ECLI:NL:RBMNE:2024:6296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
23/4124
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woo-verzoek over kosten naheffingsaanslagen parkeerbelasting; beroep gegrond wegens ongeloofwaardige mededeling van bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2023 een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid (Woo) bij de gemeente Utrecht. Eiser vroeg om openbaarmaking van documenten die gebruikt zijn bij het vaststellen van de kosten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting in de jaren 2021, 2022 en 2023. Het college van burgemeester en wethouders heeft dit verzoek op 10 maart 2023 afgewezen, met de stelling dat de gevraagde informatie al openbaar was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en, omdat er niet tijdig op het bezwaar werd beslist, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 behandeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat het college inmiddels op het bezwaar had beslist. Echter, het beroep tegen de afwijzing van het Woo-verzoek werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van het college dat er geen verdere documenten beschikbaar waren, niet geloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat het college een nieuwe zoekslag moest doen naar de onderliggende documenten die de kostenposten onderbouwen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. drs. H. van Gellekom).

Inleiding

Eiser heeft op 11 januari 2023 per e-mail een verzoek op grond van Wet open overheid (Woo) ingediend bij het Woo-team van Juridische Zaken van de gemeente Utrecht. Daarin vraagt eiser aan de gemeenteraad – kort samengevat – om openbaarmaking van de alle stukken die zijn gebruikt bij het vaststellen van de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting in 2021, 2022 en 2023, die dienen ter onderbouwing van de kostenposten, een opgave van overheadkosten, een opgave van het aantal opgelegde, geraamde naheffingsaanslagen en het aantal beschikkingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften of boetes op grond van de Wet bestuurlijke boete overlast openbare ruimte in de jaren 2018, 2019, 2020, 2021, 2022 en het geraamde aantal voor het jaar 2023.
Het college wijst het Woo-verzoek op 10 maart 2023 af (het primaire besluit) omdat de gevraagde informatie al openbaar is. Daarbij verwijst het college onder andere naar de Verordening op de heffing en Invordering van Parkeerbelastingen van gemeente Utrecht van de desbetreffende jaartallen (de Verordeningen) met bijlagen en de vindplaatsen van deze documenten.
Eiser maakt bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2023 en stuurt vervolgens ook een ingebrekestelling. Omdat de beslissing op zijn bezwaar uitbleef, heeft eiser beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft op 19 september 2023 alsnog beslist op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit). Het college verklaart eisers bezwaar ongegrond en verwijst eiser wederom naar openbare stukken. Daarbij licht het college toe dat de Verordening bijlagen bevat waarin een berekening gegeven is van de kosten voor de opgelegde naheffingsaanslagen.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Eisers beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep open bij de rechtbank, omdat voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. [2]
2. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Het belang van eiser bij een beoordeling van dit beroep is namelijk vervallen, omdat het college inmiddels op het bezwaar heeft beslist.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit omvat ook het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. [3] Eiser is het niet eens met het alsnog genomen besluit. Het beroep van eiser tegen niet tijdig nemen van het besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit. Dat betekent dat de rechtbank ook het beroep tegen de afwijzing van het Woo-verzoek moet beoordelen.
Eisers beroep tegen het afwijzen van het Woo-verzoek
4. Eiser voert aan dat hij in het Woo-verzoek heeft verzocht om openbaarmaking van alle stukken die betrokken zijn bij de berekening van de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslagen parkeerbelastingen en alle stukken die dienen ter onderbouwing van de kostenposten die de gemeenteraad, het college of de ambtenaar die daarvoor verantwoordelijk is, in de berekening van de hoogte van de kosten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft betrokken. Deze gegevens komen volgens eiser niet terug in de informatie die volgens het college al openbaar is. In de bijlage van de Verordeningen is wel een berekening opgenomen maar de onderliggende stukken zijn niet openbaar gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank is allereest van oordeel dat sprake is van een Woo-verzoek. De rechtbank volgt het standpunt van het college dan ook niet dat hiervan geen sprake zou zijn omdat het verzoek zich richt tot de gemeenteraad, de gevraagde informatie al openbaar is en omdat eisers verzoek niet strekt tot de stukken waar de berekening van de kosten op zijn gebaseerd.
7. Eiser heeft voldoende duidelijk gemaakt dat het gaat om een Woo-verzoek. In het onderwerp van het verzoek staat duidelijk dat het gaat om een “WOO-verzoek inzake naheffingsaanslagen”. Verder wordt er gevraagd om: “openbaarmaking van de alle [sic] stukken”. Daarnaast heeft eiser ook voldoende concreet gemaakt dat hij ook verzoekt om de openbaarmaking alle stukken die dienen
ter onderbouwingvan de kostenposten die de gemeenteraad, het college of de ambtenaar die daarvoor verantwoordelijk is, in de berekening van de hoogte van de kosten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting heeft betrokken. Dit staat namelijk met zoveel woorden in het verzoek van 11 november 2023. Het college heeft weliswaar gewezen op de Verordeningen en de daarbij behorende bijlagen, maar hierin ontbreekt de onderbouwing van de berekening van de kosten. De bedragen die zijn genoemd als kosten in de bijlage bij de Verordening moeten echter ergens op zijn gebaseerd. Dat dit ook zo is, is gebleken uit de toelichting van het college tijdens de zitting. Het college heeft toegelicht dat de bedragen worden bepaald aan de hand van een indexering en andere relevante gegevens, zoals bijvoorbeeld wanneer een woonwijk is bijgebouwd. Die informatie is niet openbaar, wat betekent dat eiser niet enkel heeft gevraagd naar informatie die al openbaar is. Het voorgaande maakt eisers verzoek evident een Woo-verzoek.
8. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat – ook al is sprake van een Woo-verzoek – dat er niet meer is dan de Verordeningen en de daarbij behorende bijlagen.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het, als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (of niet meer) onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat – in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan – deze documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. [4]
10. In dit geval acht de rechtbank de ontkenning van het college dat zij niet over meer documenten beschikt over dit onderwerp niet geloofwaardig. Zoals hiervoor ook overwogen, heeft het college op de zitting heeft toegelicht dat de bedragen worden bepaald aan de hand van een indexering en andere relevante gegevens, zoals bijvoorbeeld wanneer een woonwijk is bijgebouwd. Dit betekent dat er mogelijk wel meer documenten onder het college berusten. Dat volgens het college het maximale tarief wordt gehanteerd en dat de berekening van de bedragen voor de boekhouding daarom geen prioriteit heeft, maakt het oordeel niet anders. Het is aan het college om een zoekslag te doen naar de documenten die de kostenposten onderbouwen (zoals de eerder genoemde indexering) en daarbij de zoekslag inzichtelijk te maken.
11. Tot slot is het de rechtbank vooralsnog onduidelijk wat het college beoogt te bereiken met het tijdens de zitting gedane verzoek om de Antimisbruikbepaling uit de Woo [5] te betrekken bij het oordeel, maar hier expliciet geen beroep op te doen. Daarom laat de rechtbank dit buiten beschouwing.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het afwijzen van het Woo-verzoek is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het college eisers Woo-verzoek niet had mogen afwijzen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat het college waarschijnlijk een nieuwe zoekslag moet doen naar de onderbouwing van de kostenposten, zoals bijvoorbeeld de op zitting genoemde indexering. Om deze reden draagt de rechtbank ook niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit is volgens de rechtbank in dit geval geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 september 2023;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:922.
5.Artikel 4.6 van de Woo.