ECLI:NL:RBMNE:2024:6208

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/4385
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling arbeidsongeschiktheid WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 17 oktober 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had op 20 maart 2024 een verzoek ingediend om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verweerder heeft echter niet tijdig beslist op dit verzoek, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van acht weken, die op 15 mei 2024 verstreken is, is overschreden. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het verzoek nog niet in behandeling is genomen en dat er een tekort aan artsen is, wat leidt tot vertraging in de afhandeling van verzoeken.

De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijk te stellen is met een besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75, en het griffierecht van € 51,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.J. van de Griend)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 20 maart 2024 om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend gedateerd 5 juli 2024.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn verzoek ingediend op 20 maart 2024. Verweerder moet binnen acht weken beslissen op het verzoek van eiser. Dat staat in artikel 102, derde lid, van de WIA. Verweerder had dus uiterlijk op 15 mei 2024 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Verweerder geeft in het verweerschrift aan dat hij het verzoek nog niet in behandeling heeft genomen en dat het verzoek zo spoedig mogelijk zal worden voorgelegd aan een verzekeringsarts. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de ingebrekestelling op 27 mei 2024 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder geeft aan dat hij tot op heden niet in staat is geweest om een beslissing af te geven, omdat een tekort aan artsen leidt tot een flinke vertraging in de afhandeling van verzoeken om herbeoordeling. Verweerder verwachtte op 5 juli 2024 dat het minimaal drie maanden zou duren, voordat er een beslissing kan worden genomen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, gezien deze omstandigheid, de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
6. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
7. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023 [1] . Toegekend wordt € 218,75.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.