ECLI:NL:RBMNE:2024:6237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/6869
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

Op 8 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in verband met de sluiting van een huurwoning. De burgemeester had op 8 augustus 2024 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, die in voorlopige hechtenis verbleef, diende op 4 november 2024 een verzoek in om het besluit van de burgemeester te schorsen, omdat hij geen onderdak had en op straat dreigde te komen staan.

De voorzieningenrechter overwoog dat de woning al sinds 18 augustus 2024 gesloten was en dat verzoeker na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis 12 dagen had gewacht met het indienen van het verzoek. De rechter merkte op dat verzoeker kennelijk elders onderdak had en dat de woning op 13 november 2024 weer geopend zou worden. De gemachtigde van verzoeker had niet gereageerd op verzoeken van de griffier om het spoedeisend belang nader te onderbouwen, wat de rechter als een tekortkoming beschouwde.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de late indiening van het verzoek en het gebrek aan nadere toelichting afbreuk deden aan het gestelde spoedeisend belang. De rechter zag geen evidente fouten in het besluit van de burgemeester en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat een zitting nodig was. De burgemeester hoefde geen proceskosten of griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6869

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.G. Roethof)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal

(gemachtigde: mr. H. van Nijnanten).

Inleiding

1. Met het besluit van 8 augustus 2024 heeft de burgemeester de huurwoning van verzoeker met ingang van 13 augustus 2024 gesloten voor de duur van drie maanden. De sluiting van de woning is een last onder bestuursdwang die is opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de burgemeester.
2. Verzoeker heeft gedurende de sluiting van de woning in voorlopige hechtenis verbleven en was ervan op de hoogte dat zijn woning gesloten was. De voorlopige hechtenis van verzoeker is geschorst met ingang van 23 oktober 2024. Op 4 november 2024 heeft de kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoeker verzoekt daarin om het besluit van 8 augustus 2024 te schorsen, zodat hij terug kan naar zijn woning.
3. Verzoeker wijst erop dat hij geen onderdak heeft en niet bij familie, vrienden of elders terecht kan. Hij vindt het op grond van zijn persoonlijke (medische) omstandigheden onaanvaardbaar dat de burgemeester de reële mogelijkheid accepteert dat verzoeker door de sluiting van de woning op straat komt te staan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter overweegt dat de woning al sinds 18 augustus 2024 is gesloten. Verzoeker heeft na schorsing van zijn voorlopige hechtenis nog 12 dagen gewacht met het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, in welke periode hij kennelijk elders onderdak had. De woning wordt volgende week, op 13 november 2024, geopend. De griffier heeft op 6 november 2024 per e-mail een brief naar de kantoorgenoot van de gemachtigde gestuurd, met het verzoek om het spoedeisend belang nader te onderbouwen. Verzocht is om in ieder geval mee te delen waar verzoeker verbleven heeft in de periode vanaf 23 oktober 2024 tot heden, waarom het voor hem niet mogelijk is daar tot het einde van de woningsluiting te verblijven en waarom er niet eerder een verzoek is ingediend. De gemachtigde heeft niet binnen de door de voorzieningenrechter gestelde termijn gereageerd. De gemachtigde heeft overigens ook niet op andere verzoeken van de griffier gereageerd. Niet op telefonische verzoeken om terug te bellen en niet op het per e-mail verzonden verzoek om per omgaande het bezwaarschrift te overleggen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, de late indiening van het verzoek waarop geen nadere toelichting is gegeven, afbreuk doet aan het gestelde spoedeisend belang. Als de gemachtigde een spoedprocedure zoals deze start, dan is het vervolgens zijn verantwoordelijkheid om bereikbaar te zijn en om beschikbaar te zijn om vragen van de voorzieningenrechter te kunnen beantwoorden. De voorzieningenrechter gaat niet zomaar over tot het schorsen van een door de burgemeester genomen besluit, enkel op basis van een door de gemachtigde ingediend verzoek en zonder nadere informatie. Zonder nadere informatie van de kant van verzoeker ziet de voorzieningenrechter niet dat sprake is van een zodanig spoedeisende situatie waarbij verzoeker er belang bij heeft dat hij voor 13 november 2024 terug kan naar de woning.
6. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de burgemeester bekeken en ziet daarin op voorhand geen evidente fouten.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet als ongegrond worden afgewezen. Dit is zo duidelijk, dat daarvoor geen zitting bij de voorzieningenrechter nodig is. De burgemeester hoeft geen proceskosten of griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.