ECLI:NL:RBMNE:2024:6188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11120492 UC EXPL 24-3544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van bonusregeling in arbeidsrelatie met indirecte kosten

In deze zaak vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2], beiden werkzaam bij [gedaagde] B.V., een verklaring voor recht over de uitleg van hun bonusregeling. De eisers stellen dat bij de berekening van hun bonussen over de jaren 2024 en volgende geen rekening gehouden mag worden met indirecte kosten, zoals SSC recharges. De gedaagde partij, [gedaagde] B.V., betwist dit en stelt dat een redelijke uitleg van de bonusregeling juist meebrengt dat deze kosten wel in aanmerking moeten worden genomen. De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van de bonusregeling inhoudt dat indirecte kosten bij de vaststelling van de Cash EBITDA moeten worden betrokken. De vordering van de eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De zaak heeft betrekking op de jaren 2021, 2022 en 2023, waarin de bonussen zijn vastgesteld zonder doorbelasting van indirecte kosten, maar de kantonrechter concludeert dat de nieuwe uitleg van de bonusregeling rechtmatig is.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11120492 \ UC EXPL 24-3544 MS/1270
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
gemachtigde: mr. J.C. Zevenberg,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H.B. Dekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met productie;
- de aanvullende productie van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ;
- de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn in dienst bij [gedaagde] . Zij ontvangen naast hun vaste salaris ook een variabele beloning, waarvoor een bonusregeling geldt. In de jaren 2021 en 2022 heeft bij de vaststelling van hun bonussen geen doorberekening van indirecte kosten plaatsgevonden. Dit had volgens [gedaagde] wel moeten gebeuren. [gedaagde] wil daarom bij de berekening van de bonus vanaf 2024 deze kosten in aanmerking nemen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verzetten zich hiertegen en stellen dat dit zo niet is afgesproken. Zij vorderen dat hun bonussen vanaf 2024 worden vastgesteld op de manier waarop dit in 2021, 2022 en 2023 is of wordt gedaan. De kantonrechter stelt [gedaagde] in het gelijk en oordeelt dat een redelijke uitleg van de bonusregeling meebrengt dat ook de indirecte kosten bij de vaststelling van de bonus moeten worden betrokken. De vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] wordt daarom afgewezen.

3.De achtergrond van de zaak

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn in 2012 respectievelijk 2009 in dienst getreden bij [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). De heer [A] was destijds eigenaar en directeur van dit bedrijf. [gedaagde] heeft in 2016 de aandelen in [onderneming] overgenomen. De activiteiten van [onderneming] zijn sindsdien als zelfstandige onderneming onder leiding van [A] voortgezet.
3.2.
In 2019 heeft [A] zijn werkzaamheden voor [onderneming] beëindigd. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn per 1 januari 2020 benoemd tot Executive Director [onderneming] B.V. Zij hebben met [gedaagde] voor het jaar 2020 afspraken gemaakt over hun beloning. Deze afspraken zijn vastgelegd in een brief van [gedaagde] van 17 januari 2020. In deze brief staat dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] naast hun vaste salaris van destijds respectievelijk € 6.250,-- en 8.200,-- bruto per maand in aanmerking zouden komen voor een variabele beloningsregeling (hierna: de bonusregeling). Deze regeling hield onder meer in dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] 2,5% van de Cash EBITDA (Earning Before Interest Tax Depreciation and Amortisation) van [onderneming] zouden ontvangen. Daarbij gold als uitgangspunt dat de Cash EBITDA die [gedaagde] en [onderneming] hanteren - kort gezegd - de Cash EBITDA is conform de boekhoudregels van [gedaagde] . [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op basis van deze bonusregeling over het jaar 2020 een bonus van € 35.073,-- bruto per persoon ontvangen.
3.3.
[onderneming] en [gedaagde] zijn per 31 december 2020 gefuseerd. [onderneming] is sindsdien geen zelfstandige onderneming meer en is een onderdeel van [gedaagde] geworden. [onderneming] zat eerst in een eigen pand, maar is per 1 oktober 2021 verhuisd naar een pand van [gedaagde] . De huurkosten van dit pand zijn vanaf die tijd door [gedaagde] betaald.
3.4.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde] zijn voor het jaar 2021 een nieuwe bonusregeling overeengekomen. Daarbij is onder meer afgesproken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen bonus meer zouden krijgen over de eerste € 600.000,-- van de Cash EBITDA maar in plaats daarvan ieder een verhoging van hun vaste salaris van € 15.000,-- zouden ontvangen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op basis van deze regeling over het jaar 2021 een bonus van € 33.130,-- bruto per persoon ontvangen.
3.5.
In 2022 is binnen de [gedaagde] groep een Shared Service Center (SSC) opgericht van waaruit de verschillende divisies en onderdelen van [gedaagde] worden ondersteund op het gebied van management, finance, HRO, facilitair en IT Support. De kosten hiervan worden binnen de organisatie van [gedaagde] op basis van zogenaamde ‘SSC recharges’ doorbelast.
3.6.
Voor het jaar 2022 zijn nieuwe afspraken gemaakt over de bonusregeling. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op basis hiervan over het jaar 2022 een bonus van € 39.291,-- bruto per persoon ontvangen. Ook voor het jaar 2023 is een bonusregeling overeengekomen.
3.7.
[onderneming] viel na de fusie per 31 december 2020 onder de divisie [naam gedaagde] [divisie 1] en is vanaf januari 2023 onder de divisie [naam gedaagde] [divisie 2] komen te vallen. De CEO en de CFO van [naam gedaagde] [divisie 2] hebben zich vervolgens ten aanzien van de bonusregeling op het standpunt gesteld dat de bonussen over de jaren 2021 en 2022 bij de divisie [divisie 1] te hoog waren vastgesteld. De reden hiervan was volgens [gedaagde] dat de weggevallen eigen huurlasten over 2021 en de besparing van eigen directe kosten door de ondersteuning vanuit SSC over 2022 wel waren toegerekend aan de divisie [divisie 1] , maar daarbinnen niet specifiek aan [onderneming] waren doorbelast.
3.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde] hebben vanaf 2023 discussies gevoerd over de uitleg van de bonusregeling. [gedaagde] heeft daarbij toegezegd dat er geen terugbetaling van de bonussen over de jaren 2021 en 2022 zou hoeven plaats te vinden en dat ook over het jaar 2023 de bonussen zouden worden berekend op basis van de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] berekende bedragen. [gedaagde] heeft aangekondigd dat zij met ingang van het jaar 2024 wel de bonusregeling zal gaan toepassen met doorbelasting van de SSC recharges. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn het hier niet mee eens en zijn daarom deze procedure gestart.

4.De beoordeling

De vordering en de onderbouwing daarvan
4.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen - samengevat - dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] bij het vaststellen van hun variabele beloning over de jaren 2024 en volgende de berekeningswijze dient toe te passen zoals die is toegepast over de jaren vóór 2024, waarbij voor de vaststelling van de Cash EBITDA de SSC recharges voor [onderneming] en andere (indirecte) kosten buiten beschouwing worden gelaten die niet vóór 2024 in aanmerking zijn genomen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen zich daarbij op het standpunt dat uit een redelijke uitleg van de overeengekomen bonusregeling (hierna: de bonusregeling) volgt dat bij het berekenen van de bonussen geen rekening wordt gehouden met deze kosten.
Het verweer
4.2.
[gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat uit een redelijke uitleg van de bonusregeling volgt dat juist wel rekening moet worden gehouden met de SSC recharges en dat de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarom moet worden afgewezen. [gedaagde] stelt subsidiair dat zij bevoegd is de bonusregeling eenzijdig te wijzigen en doet meer subsidiair een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
De SSC recharges moeten bij de vaststelling van de Cash EBITDA worden betrokken
4.3.
De kantonrechter deelt het standpunt van [gedaagde] dat een redelijke uitleg van de bonusregeling meebrengt dat de SSC recharges en andere indirecte kosten bij de vaststelling van de Cash EBITDA moeten worden betrokken. Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.
Toetsingskader uitleg bonusregeling
4.4.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de bonusregeling. De uitleg van deze regeling dient te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Volgens die maatstaf komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen (of de bewoordingen) mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het gaat dus om de gerechtvaardigde verwachtingen van partijen.
De bonusregeling strekt tot toekenning van een beloning voor de bijdrage in de winst
4.5.
[gedaagde] betoogt dat bij de uitleg van de bonusregeling als uitgangspunt moet worden genomen dat deze regeling ertoe strekt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een beloning ontvangen voor hun bijdrage in de winst van [onderneming] . Dit uitgangspunt is door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet betwist en blijkt ook uit de bewoordingen van de bonusregeling zelf. Voor de berekening van de bonussen wordt immers aangesloten bij de Cash EBITDA conform de boekhoudkundige regels van [gedaagde] . EBITDA is een afkorting van Earning Before Interest Tax Depreciation and Amortisation, oftewel winst vóór aftrek van rentekosten, belastingen, afschrijvingen en afboekingen. Omdat de Cash EBITDA gekoppeld is aan de winst, ligt het voor de hand dat bij het bepalen van de bonussen alle redelijke kosten worden meegenomen die volgens de boekhoudkundige regels van [gedaagde] bij het vaststellen van de cash EBITDA van [onderneming] in aanmerking moeten worden genomen.
De SSC recharges zijn redelijke kosten
4.6.
[gedaagde] heeft toegelicht hoe de SSC recharges volgens haar boekhoudkundige regels aan haar divisies [naam gedaagde] [divisie 2] en [naam gedaagde] [divisie 1] worden doorberekend en vervolgens aan [onderneming] kunnen worden toegerekend. Het gaat daarbij om de kostenposten Huur/facilitair, Finance, HR, ITS, Legal en risk en Management. Tussen partijen is niet in geschil dat deze SSC recharges op zich redelijke kosten zijn die bij het bepalen van de winst in aanmerking moeten worden genomen.
De totstandkoming van de bonusregeling
4.7.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen zich echter op het standpunt dat voor hen een afwijkende regeling is overeengekomen, in die zin dat bij het vaststellen de Cash EBITDA geen indirecte kosten zoals de SSC recharges in aanmerking zouden worden genomen. Zij verwijzen in de eerste plaats naar de wijze waarop de bonusregeling tot stand is gekomen. Dit was in het kader van de vervanging van [A] , waarbij het hun wens was om aan te sluiten bij het salaris dat [A] destijds verdiende.
4.8.
De wens van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om evenveel als [A] te verdienen is weliswaar een gezichtspunt dat meeweegt bij de uitleg van de bonusregeling, maar is op zichzelf echter onvoldoende om de bonusregeling zo uit te leggen dat bij het bepalen van de Cash EBITDA van [onderneming] afwijkende boekhoudkundige regels zouden gelden om tot het door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gewenste resultaat te komen. Om dit aan te nemen zijn concrete aanknopingspunten nodig, die ontbreken.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is namelijk niet gebleken dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde] bij de onderhandelingen over de bonusregeling over 2020 zijn overeengekomen dat bij de vaststelling van de Cash EBITDA geen rekening zou worden gehouden met SSC recharges of ander indirecte kosten. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat de doorbelasting van deze kosten rond 2020 nog niet aan de orde was, omdat [onderneming] toen nog een zelfstandige onderneming was en zelf bepaalde kosten had. Bij de vaststelling van de Cash EBITDA werd daarom binnen [onderneming] rekening gehouden met de kosten die [onderneming] zelf had gemaakt.
4.10.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben op de zitting gesteld dat er vanaf 2016 al indirecte kosten waren die [gedaagde] niet bij [onderneming] in rekening bracht. [gedaagde] heeft dit echter betwist en [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben deze stelling onvoldoende nader onderbouwd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [onderneming] zelf de kosten droeg die zij voor het genereren van haar omzet moest maken en dat er rond 2020 nog geen sprake was van doorbelasting van kosten die door [gedaagde] werden gemaakt.
De uitvoering van de bonusregeling
4.11.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat bij de uitleg van de bonusregeling ook rekening moet worden gehouden met de wijze waarop de regeling in de loop van de jaren is toegepast. Dit is de afgelopen jaren steeds hetzelfde geweest, dus zonder doorbelasting van indirecte kosten. De enige uitzondering hierop waren de huurkosten, die in 2021 nog slechts gedeeltelijk en daarna niet meer zijn doorbelast.
4.12.
Ook dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat er met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is afgesproken dat de indirecte kosten niet hoefden te worden doorbelast. [gedaagde] heeft namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat dit van haar kant geen bewuste keuze is geweest. Zij heeft toegelicht dat de eigen kosten van [onderneming] vanaf 2021 zijn verminderd door het wegvallen van de huurkosten en vanaf 2022 ook nog eens door de invoering van het Shared Service Center. Deze kosten zijn dus verschoven van [onderneming] naar [gedaagde] en zijn per ongeluk in 2021 en 2022 niet intern aan [onderneming] doorbelast. Dit kwam omdat de bonussen van andere werknemers van [gedaagde] worden vastgesteld op basis van de resultaten van de [gedaagde] groep als geheel. Om die reden hoefde er binnen de divisies van [gedaagde] geen verdere doorbelasting van SSC recharges plaats te vinden naar de verschillende units waar deze werknemers werkzaam zijn. Na de fusie tussen [gedaagde] en [onderneming] is dit anders geworden: immers voor de bonusregeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (en alleen voor die van hen) geldt dat de bonussen worden vastgesteld op basis van de resultaten van [onderneming] - en dus niet van [gedaagde] als groep -, waardoor doorbelasting van de SSC recharges naar deze unit nodig is. Dit is in de jaren 2021 en 2022 ten onrechte nog niet onderkend.
De aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de uitleg van de bonusregeling
4.13.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] betogen ten slotte dat de uitleg die zij aan de bonusregeling geven leidt tot een aannemelijk rechtsgevolg, namelijk een bonus die door de jaren heen steeg, en de uitleg die [gedaagde] aan de bonusregeling geeft niet. Zij stellen in dit verband dat de bonussen vanaf 2019 tot en met 2023 redelijk in de pas liepen met de vastgestelde Cash EBITDA en de gerealiseerde omzetgroei. Als bij de vaststelling van de Cash EBITDA wel de SSC recharges zouden zijn doorbelast, dan zou er in 2020 helemaal geen aanspraak zijn geweest op een bonus en over de jaren daarna slechts een minimaal bedrag. Dit terwijl de omzet en de resultaten van [onderneming] vanaf 2019 substantieel zijn gestegen. De bonus over 2022 zou dan ongeveer € 17.500,-- minder zijn dan de bonus over 2019 en 2020, toen [onderneming] nog een zelfstandige entiteit was en al haar kosten die bij haar omzet hoorden waren opgenomen in de Cash EBITDA. Volgens [eiser sub 1] en [eiser sub 2] blijkt hieruit dat [gedaagde] op een andere wijze dan voorheen kosten aan [onderneming] toerekent.
4.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is echter niet gebleken dat de bonussen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op basis van de nieuwe berekening effectief minder zijn geworden. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat in 2022 een deel van het variabele loon van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vast is geworden. Het is gelet hierop niet onlogisch dat de hoogte van hun bonussen zouden zijn gedaald wanneer de SSC recharges in aanmerking waren genomen. [gedaagde] heeft verder gesteld dat de omzet van [onderneming] door de jaren heen weliswaar is gestegen, maar dat de kosten om deze omzet te genereren ook zijn gestegen als gevolg van een algemene stijging van de prijzen. [gedaagde] heeft toegelicht dat Facility (huur, servicekosten en receptiemedewerkers) en IT (laptops, hardware en licenties) daarbij de grootste kostenposten zijn. Deze kosten kwamen eerst voor rekening van [onderneming] en zijn later bij SSC zijn komen te liggen. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben dit niet gemotiveerd weersproken. De omstandigheid dat de bonussen, berekend volgens de uitleg die [gedaagde] aan de bonusregeling geeft, vanaf 2019 geen stijgende lijn laten zien, betekent daarom niet dat de uitleg die [gedaagde] aan de bonusregeling geeft tot een onaannemelijk rechtsgevolg leidt en de uitleg die [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daaraan geven wel een aannemelijk rechtsgevolg heeft.
Conclusie
4.15.
De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bonusregeling zo moet worden uitgelegd dat bij de vaststelling van de Cash EBITDA op grond van de bonusregeling ook de SSC recharges en andere indirecte kosten moeten worden betrokken. Dat betekent dat de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Op de andere verweren van [gedaagde] hoeft daarom niet meer te worden ingegaan.
Kosten
4.16.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,--
(2 punten × € 406,--)
- nakosten
135,--
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,--
4.17.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 947,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.