ECLI:NL:RBMNE:2024:6233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/3745
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 4 april 2024 behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat eiseres geen bezwaargronden had ingediend. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft gehandeld. Eiseres had de mogelijkheid om haar bezwaar te onderbouwen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank benadrukt dat het indienen van bezwaargronden essentieel is en dat het ontbreken hiervan leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Eiseres stelde dat het Uwv het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Echter, de rechtbank volgt deze redenering niet en bevestigt dat het Uwv op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) correct heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen WIA-uitkering ontvangt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3745

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.Y. van Oel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: E.H. van den Brink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het besluit van het Uwv van 4 april 2024 (hierna: het bestreden besluit). Hierin heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 januari 2024, waarin de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres volgens het Uwv geen bezwaargronden heeft ingediend.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.

Beoordeling door de rechtbank

2. Iemand die bezwaar instelt, moet in het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar vermelden. [1] Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan het Uwv na een herstelmogelijkheid het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. [2]
3. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen bezwaargronden heeft vermeld bij het indienen van haar bezwaarschrift. Het Uwv heeft eiseres in zijn bericht van 15 februari 2024 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. Eiseres heeft binnen die termijn geen gronden ingediend. Ook heeft eiseres geen reden gegeven voor dit verzuim.
4. Eiseres vindt dat het Uwv het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres stelt dat het op grond van het door haar ingediende bezwaar voor het Uwv redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn waarom zij het niet eens is met het besluit van 31 januari 2024.
4.1
Ook vindt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. In dit kader voert eiseres aan dat, zelfs als wordt aangenomen dat uit haar bezwaar niet duidelijk volgt wat de gronden zijn, nadien voor het Uwv duidelijk is geworden welke bezwaren eiseres heeft. Verder stelt eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 september 2017, dat het missen van een hersteltermijn niet de verstrekkende consequentie kan hebben dat haar bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. [3]
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals gezegd, bevat het bezwaar van eiseres geen gronden. De stelling van eiseres dat uit haar bezwaar redelijkerwijs volgt waarom zij het niet eens is met het besluit, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen. Ook de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Limburg volgt de rechtbank niet. De rechtbank Limburg stelt daarin vast dat het ongebruikt laten verstrijken van een hersteltermijn niet tot gevolg heeft dat een bezwaarschrift van rechtswege niet-ontvankelijk is. Daartoe is een besluit nodig. In het geval van eiseres heeft het Uwv dat besluit genomen en op grond van artikel 6:6 van de Awb mocht dat. De beslissing van het Uwv om het bezwaar van eiseres kennelijk niet ontvankelijk te verklaren was dus juist.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Dit betekent dat eiseres geen WIA-uitkering krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N. van Ooijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.