In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, had op 22 mei 2023 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv was afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit in de beslissing op bezwaar van 3 juli 2024. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser voldeed aan de criteria van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), aangezien hij in het jaar voorafgaand aan het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen meer dan zes maanden had gestudeerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juli 2024 vernietigd, en bepaald dat eiser met ingang van 5 januari 2023 recht heeft op een Wajong-uitkering. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante wetgeving en de argumenten van beide partijen.