Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en een onbekende verweerder. Eiser had op 10 juli 2024 beroep aangetekend tegen een besluit van verweerder. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiser het griffierecht van €51,- niet had betaald. Volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht een vereiste om een beroep inhoudelijk te kunnen behandelen. De rechtbank heeft eiser op 11 augustus 2024 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden, maar dit bedrag is niet ontvangen. Eiser heeft geen geldige reden opgegeven voor het niet betalen van het griffierecht, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard op basis van artikel 8:54 Awb.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser ook geen kopie van het bestreden besluit heeft ingediend, ondanks een verzoek daartoe op 19 september 2024. Eiser heeft binnen de gestelde termijn van vier weken geen reactie gegeven, wat ook bijdraagt aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden en heeft geen uitspraak gedaan over de inhoud van het beroep. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak.