ECLI:NL:RBMNE:2024:6201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11328483 / MV EXPL 24-128 D/1403 van
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding inzake huurachterstand en ontruiming van een woning

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Almere een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] over huurachterstand en ontruiming van een appartement. [eiser c.s.] vorderde betaling van een huurachterstand van € 10.500,00, vermeerderd met wettelijke rente en toekomstige huurtermijnen, alsook ontruiming van de woning. De huurovereenkomst was gesloten voor een jaar, met een maandelijkse huurprijs van € 1.650,00, en er was een huurachterstand ontstaan die [gedaagde c.s.] niet had kunnen betwisten. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2024 heeft [gedaagde c.s.] verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelde dat hij onvoldoende onderbouwd had waarom het gevorderde bedrag niet zou kloppen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er meer dan drie maanden huurachterstand was, wat de ontruiming rechtvaardigde. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor [gedaagde c.s.] om de woning te verlaten. Daarnaast werd de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 925,00 toegewezen, evenals de wettelijke rente over de huurtermijnen. [gedaagde c.s.] werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 928,46 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 13 november 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 11328483 / MV EXPL 24-128 D/1403 van

1.[eiseres sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [eiser sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,eisers,

hierna samen te noemen: [eiser c.s.] ,
gemachtigde mr. J.J. van Dort,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,gedaagden,

hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2024
  • de mondelinge behandeling van 30 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland voor 28 oktober 2024, maar is op verzoek van [gedaagde c.s.] verplaatst naar 30 oktober 2024. Hij is toen vrijwillig verschenen. [eiser c.s.] is ook verschenen, zonder gemachtigde.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser c.s.] is eigenaar van een appartement, gelegen aan het [adres] te [woonplaats] (hierna te noemen: de woning of het gehuurde).
2.2.
[eiser c.s.] heeft met [gedaagde c.s.] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning, voor de periode van een jaar, vanaf 15 december 2023. De huurprijs bedraagt € 1.650,00 per maand.
2.3.
[eiser c.s.] heeft [gedaagde c.s.] herhaaldelijk aangeschreven betreffende het bestaan van een huurachterstand. Als laatste per brief van 15 september 2024. Daarin schrijft [eiser c.s.] onder meer:
“Uit onze administratie is gebleken dat u onderstaande huurachterstand heeft. Omdat het huur betreft, bent u zonder nadere ingebrekestelling in verzuim. Met deze brief verzoeken wij u, en zondig sommeren wij u, alsnog de volgende vordering te betalen van : € 10.500”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser c.s.] vordert de (hoofdelijke) veroordeling – verkort en zakelijk weergegeven – tot betaling door [gedaagde c.s.] van een bedrag van € 10.500,00, aan huurachterstand (berekend tot en met de maand september 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente en een bedrag van € 1.650,00 per maand voor de nog te vervallen huurtermijnen, tot het moment dat [gedaagde c.s.] het gehuurde heeft verlaten, alsmede een bedrag van € 925,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert [eiser c.s.] de ontruiming van de woning, met machtiging om de ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm en op straffe van een dwangsom, met een veroordeling van [gedaagde c.s.] in de kosten van dit kort geding.
3.2.
[gedaagde c.s.] heeft ten tijde van de mondelinge behandeling in persoon verweer gevoerd. Hierop, en op de nadere stellingen van partijen, wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van [gedaagde c.s.] tegen het gevorderde bedrag aan huurachterstand houdt niet meer in dan dat hij heeft aangevoerd dat [eiser c.s.] ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden met twee betalingen, ten bedrage van € 1.400,00 en € 400,00. Deze bedragen zouden volgens [gedaagde c.s.] nog van het gevorderde bedrag moeten worden afgetrokken. Verder heeft [gedaagde c.s.] aangevoerd dat hij geen werk heeft en daarom niet kan betalen en dat hij voor [eiser c.s.] werkzaamheden heeft verricht. [eiser c.s.] heeft erkend (en hiervan een bankafschrift overgelegd) dat de twee, door [gedaagde c.s.] aangevoerde, geldbedragen inderdaad zijn ontvangen en heeft verklaard dat deze zijn verwerkt in het openstaande totaalbedrag. Verder heeft [eiser c.s.] erkend dat [gedaagde c.s.] werkzaamheden voor [eiser c.s.] heeft verricht, die als (deel)betalingen voor de huur kunnen worden aangemerkt. Bij de dagvaarding heeft [eiser c.s.] een overzicht van de ontvangen betalingen overgelegd en de opgelopen achterstand tot en met de maand september 2024. Het genoemde totaalbedrag (van € 19.150,00) komt overeen met negen maanden huur en de in de huurovereenkomst genoemde bedragen van twee maanden borg en € 1.000,00 aan contracts-/administratiekosten. Het genoemde totaalbedrag is [gedaagde c.s.] derhalve aan [eiser c.s.] verschuldigd, terwijl [gedaagde c.s.] slechts een bedrag van € 8.650,00 heeft betaald, volgens opgave van [eiser c.s.] , zodat een vordering van € 10.500,00 resteert. Uit het ter zitting overgelegde bankafschrift volgt een totaal aan van [gedaagde c.s.] ontvangen betalingen van € 6.450,00 (inclusief de twee hiervoor genoemde bedragen van € 1.400,00 en € 400,00). Dit is minder dan het bedrag dat [eiser c.s.] volgens de opgave bij de dagvaarding van [gedaagde c.s.] ontvangen heeft (of waarvoor gewerkt zou zijn), zodat de kantonrechter er voorshands vanuit gaat dat [gedaagde c.s.] het gevorderde bedrag van € 10.500,00 in ieder geval nog aan [eiser c.s.] verschuldigd is, zodat dit zal worden toegewezen. Als [gedaagde c.s.] van mening is dat [eiser c.s.] ten onrechte teveel van hem vordert in dit kort geding, had het op zijn weg gelegen om (deugdelijk onderbouwd) te motiveren waarom dit, volgens hem, zo zou zijn, maar dit heeft [gedaagde c.s.] op geen enkele wijze gedaan.
4.2.
De gevorderde ontruiming van het gehuurde is eveneens toewijsbaar. Gelet op het bij dagvaarding gevorderde bedrag aan huurachterstand, is er sprake van meer dan drie maanden huurachterstand. Zelfs als ervan zou moeten worden uitgegaan dat de door [gedaagde c.s.] genoemde (en door [eiser c.s.] erkende) bedragen van € 1.400,00 en € 400,00 nog van het totale bedrag afgetrokken zouden moeten worden, rest nog altijd een achterstand van ruim meer dan drie maanden. Dit is een tekortkoming die in een eventuele bodemprocedure een ontbinding van de huurovereenkomst (en ontruiming van het gehuurde) kan rechtvaardigen. Vooruitlopend daarop is de gevorderde ontruiming in dit kort geding daarom reeds toewijsbaar. [eiser c.s.] heeft in dit verband ook nog aangevoerd dat is gebleken dat er anderen in de woning verblijven, die zeggen huurder te zijn, en mogelijk huur betalen, en dit is door [gedaagde c.s.] niet betwist. De termijn voor de ontruiming zal worden bepaald op veertien dagen.
4.3.
De tevens gevorderde dwangsom en de machtiging om de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm zullen echter worden afgewezen. Dit vonnis levert voor [eiser c.s.] een executoriale titel op en de op grond van de wet komt de deurwaarder – bij de eventuele tenuitvoerlegging van dit vonnis – deze bevoegdheid reeds toe. Voor het opleggen van een aanvullend dwangmiddel bestaat naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen aanleiding.
4.4.
[eiser c.s.] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van € 925,00, aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser c.s.] heeft voldoende gesteld en gebleken is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen.
4.5.
[eiser c.s.] heeft de wettelijke rente gevorderd
primairover de reeds verschenen (en grotendeels onbetaald gebleven) huurtermijnen en deze zal op de hierna te melden wijze worden toegewezen. [gedaagde c.s.] is immers bij het uitblijven van iedere (volledige) huurtermijn steeds opnieuw in verzuim.
4.6.
[gedaagde c.s.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding € 137,46
- griffierecht 248,00
- salaris gemachtigde
543,00
Totaal € 928,46
De nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig het gebruikelijke tarief voor kantonzaken.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde c.s.] - hoofdelijk - om aan [eiser c.s.] te betalen een bedrag van € 10.500,00, aan achterstallige huur, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag na verschijning van iedere maand huur, tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde c.s.] - hoofdelijk - om aan [eiser c.s.] te betalen een bedrag van € 1.650,00, per maand, vanaf de maand september 2024, tot het moment waarop [gedaagde c.s.] het gehuurde heeft verlaten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde c.s.] - hoofdelijk - om aan [eiser c.s.] te betalen een bedrag van € 925,00, aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde c.s.] om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de woonruimte aan het [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser c.s.] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser c.s.] ;
5.5.
veroordeelt [gedaagde c.s.] - hoofdelijk - in de proceskosten, aan de zijde van [eiser c.s.] tot op heden begroot op € 928,46;
5.6.
begroot de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eiser c.s.] op € 135,00 aan salaris gemachtigde indien [gedaagde c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser c.s.] volledig aan dit vonnis heeft voldaan, te vermeerderen, indien na aanschrijving betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.