In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woongroen en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jeths, vorderde ontruiming van de woning aan [adres] in [woonplaats] na de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Dit gebeurde naar aanleiding van de sluiting van de woning door de burgemeester op 23 juli 2024, omdat er in de woning handelshoeveelheden softdrugs en een vuurwapen waren aangetroffen. De gedaagden, die met hun twee minderjarige kinderen in de woning verbleven, waren het niet eens met de ontruimingsvordering. De kantonrechter verleende verstek tegen [gedaagde sub 1], die niet was verschenen, en behandelde de zaak met [gedaagde sub 2].
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagden geen recht of titel meer hadden om in de woning te verblijven, gezien de ernstige overtredingen van de Opiumwet. De rechter vond het niet aannemelijk dat [gedaagde sub 2] geen weet had van de drugs en het vuurwapen in de woning. Ondanks haar argumenten over het belang van de kinderen, oordeelde de kantonrechter dat de ontruiming gerechtvaardigd was. Woongroen bood [gedaagde sub 2] een tijdelijke huurovereenkomst aan voor een sociale huurwoning, onder strikte voorwaarden. De kantonrechter besloot de vordering van Woongroen toe te wijzen en de proceskosten te compenseren, zodat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing houdt in dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de woning moeten ontruimen, met de mogelijkheid van uitstel indien de woning nog gesloten is. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. D.C.P.M. Straver.