ECLI:NL:RBMNE:2024:6298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/5452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij niet tijdig beslissen op verzoek om persoonsgegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het Openbaar Ministerie Limburg niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 9 oktober 2023. Eiser verzocht om binnen 14 dagen zijn persoonsgegevens in de administratie te noteren en hiervan een bevestiging te ontvangen. Na het indienen van een ingebrekestelling op 23 oktober 2023, heeft eiser op 6 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat, voordat kan worden vastgesteld of verweerder in gebreke is, eerst moet worden beoordeeld of het verzoek van eiser als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Dit artikel definieert een aanvraag als een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van eiser niet voldoet aan deze definitie, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag is die verweerder verplicht om aan dergelijke verzoeken te voldoen. Verweerder heeft bovendien aangegeven dat zij de Basisregistratie Personen (Brp) raadplegen wanneer de gegevens van eiser nodig zijn.

Aangezien er geen sprake is van een aanvraag in de zin van de Awb, is verweerder niet verplicht om een besluit te nemen. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Het door eiser betaalde griffierecht zal worden teruggestort en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Openbaar Ministerie Limburg, verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 9 oktober 2023 om binnen 14 dagen zijn persoonsgegevens te noteren in de administratie en hem daarvan een bevestiging te sturen.
Vervolgens stuurt eiser op 23 oktober 2023 een brief om verweerder in gebreke te stellen en zijn verzoek alsnog uit te voeren.
Op 6 november 2023 stelt eiser beroep in tegen het niet tijdig beslissen door verweerder. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiser.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of verweerder daadwerkelijk in gebreke is om tijdig een besluit te nemen op het verzoek van eiser van 9 oktober 2023, dient de rechtbank eerst antwoord te geven op de vraag of dat verzoek een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, om een besluit te nemen. In het eerste lid van dit artikel staat uitgelegd wat onder een besluit wordt verstaan. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat het verzoek van eiser van 9 oktober 2023 niet is aan te merken als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het is namelijk niet gebleken dat er een publiekrechtelijke grondslag bestaat op basis waarvan verweerder gehouden is om aan verzoeken zoals het verzoek van eiser gehoor te geven en zijn persoonsgegevens in hun administratie op te nemen. Verweerder heeft bovendien toegelicht dat wanneer de gegevens van eiser nodig zijn, zij de Brp raadplegen.
4. Omdat er geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is verweerder niet gehouden tot het nemen van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Er staat dan ook geen beroep open tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren om van het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennis te nemen. Omdat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het ingestelde beroep, zal het door eiser betaalde griffierecht worden teruggestort. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).