ECLI:NL:RBMNE:2024:6214

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11106378 \ AC EXPL 24-1165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige verzekeringspremies in het kader van rechtsbijstandverzekering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam FBTO, en een gedaagde die in persoon procedeerde. FBTO vorderde betaling van € 63,57 aan achterstallige verzekeringspremies voor de rechtsbijstandverzekering van de gedaagde over de maanden oktober en november 2023. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zijn verzekering per 1 oktober 2023 was beëindigd, en dat hij een tegenvordering had op FBTO wegens vermeende tekortkomingen in de verleende rechtsbijstand.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij de verzekering tijdig had opgezegd en dat de premies over de genoemde maanden verschuldigd waren. Het verweer van de gedaagde dat hij een tegenvordering had wegens schade door het niet verlenen van rechtsbijstand werd verworpen, omdat hij geen bewijs had geleverd voor zijn claims. De kantonrechter concludeerde dat FBTO recht had op de betaling van de premies en dat de gedaagde niet gerechtigd was om de betaling op te schorten.

Daarnaast werd de wettelijke rente toegewezen vanaf 1 november 2023, omdat de gedaagde in verzuim was. Ook werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan FBTO. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de veroordelingen moest opvolgen, ook als hij in hoger beroep zou gaan.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11106378 \ AC EXPL 24-1165
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., HANDELEND ONDER DE NAAM FBTO,
gevestigd in Apeldoorn,
eisende partij,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hieronder aangeduid als FBTO en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 april 2024,
- de conclusie van antwoord in de vorm van een schriftelijke reactie, ontvangen door de kantonrechter op 22 mei 2024
- de conclusie van repliek van 19 juni 2024,
- de conclusie van dupliek in de vorm van een schriftelijke reactie, ontvangen door de kantonrechter op 3 juli 2024.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er op 21 augustus 2024 een vonnis zou worden uitgesproken. Wegens omstandigheden is deze datum verschoven naar vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
FBTO vordert een bedrag van € 63,57 vermeerderd met rente en kosten van [gedaagde] . Volgens FBTO is [gedaagde] dit bedrag verschuldigd voor de premie van zijn rechtsbijstandverzekering over de maanden oktober en november 2023. [gedaagde] meent juist dat de rechtsbijstandverzekering per 1 oktober 2023 was afgelopen. Daarnaast doet [gedaagde] een beroep op verrekening omdat hij van mening is dat hij een tegenvordering op FBTO heeft. Dit verweer gaat niet op. De kantonrechter wijst de vorderingen van FBTO toe.
3. De beoordeling
[gedaagde] moet FBTO € 63,57 voor zijn rechtsbijstandverzekering betalen
3.1.
Vast is komen te staan dat [gedaagde] vanaf 1 oktober 2023 tot 1 december 2023 bij FBTO verzekerd was voor rechtsbijstandverlening. Uit het door FBTO overgelegde polisblad blijkt dat de rechtsbijstandverzekering van [gedaagde] steeds automatisch met een jaar werd verlengd. Zo een verlenging heeft tot gevolg dat ook de premies over dat komende jaar zijn verschuldigd. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat de rechtsbijstandverzekering met 1 oktober 2023 zou aflopen, maar het is niet gebleken dat [gedaagde] de verzekering tijdig heeft opgezegd. Omdat uit de opzeggingsbrief van 8 december 2023 van FBTO aan [gedaagde] volgt dat FBTO de rechtsbijstandverzekering per 1 december 2023 heeft stopgezet, moet [gedaagde] de premies van de maanden oktober en november 2023 aan FBTO betalen. Uit de polis blijkt dat het gaat om een totaalbedrag van € 63,57. De kantonrechter wijst dit bedrag toe.
Verrekeningsverweer van [gedaagde] gaat niet op
3.2.
Volgens [gedaagde] heeft FBTO zijn verzoeken om rechtsbijstand geweigerd, terwijl hij daar op grond van de polis wel recht op had. Door deze tekortkomingen zou hij € 10.649,00 aan schade hebben geleden. De kantonrechter heeft begrepen dat [gedaagde] de door hem gestelde schade wil verrekenen met de vordering van FBTO. Dit verweer slaagt niet. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat en welke rechtsbijstand hem is geweigerd. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke verzoeken om rechtsbijstand zijn geweigerd door FBTO. Omdat FBTO bovendien ontkent dat [gedaagde] onterecht niet is geholpen, mocht van [gedaagde] worden verwacht dat hij de aangevoerde tekortkomingen nader toelichtte. Dit heeft hij nagelaten en dus is niet vast komen te staan dat FBTO tegenover [gedaagde] tekort is geschoten. Bovendien heeft [gedaagde] weliswaar twee afschriften van betalingen aan advocatenkantoren ingebracht, maar hij heeft niet toegelicht wat het verband is tussen deze kosten en zijn stelling dat hij schade heeft geleden doordat FBTO rechtsbijstand heeft geweigerd. Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] geen vordering tot schadevergoeding op FBTO en valt er voor hem niets te verrekenen.
[gedaagde] mag betaling premies niet opschorten
3.3.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat hij betaling van de verschuldigde premies mocht opschorten, slaagt ook dat verweer niet. Voor een rechtsgeldige opschorting door [gedaagde] moet sprake zijn van een verbintenis die FBTO niet zou zijn nagekomen. Hiervan is gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.2. geen sprake. [gedaagde] is daarom dus niet bevoegd om zijn betalingsverplichting op te schorten en de kantonrechter gaat voorbij aan dit verweer.
Wettelijke rente toegewezen vanaf 1 november 2023
3.4.
De kantonrechter wijst de wettelijke rente toe vanaf 1 november 2023, omdat [gedaagde] vanaf die datum in verzuim was. Hoewel FBTO stelt dat het verzuim al vanaf 1 oktober 2023 is ingetreden, blijkt uit de 14-dagenbrief van FBTO aan [gedaagde] dat 1 oktober als factuurdatum is genoemd en niet als vervaldatum. Uit de specificatie van de hoofdsom, die door FBTO zelf is overgelegd, volgt dat de vervaldatum van de facturen 1 november 2023 was. Aangezien [gedaagde] FBTO niet uiterlijk op 1 november 2023 heeft betaald en hij zoals hiervoor is toegelicht niet bevoegd was de betaling op te schorten, is het verzuim vanaf die datum ingetreden.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten van € 48,40 aan FBTO betalen
3.5.
FBTO maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. FBTO heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van FBTO betalen
3.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van FBTO worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,05
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
80,00
(2 punten × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
368,05
3.7.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan FBTO te betalen een bedrag van € 63,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan FBTO te betalen een bedrag van € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 368,05, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
(WZ 63175)