ECLI:NL:RBMNE:2024:6305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/4244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag tot overname van private schulden in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot overname van schulden beoordeeld. Eiseres, een gedupeerde ouder in de kinderopvangtoeslagaffaire, had verzocht om haar schulden over te nemen door Sociale Banken Nederland (SBN). De aanvraag werd afgewezen met een besluit van 4 november 2022, en het bezwaar hiertegen werd bij besluit van 17 juli 2023 gehandhaafd. Eiseres heeft beroep ingesteld, waarop verweerder, de Minister van Financiën, op 5 april 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2024 en opnieuw op 5 november 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de schulden van eiseres niet voldoen aan de voorwaarden van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) voor overname. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een schrijnende situatie opleveren. De rechtbank stelt vast dat de schulden van eiseres niet voor overname in aanmerking komen, omdat ze niet voldoen aan de vereisten van de Wht. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de situatie van eiseres niet zodanig schrijnend is dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en

De Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A. Divis-Stein).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om haar schulden over te nemen.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 november 2022 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 17 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft beroep ingesteld en verweerder heeft op 5 april 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 8 april 2024 heeft eiseres stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar ex-partner, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om te reageren op de overgelegde stukken.
Bij brief van 28 mei 2024 heeft verweerder gereageerd op de overgelegde stukken, waarop eiseres bij e-mailbericht van 7 juni 2024 weer heeft gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 5 november 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar ex-partner, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding van deze procedure
1. Eiseres is aangemerkt als een gedupeerde ouder of toeslagpartner van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft een schuldenlijst toegestuurd aan Sociale Banken Nederland (SBN), waarop vijf schulden staan, namelijk een schuld van € 23.458,82, een schuld van € 2.500,-, een schuld van € 1.490,49 aan de Rabobank, een schuld van € 24.000,- aan Interbank en een schuld van € 1.200,- aan Stichting studiefinanciering Curaçao. Eiseres heeft de SBN verzocht om deze schulden over te nemen. In de beschikking van 4 november 2022 is een gedeelte van de schuld bij Interbank overgenomen, namelijk een bedrag van
€ 2.741,-. Het resterende bedrag van € 21.259,- en de andere schulden worden niet overgenomen.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de schulden slechts gedeeltelijk overgenomen. Alleen de schuld bij Interbank is tot een bedrag van € 2.741,- overgenomen. Dit bedrag is voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden. De overige schulden aan de Interbank en aan de Rabobank zijn niet overgenomen omdat deze niet voor 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden. Eiseres had hierover geen betalingsachterstand. De schuld aan Stichting studiefinanciering Curaçao wordt niet overgenomen omdat deze schuld is ontstaan vóór 1 januari 2006. Verweerder ziet geen aanleiding de hardheidsclausule toe te passen omdat eiseres geen inzicht heeft geboden in haar financiële situatie waardoor niet is gebleken dat eiseres niet in staat is om de maandelijkse aflossing te betalen of dat er na de aflossing maandelijks te weinig geld overblijft om van te leven.
Wettelijk kader
3. Toen het primaire besluit genomen werd, gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit betalen private schulden (het Besluit). Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Ten tijde van het bestreden besluit was het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [1] Besluiten vanaf die datum over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [2] Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn – in deze zaak – gelijk aan de vereisten die het Besluit stelde.
Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt de Belastingdienst/Toeslagen een schuld over als deze:
  • is ontstaan na 31 december 2005 (sub a);
  • vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden (sub b); en
  • niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (sub c).
Op grond van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht kan van artikel 4.1 van de Wht worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Oordeel van de rechtbank
4. Eiseres stelt dat zij zodanig is benadeeld door de Belastingdienst c.q. de overheid, dat zij en haar gezin in een financiële- sociale en medische noodtoestand zijn geraakt. Volgens eiseres kan deze noodtoestand enkel worden opgevangen door het overnemen van de schulden c.q. de achterstanden. Om haar situatie te onderbouwen heeft eiseres meerdere documenten overgelegd. In de nadere reactie van eiseres op 6 juni 2024 benadrukt zij dat haar medische en financiële situatie precair te noemen is en dat er wel degelijk reden is om de hardheidsclausule toe te passen. Eiseres heeft ter onderbouwing nog een aantal stukken overgelegd.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de schulden van eiseres niet voldoen aan de voorwaarden van de Wht om in aanmerking te komen voor overname. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 9.1, tweede lid, van de Wht.
6. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is gezien de wetsgeschiedenis vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [3] Dit dient te worden beoordeeld in het licht van het belang dat artikel 4.1 van de Wht beoogt te beschermen, namelijk het voorkomen dat gedupeerde ouders in de problemen komen door incassomaatregelen. [4] . Voor ogen moet worden gehouden dat de regeling voor de overname van schulden uitdrukkelijk niet is bedoeld om gedupeerde ouders volledig te vrijwaren van schulden of van daarmee mogelijk gepaard gaande (zeer) beperkte financiële draagkracht.
7. Het aangevoerde en de documenten die zijn overgelegd, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de situatie van eiseres zodanig bijzonder of schrijnend is dat het vasthouden aan de voorwaarde dat alleen opeisbare schulden voor overname in aanmerking komt leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank wil wel aannemen dat bij eiseres sprake is van weinig financiële ruimte en dat dit mede het gevolg is van de schulden die drukken op het budget dat eiseres ter beschikking staat, maar de rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat dit niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie op grond waarvan schulden moet worden overgenomen. Verweerder heeft in dit kader nog verwezen naar het ondersteuningsplan van 25 mei 2021. Daaruit kan worden opgemaakt dat de schuldensituatie stabiel is en niet groter wordt. [5] Ook kan hieruit worden opgemaakt dat eiseres kan rondkomen van het geld dat zij binnenkrijgt en dat zij leeft naar wat zij heeft. Ook hieruit blijkt niet dat sprake is van een schrijnende situatie.
8. Verweerder heeft ook de medische omstandigheden beoordeeld en meegewogen in de beoordeling of sprake is van een schrijnende situatie. Van de gestelde verslechterde medische situatie is volgens verweerder niet gebleken. De rechtbank kan verweerder volgen dat de stukken hiervoor geen aanknopingspunten bieden. Dat zij misschien zal worden afgekeurd naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% heeft verweerder op zichzelf en ook in samenhang met de overige omstandigheden onvoldoende mogen vinden om op grond van de hardheidsclausule de schulden over te nemen. Verweerder heeft dus geen toepassing hoeven geven aan de hardheidsclausule door de resterende schulden over te nemen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht..
2.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
3.
4.
5.Zie ondersteuningsplan 25 mei 2021