ECLI:NL:RBMNE:2024:6303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit tot aanwijzing van een parkeerplaats voor elektrische voertuigen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren. Het college heeft op 25 maart 2022 besloten om twee parkeerplaatsen aan de [straat] in [plaats] aan te wijzen als parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eiser, die in de directe omgeving woont, is het niet eens met de locatie van deze parkeerplaatsen en heeft bezwaar gemaakt. Het college heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard met een aanvullend besluit op 24 november 2022, waarbij is besloten om slechts één parkeerplaats voor het opladen aan te wijzen, met de mogelijkheid om de tweede parkeerplaats later aan te wijzen indien er behoefte aan blijkt.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 mei 2024 behandeld. Eiser stelt dat de alternatieve locatie die hij heeft aangedragen niet voldoende is onderzocht en dat er andere, geschiktere locaties zijn voor een laadpaal. De rechtbank oordeelt echter dat het college voldoende heeft toegelicht waarom de gekozen locatie nabij de [adres 2] is geselecteerd en dat er geen onevenredige belangen van eiser zijn geschaad. Eiser heeft toegang tot eigen parkeergelegenheid en de wijziging van het gebruik van de parkeerplaats is niet onredelijk.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen en dat de belangen van de betrokkenen voldoende zijn afgewogen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/47

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren(het college), verweerder (gemachtigde: mr. R.S.P. Plaizier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verkeersbesluit om één parkeerplaats aan de [straat] , ter hoogte van huisnummer [nummer] , te [plaats] aan te wijzen als parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen.
Met het besluit van 25 maart 2022
(het primaire besluit)heeft het college twee parkeerplaatsen aan de [straat] te [plaats] , ter hoogte van huisnummer [nummer] , aangewezen als parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen.
Eiser woont in de directe omgeving van deze parkeerplaatsen. Hij is het vooral niet eens met de locatie van de parkeerplaatsen en heeft bezwaar gemaakt. Het college heeft die bezwaren met het besluit van 24 november 2022 (
het bestreden besluit) ongegrond verklaard met de aanvulling dat de door eiser aangedragen alternatieve locatie niet geschikt is om als laadlocatie in te richten, omdat in het bestemmingsplan parkeren daar niet wordt toegestaan. Wel is besloten om niet twee, maar één gereserveerde parkeerplaats voor het opladen van elektrische voertuigen aan te wijzen. De tweede parkeerplaats wordt pas aangewezen als uit gebruikersstatistieken blijkt dat hier behoefte aan is.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college en [A] ( [functie] ) bij de BEL Combinatie.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank zal toelichten hoe zij tot die conclusie is gekomen.
Het beoordelingskader2. Het college heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in de Wegenverkeerswet 1994. Het college moet dit naar behoren motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. Nadat het college heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [1]
De beoordelingsruimte van het college
3. Het college heeft aan het besluit van 25 maart 2022 het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik ten grondslag gelegd. [2] Het verkeersbesluit benoemt onder meer dat het college het gebruik van elektrische voertuigen wil bevorderen om zo bij te dragen aan schonere lucht, vermindering van de uitstoot van CO2 en het verminderen van geluidsoverlast. Ook dat steeds meer inwoners, werknemers en bezoekers van de gemeente beschikken over een elektrisch voertuig en het aantal elektrische voertuigen de komende jaren naar verwachting verder zal toenemen en dat voor het verder stimuleren van het elektrisch vervoer een netwerk van openbare oplaadvoorzieningen essentieel is. De rechtbank acht dit niet onredelijk en het college heeft dit aan het verkeersbesluit ten grondslag mogen leggen.
De beleidsruimte van het college
4. De rechtbank zal hierna beoordelen of het college de betrokken belangen voldoende tegen elkaar heeft afgewogen. In het besluit van 24 november 2022 heeft het college nader toegelicht – samengevat weergegeven – dat er geen geschikte alternatieve locaties zijn op de [straat] , de parkeerdruk niet onevenredig toeneemt en dat eiser niet onevenredig in zijn belang wordt geschaad omdat hij beschikt over een eigen parkeergelegenheid en de aanleg van een openbaar dekkend laadnetwerk in het algemeen belang is.
5. Eiser vindt het argument van het college dat de alternatieve locatie niet de juiste bestemming heeft om te parkeren niet klopt. Er zijn daar namelijk parkeerplaatsen gerealiseerd en er wordt door de omwonenden ook regelmatig gebruik van gemaakt. Volgens eiser heeft het college de alternatieve locatie ter hoogte van de [adres 1] onvoldoende onderzocht. Daarnaast zijn er verschillende locaties te noemen die beter geschikt zijn voor een oplaadpunt. Er zijn bijvoorbeeld twee oplaadpunten gepland op de Harmen Vosweg. Verder voert eiser aan dat de parkeerdruk toeneemt en dat hij (en zijn bezoekers) hinder ondervinden van de geparkeerde auto’s rond zijn woning. Ook is volgens eiser de aanvrager inmiddels verhuisd.
6. De rechtbank is het niet met eiser eens. De rechtbank vindt namelijk niet dat eiser onevenredig in zijn belangen wordt geraakt door het besluit van het college. Er gaat geen parkeerplaats verloren, hoogstens zal het gebruik van de parkeerplaats wijzigen. Daarnaast kan eiser parkeren op zijn eigen terrein. Ook brengt het besluit geen verandering in de situatie van eiser. Eiser heeft nu ook last van geparkeerde auto’s, elektrisch of niet.
7. De rechtbank oordeelt verder dat het college voldoende heeft toegelicht waarom er voor de locatie nabij de [adres 2] is gekozen. Het college heeft namelijk toegelicht dat een laadpaal op deze locatie nodig is om een dekkend laadpalennetwerk te realiseren, ongeacht of de aanvrager daar nu nog belang bij heeft. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de aanvraag het startpunt is om te onderzoeken of er behoefte is aan een laadpaal. Vervolgens is bepaald dat deze locatie het meest geschikt is om een dekkend netwerk te realiseren De rechtbank beoordeelt niet of het college voor de beste locatie heeft gekozen, maar of het college in redelijkheid voor deze locatie een verkeersbesluit heeft kunnen nemen. Ook heeft het college voldoende toegelicht dat de alternatieve locatie nabij [adres 1] minder geschikt is omdat voor deze locatie geldt dat het – juridisch gezien – geen parkeerplaats is. Op deze locatie zijn grasbetontegels geplaatst in het kader van een onderhoudsproject omdat de wens bestond om de randen naast de weg te verharden. Ondanks dat deze locatie eerst meer leek op een parkeerstrook, is deze inmiddels helemaal groen en wordt er slechts af en toe nog een auto geparkeerd. Deze alternatieve locatie is dan ook voldoende onderzocht. Dat tijdens de zitting bleek dat de aanvrager van de laadpaal inmiddels is verhuisd, maakt het oordeel niet anders. Het college heeft namelijk toegelicht dat de aanvraag het startpunt is om te onderzoeken of er behoefte is aan een laadpaal. Vervolgens is bepaald dat deze locatie het meest geschikt is om een dekkend netwerk te realiseren.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599.
2.Artikel 2, derde lid, onder a van de Wvw 1994.