ECLI:NL:RBMNE:2024:6199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/16/580922 / KL ZA 24-256
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning door moeder van haar volwassen zoon in kort geding

In deze zaak vordert een moeder dat haar volwassen zoon de woning verlaat binnen 24 uur na betekening van het vonnis. De zoon, die samen met zijn moeder in de huurwoning woont, wenst in de woning te blijven tot hij zijn opleiding heeft afgerond en een eigen woning heeft gevonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een duurovereenkomst en dat de moeder een zwaarwegende grond heeft voor de opzegging, maar dat de zoon een redelijke termijn moet krijgen om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter beslist dat de zoon tot en met 31 maart 2025 in de woning mag blijven, mits hij maandelijks een bedrag van € 353,00 aan de Belastingdienst terugbetaalt voor teveel ontvangen huurtoeslag en een kopie van de betaalafschriften aan zijn moeder verstrekt. De moeder heeft financiële problemen en ervaart een verstoorde relatie met haar zoon, wat haar vordering ondersteunt. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en komt tot de conclusie dat de zoon voldoende tijd moet krijgen om zijn opleiding af te ronden en een nieuwe woning te vinden, maar dat hij uiteindelijk de woning moet verlaten. De moeder heeft recht op compensatie voor de huurtoeslag die zij moet terugbetalen als gevolg van het inkomen van haar zoon. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de moeder grotendeels toe, met inachtneming van de voorwaarden die aan de beslissing zijn verbonden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/580922 / KL ZA 24-256
Vonnis in kort geding van 11 november 2024
in de zaak van
[eisende partij],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: moeder,
advocaat: mr. W.F. Wienen,
tegen
[gedaagde partij],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: zoon,
advocaat: mr. L.L. Metselaar.

1.De kern van de zaak

1.1.
Partijen wonen samen in de huurwoning [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). Moeder wenst dat zoon de woning verlaat
.Zoon wil de woning pas verlaten zodra hij zijn studie heeft afgerond en een eigen woning heeft gevonden.
1.2.
De voorzieningenrechter beslist dat zoon tot 1 april 2025 in de woning mag blijven wonen, onder de voorwaarde dat hij per maand € 353,00 aan de Belastingdienst betaalt ter terugbetaling van de teveel ontvangen huurtoeslagen over 2022 en 2023 en iedere maand een kopie van de betaalafschriften van deze betaling aan moeder verstrekt.
1.3.
Hierna zal de voorzieningenrechter uitleggen hoe hij tot deze beslissing is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • De dagvaarding van 30 september 2024 met één productie,
  • De 11 producties van zoon,
  • De mondelinge behandeling van 28 oktober 2024,
  • De pleitnota van zoon.
2.2.
Ten slotte is besloten dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.
3. De achtergrond van het geschil
3.1.
Moeder en zoon wonen reeds 15 jaar samen in de woning. De huurovereenkomst van de woning staat op naam van moeder.
3.2.
Zoon is 24 jaar oud. Hij volgt de hoger beroepsopleiding [opleiding] en loopt op dit moment een fulltime afstudeerstage. Zoon werkt daarnaast in een winkel.
3.3.
Moeder ontvangt een bijstandsuitkering en huurtoeslag. Zij moet over 2022 en 2023 een deel van haar ontvangen huurtoeslag aan de Belastingdienst terugbetalen, omdat zoon in deze jaren inkomen ontving.
3.4.
Begin augustus 2024 heeft moeder aan zoon gevraagd de woning te verlaten. Zoon heeft dit niet gedaan.

4.Het geschil

4.1.
Moeder vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Zoon veroordeelt de woning te verlaten met medeneming van zijn persoonlijke bezittingen, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [gedaagde partij] ,
Zoon verbiedt om de woning te betreden nadat hij deze heeft verlaten,
Moeder machtigt om met hulp van een gerechtsdeurwaarder de ontruiming zelf te laten uitvoeren op kosten van zoon, als zoon de woning niet conform de veroordeling verlaat,
Zoon veroordeelt om zich binnen 24 uur na betekening van het vonnis op het adres van moeder uit te schrijven, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat zoon hiermee in gebreke blijft, met een maximum aan dwangsommen van € 5.000,00,
Zoon veroordeelt in de proces- en nakosten.
4.3.
Zoon voert verweer en concludeert primair dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling van moeder in de proceskosten. Zoon stelt ten eerste dat moeder geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Ten tweede stelt hij dat hij zich netjes gedraagt en weer wil bijdragen in de kosten zodra dat voor hem financieel mogelijk is. Hij vindt het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en gelet op artikel 8 EVRM onaanvaardbaar of disproportioneel als de vorderingen van moeder worden toegewezen. Dat zal er toe leiden dat hij op straat komt te staan en zijn opleiding waarschijnlijk niet kan afronden. Subsidiair concludeert zoon dat hij een langere termijn moet krijgen om de woning te verlaten. Hij wil in ieder geval de tijd krijgen om zijn opleiding af te ronden en een andere woning te zoeken.
5. De beoordeling
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of moeder ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast moet de rechter in dit kort geding beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Het spoedeisend belang
5.2.
Moeder heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat zij heeft gesteld dat zij financiële problemen ervaart en de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling heeft gezien dat de verhouding tussen partijen ernstig verstoord is.
De inhoudelijke beoordeling
5.3.
De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat deze procedure voor partijen emotioneel en moeilijk is. Deze procedure beperkt zich evenwel tot een juridische beoordeling van de vraag of, en zo ja op welke termijn, zoon de woning moet verlaten.
Het verlaten van de woning
5.4.
Voorop staat dat niet is gebleken dat zoon een huur- of onderhuurovereenkomst heeft met de verhuurder van de woning of met moeder. Zoon kan daarom geen aanspraak maken op huurbescherming. Dat neemt niet weg dat er tussen moeder en zoon wel een duurovereenkomst bestaat, op grond waarvan zoon op dit moment reeds 15 jaar in de woning verblijft. Gelet op deze feitelijke situatie, en de relatie tussen partijen als moeder en zoon, mocht zoon redelijkerwijs uit de verklaringen en gedragingen van moeder afleiden dat hij in de woning mocht verblijven.
5.5.
Moeder heeft begin augustus 2024 aan zoon laten weten dat zij wil dat hij uit de woning vertrekt. De vraag is of moeder dit van zoon kan verlangen en zo ja, op welke termijn zoon de woning zou moeten verlaten.
5.6.
Een duurovereenkomst is in beginsel opzegbaar, tenzij de wet, de aard van de overeenkomst of de gerechtvaardigde belangen van partijen zich daartegen verzetten. Er moet een zorgvuldige afweging van de belangen van partijen plaatsvinden en de eisen van redelijkheid en billijkheid moeten in acht worden genomen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat er een zwaarwegende grond voor opzegging moet zijn en dat er een redelijke opzegtermijn geldt. Bij de vraag wat een redelijke opzegtermijn is, zijn relevante factoren onder andere de aard van de overeenkomst, de duur van de relatie, de voorzienbaarheid van opzegging, het belang van de opzeggende partij bij de opzegging, het belang van de opgezegde partij bij een langere opzegtermijn en de tijd gemoeid met aanpassing naar de situatie. Ten slotte vereist artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een belangenafweging. In dit artikel is het recht op respect voor de woning van een bewoner vastgelegd. Inmenging in dit recht is volgens het tweede lid alleen toegestaan voor zover dit bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in bijvoorbeeld het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.7.
Het is aannemelijk dat in een bodemprocedure vast komt te staan dat er een zwaarwegende grond is voor moeder om het samenwonen met zoon te willen beëindigen.
De voorzieningenrechter heeft op de mondelinge behandeling geconstateerd dat de verhouding tussen partijen ernstig verstoord is en dat zij niet op normale wijze met elkaar kunnen communiceren. Ook is voldoende gebleken dat moeder door de inkomsten van zoon herhaaldelijk geconfronteerd is met terugvorderingen van een aanzienlijk deel van de huurtoeslag en dat zij daardoor financiële zorgen heeft waarvoor zoon onvoldoende verantwoordelijkheid heeft getoond. Die verantwoordelijkheid had hij kunnen en moeten tonen door tegenover moeder open te zijn over zijn inkomsten en de daaruit voortvloeiende terugvorderingen voor zijn rekening te nemen. Het voorgaande is reeds reden om een zwaarwegende grond voor opzegging aan te nemen.
5.8.
Daarbij komt dat zoon inmiddels 24 jaar oud is en hij heeft verklaard dat hij zich er vanaf 18 jaar bewust van is dat hij de woning eens moet verlaten. Partijen wonen weliswaar al lange tijd samen (sinds de geboorte van zoon en sinds vijftien jaar in de woning), maar de aard van de relatie tussen partijen brengt mee dat hier op enig moment een einde aan komt. Het is immers gebruikelijk dat een volwassen zoon op enig moment op zichzelf gaat wonen.
5.9.
De omstandigheid dat zoon op dit moment geen vervangende woonruimte heeft, is niet van zo’n klemmende aard dat het einde van de bewoning disproportioneel of onaanvaardbaar is. Dat zoon zijn opleiding nog moet afronden en geen volledig inkomen heeft, kan deze conclusie evenmin rechtvaardigen. Dat geldt ook voor het door hem gestelde feit dat hij laag op de wachtlijst voor een sociale huurwoning in Utrecht, Amsterdam, Almere en Den Haag staat. Van zoon mag redelijkerwijs verwacht worden dat hij ook naar andere woonmogelijkheden kijkt, bijvoorbeeld door een kamer (in een studentenwoning of bij een particuliere verhuurder) te huren of door in andere plaatsen dan de grote steden te zoeken.
5.10.
Het voorgaande betekent dat zoon de woning zal moeten verlaten. De vraag is vervolgens welke termijn zoon moet krijgen om de woning te verlaten.
5.11.
Op 7 augustus 2024 heeft de advocaat van moeder per e-mail aan zoon gevraagd de woning binnen zeven dagen te verlaten. Deze brief kan als opzegging van de duurovereenkomst worden gezien, maar de termijn die daarin aan zoon wordt gegeven, is te kort. De voorzieningenrechter concludeert dat het redelijk is dat zoon uiterlijk voor 1 april 2025 de woning verlaat en zich uitschrijft op het adres. De volgende factoren zijn van belang bij die afweging.
5.12.
Moeder heeft twee redenen aangevoerd, die er volgens haar toe leiden dat zij niet langer met zoon in de woning kan wonen. Allereerst is dat het gedrag van haar zoon en ten tweede is dat haar financiële nood.
5.13.
Bij de eerste reden stelt moeder - samengevat - dat zoon niet netjes omgaat met de woning en dat hij zich misdraagt tegenover haar. Zoon betwist dit. Bij gebrek aan bewijs kan de voorzieningenrechter niet vaststellen hoe zoon zich gedraagt. De gedragingen van zoon die moeder op de mondelinge behandeling noemt, staan slechts in beperkte mate in de dagvaarding en er is geen bewijs overgelegd. In zoverre kan deze reden niet leiden tot de conclusie dat zoon de woning per direct moet verlaten.
5.14.
De tweede reden voor de wens van moeder om het samenwonen te beëindigen - de financiële nood - lijkt haar belangrijkste reden te zijn. Moeder heeft van de Belastingdienst twee aanslagen ontvangen, op basis waarvan zij een aanzienlijk deel van haar huurtoeslag over 2022 en 2023 moet terugbetalen omdat zoon ook inkomen heeft verdiend in deze jaren. Zoon heeft in de maanden september 2023 tot en met januari 2024 acht keer € 85,00 aan de Belastingdienst overgemaakt ter terugbetaling van de huurtoeslag over 2022, maar hij is daarmee gestopt zodat er nu nog een bedrag van € 1.350,00 open staat. In juli 2024 heeft moeder de aanslag huurtoeslag over 2023 ontvangen, op basis waarvan zij € 1.661,00 moet terugbetalen. Dat betekent dat er nog ruim € 3.011,00 aan teveel ontvangen huurtoeslag terugbetaald moet worden, terwijl moeder stelt dat zij dit geld niet heeft. Zoon werkt op dit moment minder als gevolg van zijn afstudeerstage, zodat hij de huurtoeslag ook niet (ineens of voor een groot deel) kan terugbetalen. Moeder maakt zich naast het voorgaande zorgen of zij in 2025 haar huur kan betalen, omdat de voorlopige aanslag huurtoeslag die zij eind 2024 ontvangt naar verwachting lager zal zijn dan de maximale huurtoeslag. De Belastingdienst zal namelijk op basis van voorgaande jaren rekening houden met het inkomen van zoon bij de berekening van de huurtoeslag. Gelet op de financiële zorgen van moeder door het inkomen van zoon en de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen, heeft moeder belang bij een spoedige beëindiging van de samenwoning.
5.15.
Tegenover het belang van moeder staat het belang van zoon om zijn opleiding in relatieve rust af te maken. Zoon moet zijn afstudeerstage afronden en nog één tentamen halen. Hij hoopt dat hij eind januari of begin februari 2025 afstudeert. Hij denkt daarna relatief snel een baan te vinden, zodat hij met zijn inkomsten hieruit meer kans heeft een woning te huren. Dat zoon zijn opleiding kan afronden is in zekere zin ook in het belang van moeder, omdat zoon daarmee inkomsten genereert waarmee hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht het tekort aan huurtoeslag van moeder in de afgelopen jaren te compenseren. Gelet op deze belangen is zoon - en deels ook moeder - ermee gebaat dat zoon enkele maanden de tijd krijgt andere woonruimte te zoeken, zodat hij de mogelijkheid heeft naast die zoektocht zijn opleiding in relatieve rust af te ronden. Zoals hiervoor is overwogen, mag van zoon verwacht worden dat hij zijn zoektocht naar andere woonruimte in de aankomende maanden niet beperkt tot een woning in de grote steden op de sociale woningmarkt.
5.16.
Het is aannemelijk dat een afweging van de belangen van partijen in een bodemprocedure leidt tot de beslissing dat zoon tot 1 april 2025 in de woning mag blijven. Vanaf 1 april 2025 moet zoon de woning hebben verlaten en moet hij zich hebben uitgeschreven op het adres van de woning.
5.17.
Moeder heeft nog aangevoerd dat zoon in ieder geval voor het einde van het jaar de woning moet verlaten, omdat zij dan zeker weet dat het inkomen van zoon in 2025 geen rol speelt bij de berekening van haar huurtoeslag in 2025. Zij zal dan de maximale huurtoeslag ontvangen om haar huur vanaf januari 2025 te kunnen betalen. Met dit vonnis hebben partijen echter duidelijkheid verkregen over de maanden april tot en met december 2025. Het gaat om een beperkte periode van maximaal drie maanden dat zoon in 2025 nog bij moeder in de woning zal blijven. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat moeder met die wetenschap indien nodig en met succes bezwaar kan maken tegen de voorlopige toekenning van haar huurtoeslag die zij eind 2024 zal ontvangen voor het jaar 2025.
5.18.
Andersom hoeft moeder het zoon niet toe te staan dat hij langer in de woning verblijft als hij niet in februari 2025 afstudeert en een herkansing van zijn tentamen in augustus 2025 moet afwachten. Dat is een te lange, en bovendien te onzekere, periode.
5.19.
Gelet op het voorgaande is het redelijk dat zoon tot 1 april 2025 in de woning mag blijven, aan welk recht de hiernavolgende voorwaarde zal worden verbonden. Voldoet zoon niet aan deze voorwaarde, dan moet hij de woning alsnog op zeer korte termijn verlaten.
De voorwaarde
5.20.
Het is gerechtvaardigd dat zoon moeder compenseert voor het bedrag dat zij aan huurtoeslag gekort wordt als gevolg van het inkomen dat zoon verdient. Volgens zoon stond in een brief van de Belastingdienst dat er iedere maand een betaling kon worden gedaan, zonder nadere betalingsregeling te treffen. Zoon heeft vervolgens in de maanden september 2023 tot en met januari 2024 acht keer € 85,00 afgelost aan de Belastingdienst ter terugbetaling van de huurtoeslag over 2022. Zou zoon dit 24 maanden doen, dan zou de volledige aanslag van € 2.030,00 terugbetaald zijn. Over 2023 moet er € 1.661,00 aan huurtoeslag terugbetaald worden. Zou zoon deze aanslag in 24 maanden terugbetalen, dan komt dat neer op een bedrag van € 70,00 per maand.
5.21.
Zoon moet - als voorwaarde waaronder hij tot uiterlijk 1 april 2024 in de woning kan blijven - over de maanden november, december 2024, januari, februari en maart 2025 aan moeder betalen:
  • € 85,00 per maand ter aflossing van de huurtoeslag 2022;
  • € 70,00 per maand ter aflossing van de huurtoeslag 2023;
  • € 198,00 per maand ter betaling van de achterstand van de aflossing van de huurtoeslag 2022 over de maanden februari tot en met oktober 2024 (die € 992,00 bedraagt).
In totaal is dit € 353,00. De eerste betaling van € 353,00 moet zoon in november 2024 doen. De termijnbetalingen moeten steeds uiterlijk op de 23e dag van de maand zijn overgemaakt aan de Belastingdienst. Ook moet zoon steeds uiterlijk op de 24e dag van de maand een kopie van de betaalafschriften aan moeder verstrekken, zodat moeder kan controleren of zoon de bedragen aan de Belastingdienst heeft overgemaakt. Als zoon niet of niet op tijd betaalt óf als hij niet of niet op tijd een kopie van de betaalafschriften aan moeder verstrekt, moet hij de woning uiterlijk op de laatste dag van die maand hebben verlaten.
5.22.
Deze voorwaarde geldt zolang zoon in de woning verblijft.
Het verbod de woning te betreden
5.23.
De tweede vordering van moeder, het verbod aan zoon om de woning te betreden nadat hij deze heeft verlaten, zal worden afgewezen. Moeder heeft niet uitgelegd welk zelfstandig belang zij heeft bij deze vordering nadat zoon de woning - met medeneming van zijn persoonlijke bezittingen - heeft verlaten. Wel zal worden bepaald dat zoon de sleutels van de woning aan moeder moet afgeven nadat hij deze heeft verlaten.
Machtiging deurwaarder, uitschrijven adres en dwangsom
5.24.
Zoon heeft geen verweer tegen de gevorderde machtiging om de woning met hulp van een deurwaarder op kosten van zoon uit te voeren.
5.25.
Zoon moet zich bovendien uiterlijk op 1 april 2025 - of in het geval van een eerder vertrek uiterlijk op de eerste dag van de daaropvolgende maand - uitschrijven op het adres van de woning. Als zoon hieraan niet voldoet, moet hij de door moeder gevorderde dwangsom betalen. Deze vorderingen van moeder worden toegewezen.
De proceskosten
5.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt zoon om uiterlijk op 31 maart 2025 de woning [adres] in [woonplaats] te verlaten, met al zijn persoonlijke bezittingen, en de sleutels van de woning af te geven aan moeder,
6.2.
veroordeelt zoon om met ingang van november 2024 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat hij in de woning verblijft - uiterlijk op de 23e dag van de maand - € 353,00 aan de Belastingdienst terug te betalen, ter terugbetaling van de teveel ontvangen huurtoeslag over 2022 en 2023, en veroordeelt zoon om telkens een kopie van de betaalafschriften van deze betaling - uiterlijk op de 24e dag van de maand - aan moeder toe te verstrekken. In het geval zoon niet aan (een deel van) deze voorwaarden voldoet, dient hij de woning uiterlijk op de laatste dag van die maand te verlaten, met al zijn persoonlijke bezittingen, en de sleutels van de woning af te geven aan moeder,
6.3.
machtigt moeder om met behulp van de deurwaarder de tenuitvoerlegging van deze beslissing te bewerkstelligen, op kosten van zoon, als zoon de woning niet conform de veroordelingen onder nummer 6.1 en 6.2 verlaat,
6.4.
veroordeelt zoon om zich uiterlijk op 1 april 2025 of in het geval van een eerder vertrek met ingang van de eerste dag van de daaropvolgende kalendermaand op het adres van de woning [adres] in [woonplaats] uit te schrijven, en veroordeelt zoon om aan moeder een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij zich niet heeft uitgeschreven, met een maximum aan dwangsommen van € 2.500,00,
6.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2024.
5425