ECLI:NL:RBMNE:2024:6291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
16.102359.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en vrijspraak voor openlijk geweld in Nieuwegein

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, die werd beschuldigd van mishandeling en openlijk geweld gepleegd op 22 april 2022 in Nieuwegein. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 1 november 2024, waar de officier van justitie, mr. D.E. Hooydonk, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C. Crince Le Roy en mr. R.H. Lagerweij, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] en openlijk geweld tegen [slachtoffer 1].

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit van poging tot zware mishandeling, en heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem met een moersleutel op het hoofd te slaan, wat resulteerde in een bewezenverklaring van het subsidiaire feit van mishandeling. Voor het tweede feit, openlijk geweld tegen [slachtoffer 1], heeft de rechtbank eveneens vrijspraak uitgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan dit geweld heeft geleverd.

De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 100 uur opgelegd, waarvan 50 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoon van de verdachte. De benadeelde partij [slachtoffer 1] is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van het tweede feit is vrijgesproken. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.102359.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.E. Hooydonk en hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. R.H. Lagerweij, namens benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair
op 22 april 2022 in Nieuwegein heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een moer-, steek- of momentsleutel op zijn hoofd te slaan;
subsidiair
op 22 april 2022 in Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 2
op 22 april 2022 in Nieuwegein openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] door hem met een mes te steken, terwijl dit door verdachte gepleegde geweld voor [slachtoffer 1] lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad
en/of
openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] door hem met een moersleutel tegen het hoofd te slaan, terwijl dit door verdachte gepleegde geweld voor [slachtoffer 2] lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De officier van justitie gaat er vanuit dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) op 22 april 2024 in Nieuwegein bij Café [café] was. Werknemers en bezoekers van het café verklaren dat [medeverdachte] zich daar vervelend gedroeg nadat zijn Bacardi cola was weggehaald. Nadat hij was weggegaan, is hij terug zijn gekomen met twee andere personen, verdachte en een onbekend gebleven persoon met de voornaam [A] .
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is door iemand uit de groep van [medeverdachte] als eerste op zijn hoofd geslagen met een zwaar ijzeren voorwerp. Op basis van het dossier kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat dat verdachte is geweest. Daarna heeft een groep personen behorende bij het café, waaronder [slachtoffer 2] , zich tegen [medeverdachte] en verdachte gekeerd. Als de politie ter plaatse komt, ligt [medeverdachte] gewond op de straat en is verdachte, eveneens gewond, gevlucht naar restaurant [restaurant] . Ook blijkt er een persoon uit de groep van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , steekverwondingen te hebben opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De standpunten van de verdediging worden, voor zover relevant voor de beoordeling van het bewijs, onder het kopje ‘het oordeel van de rechtbank’ besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
Een verklaring van verdachte
Verdachte heeft op 1 november 2024 ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring afgelegd:
Ik was op 22 april 2022 in Nieuwegein met [medeverdachte] en nog één jongen. Ik ben gewandeld in de richting van het café. Nadat ik werd aangevallen ben ik gevlucht in restaurant [restaurant] .
Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2]
heeft op 6 februari 2023 als verdachte een verklaring afgelegd, waarin hij – zakelijk weergegeven – het volgende zegt:
Ik was op 22 april 2022 bij café [café] in Nieuwegein. Daar was een Marokkaanse jongen [de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ] die de eigenaresse van café [café] bedreigde. Hij is weggegaan en ik ben ongeveer een half uurtje later naar de ijssalon gelopen om ijs te halen. De ijssalon zit naast het café. Toen ik daar buiten liep zag ik die Marokkaanse jongen naar mij toe lopen samen met twee andere jongens. Dat waren ook Marokkanse jongens. Ik vroeg aan hun wat er aan de hand was en kreeg direct van één van die Marokkaanse jongens met een soort momentsleutel een klap tegen mijn hoofd. Het was de jongen die ik later achterna gerend ben naar restaurant [restaurant] . [2]
Een proces-verbaal van bevindingen
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 22 april 2022 ter plaatse verklaringen opgenomen. Zij hebben hierover het volgende, zakelijk weergegeven, opgeschreven:
Wij spraken met een andere getuige in café [café] . Deze vrouw gaf ons op te zijn: [getuige 1] . Wij hoorden [getuige 1] zeggen dat zij aan het begin van de avond een sigaret aan het roken was voor het café. Wij hoorden haar zeggen dat zij zag dat een Marokkaanse man op het terras ruzie had gezocht met de personen die op het terras zaten. Wij hoorden haar zeggen dat de man vervolgens vertrok en even later terug kwam met drie andere personen. Wij hoorden haar zeggen dat een van die personen er erg jong uitzag. Wij hoorden haar zeggen dat zij zag dat deze jonge man een andere man hard in het gezicht sloeg. [3]
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende duidelijk blijkt met welke kracht met het ijzeren voorwerp op het hoofd van [slachtoffer 2] is geslagen. Daardoor kan niet worden gezegd dat er door het slaan met het voorwerp een aanmerkelijk kans bestond op zwaar lichamelijk letsel. Dit leidt tot een vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair
Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 2] met een hard ijzeren voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Uit alle verklaringen die in het dossier zitten, volgt dat de groep waartoe verdachte behoorde de aanstichters zijn geweest van het geweld. De rechtbank heeft in de bewijsmiddelen opgenomen de verklaring van mevrouw [getuige 1] . Deze verklaring is direct ter plaatse, slechts enkele minuten na de gedane melding, afgenomen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de direct ter plaatse afgelegde verklaringen van [getuige 2] [4] en [getuige 3] [5] . Deze verklaringen zijn door verschillende verbalisanten op verschillende locaties vlak nadat de melding was binnengekomen en de politie ter plaatse is gekomen afgenomen. Onderlinge afstemming van deze verklaringen kan op dat moment (nog) niet hebben plaatsgevonden. Daar staat tegenover dat er voor het verhaal van verdachte, dat juist zíj als eerste werden aangevallen, geen enkele ondersteuning is te vinden in het dossier.
Dat het juist verdachte de persoon uit zijn groep is geweest die heeft geslagen met het ijzeren voorwerp, leidt de rechtbank af uit de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] werd op zijn hoofd geslagen en is vervolgens achter verdachte aangegaan, totdat verdachte zich kon verschuilen in de restaurant [restaurant] . Ook deze gang van zaken wordt ondersteund door verschillende verklaringen in het dossier, zoals de verklaringen van [getuige 4] [6] en [getuige 5] [7] . De rechtbank heeft daarom geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt te twijfelen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem op zijn hoofd te slaan met een moer-, steek- of momentsleutel.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een veroordeling te komen van het onder 2 ten laste gelegde. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld gericht tegen [slachtoffer 1] . Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wie de door [slachtoffer 1] opgelopen steekverwondingen heeft veroorzaakt. Op basis van het dossier kan wel worden vastgesteld dat verdachte het geweld tegen [slachtoffer 2] heeft gepleegd, zoals hiervoor uiteengezet. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten dat, naast verdachte, iemand anders (ook) een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat geweld. Onduidelijk blijft wat de precieze aanleiding is geweest voor het uitdelen van de eerste klap van verdachte tegen [slachtoffer 2] . De voor de openlijk geweld vereiste gezamenlijkheid ontbreekt, waardoor verdachte voor dit feit integraal wordt vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair
hij op of omstreeks 22 april 2022 te Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]eenmaal met een moersleutel/steeksleutel/momentsleutel met kracht op het hoofd, althans het lichaam, te slaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd, is niet bewezen. Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Hetgeen onder 2 ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
eenvoudige mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vanwege de bepleite integrale vrijspraak geen straf of maatregel gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de verdediging de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bovendien wordt genoemd dat de redelijke termijn is geschonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Deze mishandeling heeft geleid tot een massale vechtpartij, waar over en weer mensen (zwaar) gewond zijn geraakt. Verdachte is samen met [medeverdachte] de confrontatie op gaan zoeken bij café [café] in Nieuwegein, nadat [medeverdachte] daar die dag al vervelend aanwezig was. Zij hadden daar niets te zoeken. Verdachte heeft bij de mishandeling gebruik gemaakt van een zwaar ijzeren voorwerp. Daarbij is het niet aan het handelen van verdachte te danken dat de gevolgen voor [slachtoffer 2] niet groter zijn geweest. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich in deze zaak slechts als slachtoffer neerzet, terwijl hij een belangrijk aandeel heeft gehad in het ontstane geweld. De rechtbank ziet ook dat verdachte vervolgens zelf flink te grazen is genomen en daar letsel aan over heeft gehouden.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie (‘strafblad’) betreffende verdachte van 24 september 2024, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zijn werk belangrijk voor hem is en dat hij vreest dat hij met een veroordeling zijn baan verliest.
Oplegging van de straf
De oriëntatiepunten van de rechtbank nemen bij een mishandeling met een slagwapen een taakstraf van 120 uur als uitgangspunt. De rechtbank weegt strafverzwarend dat verdachte een grote en kwalijke rol heeft gespeeld in het ontstaan van de massale vechtpartij. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij uiteindelijk ook flink wat letsel aan de vechtpartij heeft overgehouden. Tot slot houdt de rechtbank rekening met een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 8 maanden.
Door de flinke overschrijding van de redelijke termijn matigt de rechtbank de taakstraf van 120 uur naar 100 uur taakstraf. De rechtbank ziet bovendien aanleiding om een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Ten eerste, omdat verdachte zelf letsel aan de vechtpartij heeft overgehouden. Ten tweede, omdat de rechtbank hoopt dat een voorwaardelijk deel een waarschuwing zal zijn naar verdachte en het hem ervan weerhoudt nieuwe strafbare feiten te plegen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat passend is een taakstraf voor de duur van 100 uur, met aftrek, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

9.BESLAG

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen kleding terug mag naar verdachte.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 7.135,25. Dit bedrag bestaat uit € 1.135,26 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu verdachte van het onder 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het 1 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- bepaalt dat van de taakstraf een gedeelte van 50 uren niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • Broek, identic, blauw (G2980394);
  • Schoenen, Gucci, zwart (G2980397);
  • Shirt, Dsquared, zwart (G2980401);
  • Jas met bloed en steekgat (G2980608);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en J.B. Duinkerken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.Y. van Almelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 november 2024.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 22 april 2022 te Nieuwegein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] eenmaal met een moersleutel/steeksleutel/momentsleutel met kracht op het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2022 te Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
eenmaal met een moersleutel/steeksleutel/momentsleutel met kracht op het hoofd, althans het lichaam, te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2hij op of omstreeks 22 april 2022 te Nieuwegein openlijk, te weten de Herenstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1]
meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borstkas, althans het lichaam, te steken/snijden, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten twee steekverwondingen en/of een klaplong, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad
en/of
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] eenmaal met een moersleutel/steeksleutel/momentsleutel met kracht op het hoofd, althans het lichaam, te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een bult op het hoofd en/of een gebroken kaak, voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 april 2023, genummerd 2023101614, opgemaakt door districtsrecherche West-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 360. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 350.
3.Pagina 65.
4.Pagina 24.
5.Pagina 62.
6.Pagina 96.
7.Pagina 93.