ECLI:NL:RBMNE:2024:6216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11019701 \ UC EXPL 24-2127
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering onbetaalde factuur en wettelijke rente

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. een bedrag van € 453,60 van [gedaagde], vermeerderd met rente en kosten, omdat zij werkzaamheden aan de auto van [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] erkent de hoofdsom, maar betwist de wettelijke rente en incassokosten, omdat hij stelt dat hij geen factuur of aanmaning heeft ontvangen voor de werkzaamheden tot aan de dagvaarding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de hoofdsom moet betalen, maar de gevorderde wettelijke rente en incassokosten zijn niet toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet voldoende heeft aangetoond dat de factuur op het juiste adres is aangekomen. De brieven zijn niet naar het juiste adres gestuurd en bevatten niet de naam van [gedaagde], waardoor het niet vaststaat dat deze brieven zijn ontvangen. De kantonrechter benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van [eiseres] is om te zorgen dat de factuur op de juiste manier wordt verzonden. Aangezien [gedaagde] in verzuim is sinds 21 maart 2024, maar er geen aanmaning is verstuurd na het verzuim, zijn de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Beide partijen dragen hun eigen proceskosten, omdat de meeste aandacht in het proces is besteed aan de rente en kosten, waar [gedaagde] grotendeels gelijk in heeft.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11019701 \ UC EXPL 24-2127
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiseres] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge conclusie van antwoord, neergelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 april 2024
- de conclusie van repliek
- de mondelinge conclusie van dupliek, neergelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 mei 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 29 mei 2024 is bepaald dat op 26 juni 2024 een vonnis zou worden uitgesproken. Wegens omstandigheden is deze datum verschoven naar vandaag.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiseres] vordert € 453,60 van [gedaagde] vermeerderd met rente en kosten. Volgens [eiseres] is [gedaagde] dit bedrag verschuldigd omdat [eiseres] werkzaamheden aan de auto van [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] erkent dat hij de hoofdsom moet betalen. Dit geldt niet voor de wettelijke rente en de incassokosten omdat [gedaagde] beweert dat hij tot aan de dagvaarding geen factuur of aanmaning heeft ontvangen voor de werkzaamheden. Alleen de hoofdsom wordt toegewezen.

3.De beoordeling

[gedaagde] moet de hoofdsom van € 453,60 aan [eiseres] betalen
3.1.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoofdsom van € 453,60. De gevorderde hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen vanaf 21 maart 2024
3.2.
De door [eiseres] gevorderde rente ter hoogte van € 21,81 berekend tot 6 maart 2024 is niet toewijsbaar. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 21 maart 2024, omdat [gedaagde] vanaf die dag in verzuim is. Vast staat namelijk dat [gedaagde] op 13 maart 2024 de factuur ontving bij de dagvaarding en dat hij niet heeft betaald binnen de vooraf afgesproken termijn van 7 dagen.
3.3.
De stelling van [eiseres] dat zij [gedaagde] voor die datum al gevraagd of gesommeerd heeft te betalen, is onvoldoende onderbouwd. Hierbij geldt als uitgangspunt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, zoals in dit geval, moet de afzender ( [eiseres] ) feiten of omstandigheden stellen dat de verklaring is verzonden en dat de verklaring is ontvangen.
3.4.
Om te beginnen geeft [eiseres] aan dat zij vanaf 13 april 2023 per post meerdere facturen en sommaties heeft verstuurd voor de werkzaamheden die zijn verricht aan de auto van [gedaagde] . Deze brieven zijn alleen niet naar het adres van [gedaagde] gestuurd en vermelden bovendien niet zijn naam. Hierdoor is niet vast komen te staan dat de brieven ook daadwerkelijk zijn aangekomen bij [gedaagde]
3.5.
Daar komt bij dat [eiseres] ook niet redelijkerwijs mocht aannemen dat [gedaagde] deze brieven heeft ontvangen. De bewoner van het adres waar de brieven naar zijn verstuurd, heeft namelijk verklaard dat daar geen facturen van [eiseres] zijn binnengekomen. Vanwege deze verklaring mocht van [eiseres] worden verwacht dat zij met meer feiten of omstandigheden kwam waaruit volgt dat er wel degelijk een factuur naar dat (verkeerde) adres is verzonden. Dit had zij bijvoorbeeld kunnen doen door een afschrift van een aangetekende brief over te leggen, maar [eiseres] heeft dit nagelaten. Omdat dus ook niet vast is komen te staan dat de factuur is binnengekomen op dit verkeerde adres (waarna deze door de buurman aan [eiseres] gegeven had kunnen worden), is verder ook niet van belang dat [gedaagde] dit verkeerde adres heeft doorgegeven aan [eiseres] .
3.6.
Ook is niet vast komen te staan dat [eiseres] [gedaagde] via een andere weg gevraagd heeft te betalen. [eiseres] geeft aan dat zij [gedaagde] meerdere keren heeft gebeld maar een verdere toelichting hierover wordt niet gegeven, terwijl alleen een telefoontje nog geen aanmaning oplevert in de zin van de wet. [eiseres] heeft ook nog een kopie van een mailbericht overgelegd waarbij de factuur zou zijn verstuurd, maar ook dit is voor de kantonrechter onvoldoende. Uit deze kopie valt namelijk niet af te leiden of de factuur daadwerkelijk als bijlage is bijgevoegd, en er staat bovendien geen afzender in vermeld. Hierdoor kan de kantonrechter niet op basis van deze kopie alleen aannemen dat er per mail op 13 april 2023 een factuur is verstuurd naar [gedaagde] .
3.7.
Tot slot merkt de kantonrechter nog op dat voor het intreden van het verzuim niet van belang is dat [gedaagde] naliet navraag te doen naar het uitblijven van de factuur. Het versturen van de factuur is iets dat [eiseres] zelf op de juiste manier had moeten regelen en fouten daarbij blijven voor haar rekening en risico.
[gedaagde] hoeft de buitengerechtelijke incassokosten niet te betalen
3.8.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering wordt afgewezen. Om aanspraak te kunnen maken op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is onder meer vereist dat na het intreden van het verzuim een aanmaning is gestuurd naar [gedaagde] . Aangezien [gedaagde] sinds 21 maart 2024 in verzuim is, en de aanmaning op 5 februari 2024 is verstuurd, is niet aan dit vereiste voldaan.
Beide partijen dragen hun eigen proceskosten
3.9.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard, terwijl niet vaststaat dat [gedaagde] daarvoor al een factuur heeft ontvangen voor de hoofdsom. Bovendien waren partijen het alleen oneens over de gevorderde rente en kosten en is de meeste aandacht in het processuele debat daaraan besteed, terwijl het gelijk op die punten grotendeels bij [gedaagde] ligt. Hier staat weer tegenover dat [gedaagde] niet gelijk heeft betaald nadat hij de factuur met de hoofdsom ontving. Omdat de toegewezen hoofdsom bovendien veruit het grootste deel van de vorderingen van [eiseres] vormt, bepaalt de kantonrechter dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 453,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.
(WZ 63175)