In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam FBTO, en een gedaagde die in persoon procedeerde. FBTO vorderde betaling van € 63,57 aan achterstallige verzekeringspremies voor de rechtsbijstandverzekering van de gedaagde over de maanden oktober en november 2023. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zijn verzekering per 1 oktober 2023 was beëindigd, en dat hij een tegenvordering had op FBTO wegens vermeende tekortkomingen in de verleende rechtsbijstand.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij de verzekering tijdig had opgezegd en dat de premies over de genoemde maanden verschuldigd waren. Het verweer van de gedaagde dat hij een tegenvordering had wegens schade door het niet verlenen van rechtsbijstand werd verworpen, omdat hij geen bewijs had geleverd voor zijn claims. De kantonrechter concludeerde dat FBTO recht had op de betaling van de premies en dat de gedaagde niet gerechtigd was om de betaling op te schorten.
Daarnaast werd de wettelijke rente toegewezen vanaf 1 november 2023, omdat de gedaagde in verzuim was. Ook werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan FBTO. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de veroordelingen moest opvolgen, ook als hij in hoger beroep zou gaan.