ECLI:NL:RBMNE:2024:6189

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
UTR 24/4877
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op Wajong-uitkering na afwijzing door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, had op 22 mei 2023 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, welke door het Uwv was afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit in de beslissing op bezwaar van 3 juli 2024. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser voldeed aan de criteria van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), aangezien hij in het jaar voorafgaand aan het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen meer dan zes maanden had gestudeerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juli 2024 vernietigd, en bepaald dat eiser met ingang van 5 januari 2023 recht heeft op een Wajong-uitkering. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante wetgeving en de argumenten van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4877
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of eiser voldoet aan de criteria voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft de aanvraag van eiser op 22 mei 2023 afgewezen. Tegen die afwijzing heeft eiser bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 3 juli 2024 is het Uwv bij de afwijzing gebleven.
1.1.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
1.3.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 3 juli 2024;
  • herroept het besluit van 22 mei 2023;
  • bepaalt dat eiser met ingang van 5 januari 2023 recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.

Motivering van de beslissing

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht de Wajong uitkering heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser in beroep heeft aangevoerd.
2.1.
Om recht te hebben op een Wajong, moet de betrokkene een ‘jonggehandicapte’ zijn zoals omschreven in de wet. In artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, zijn twee situaties beschreven waarin iemand een jonggehandicapte is. De tweede situatie is die waarin iemand tijdens – of kort na – zijn studie duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Bepalend is of de persoon in het jaar voorafgaand aan het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen ten minste zes maanden heeft gestudeerd.
2.2.
De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser niet aan de criteria van artikel 1a:1 Wajong voldoet en daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering.

Wat vindt de rechtbank?

3. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Eiser stelt dat hij voldoet aan de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en sub b, van de Wajong. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat het bestreden besluit onjuist is en dat het Uwv het met eiser eens is.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vastgesteld dat vanaf 1 juli 2015 het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt. Het Uwv heeft dit overgenomen in het bestreden besluit. Partijen zijn het hierover eens. De rechtbank zal dit daarom ook als uitgangspunt nemen.
3.3.
Op 30 januari 2015 heeft eiser zijn diploma gekregen en daarvoor heeft hij meerdere jaren gestudeerd. In het jaar vóór 1 juli 2015 heeft eiser dus meer dan zes maanden gestudeerd. Ook hierover zijn eiser en het Uwv het eens. Daarmee staat vast dat eiser in het jaar voorafgaand aan het moment waarop hij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft – 1 juli 2015 – meer dan zes maanden heeft gestudeerd. Met deze feiten is voldaan aan de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong.
3.4.
Het beroep van eiser slaagt.

Welke gevolgen heeft dit oordeel van de rechtbank?

4. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser aan de voorwaarden voldoet voor het recht op een Wajong-uitkering. De beslissing op bezwaar zal daarom worden vernietigd. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiser met ingang van de datum van de aanvraag, dat is 5 januari 2023, recht heeft op een Wajong-uitkering.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.998,- voor de procedure in bezwaar en beroep.
5. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024 door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.