn.
Conclusie
10. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De
rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld en de overige beroepsgronden niet
slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door
hem betaalde griffierecht vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die
hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787, onder 7.2.