Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster, een individu uit [woonplaats], en de Dienst Toeslagen als verweerder. Verzoekster had op 26 februari 2024 beroep ingesteld omdat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op haar bezwaar met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Na een beslissing op bezwaar op 4 juni 2024 trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten. De Dienst Toeslagen heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek om proceskostenvergoeding te behandelen. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen.
De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen geen bezwaar heeft tegen de proceskostenvergoeding, aangezien zij in een eerder verweerschrift heeft aangegeven dat verzoekster in aanmerking komt voor een vergoeding met een wegingsfactor van 0,25. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 437,50, inclusief het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,-. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoekster. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd om de uitspraak mede te ondertekenen.