ECLI:NL:RBMNE:2024:6185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/6474
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar door de Dienst Toeslagen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanpassing van zijn zorgtoeslag, waarbij de Dienst Toeslagen op 5 oktober 2023 een besluit nam. In de beslissing op bezwaar van 9 november 2023 werd de toeslag op een hoger bedrag vastgesteld, maar het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was. De Dienst Toeslagen heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat zij geen onrechtmatigheid heeft begaan, omdat zij niet beschikte over de juiste informatie ten tijde van het besluit. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de kostenvergoeding terecht is, maar dat de motivering in de beslissing op bezwaar te beperkt was. De rechtbank past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe om het motiveringsgebrek te passeren.

De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , Duitsland, eiser

(gemachtigde: L.J.E. de Boer),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [gemeente]

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten in bezwaar.
1.1.
De Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 5 oktober 2023 het voorschot voor de zorgtoeslag van eiser aangepast. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 9 november 2023 is de toeslag op een hoger bedrag vastgesteld. Het verzoek om vergoeding van proceskosten is daarbij afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. Namens de Dienst Toeslagen waren [A] en [B] aanwezig.

Waar gaat het om?

2. Besluiten over de zorgtoeslag baseert de Dienst Toeslagen op informatie van de Belastingdienst. Besluitvorming vindt plaats door middel van een geautomatiseerd proces, waarbij besluiten op een latere datum worden gedateerd dan waarop zij worden bekendgemaakt.
2.1.
Voor het besluit van 5 oktober 2023 is gebruik gemaakt van informatie uit de aangifte van de partner van eiser. Informatie uit de aangifte van eiser zelf is daar nog niet in verwerkt. Na de vaststelling van het besluit heeft de Dienst Toeslagen deze informatie alsnog ontvangen. Op basis van die informatie is de beslissing op bezwaar vastgesteld.
2.2.
Hoewel de beslissing op bezwaar tegemoetkomt aan het bezwaar van eiser, is het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar afgewezen. In de beslissing op bezwaar is dit gemotiveerd door te verwijzen naar het wettelijk criterium zoals opgenomen in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de vergoeding van de kosten.
2.3.
De rechtbank zal in deze zaak beoordelen of de Dienst Toeslagen de vergoeding van de kosten terecht heeft afgewezen.

Hoe toetst de rechtbank?

3. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten uitsluitend vergoed als daarom is gevraagd en als de herroeping van het besluit het gevolg is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3.1.
In dit geval heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten. De rechtbank moet daarom alleen nog beoordelen of het besluit van 5 oktober 2023 in bezwaar is herroepen als gevolg van een aan de Dienst Toeslagen te wijten onrechtmatigheid.

Wat vindt de rechtbank?

4. De rechtbank vindt dat eiser in deze zaak geen gelijk heeft. Dat betekent dat de rechtbank het eens is met de beslissing van de Dienst Toeslagen om de kosten niet te vergoeden. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dat vindt.
4.1.
Eiser stelt dat sprake is van een aan de Dienst Toeslagen te wijten onrechtmatigheid, omdat de juiste informatie over het inkomen van eiser al in zijn aangifte was gemeld en dus ten tijde van het nemen van het besluit van 5 oktober 2023 al bij de Belastingdienst bekend was. Echter, zoals de Dienst Toeslagen in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht, is de Dienst Toeslagen geen onderdeel van de Belastingdienst. Pas als de Belastingdienst informatie aanlevert bij de Dienst Toeslagen, kan die informatie in de besluitvorming worden betrokken. In dit geval beschikte de Dienst Toeslagen ten tijde van het nemen van het besluit van 5 oktober 2023 nog niet over de informatie die wel al bij de Belastingdienst bekend was. Dit is geen onrechtmatigheid die aan de Dienst Toeslagen te wijten is.
4.2.
Deze uitleg blijkt niet uit de beslissing op bezwaar van 9 november 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering in de beslissing op bezwaar te beperkt. Daarin wordt immers alleen het wettelijk criterium weergegeven, maar niet toegelicht hoe dat criterium hier wordt toegepast. De uitleg waarom geen sprake is van een aan de Dienst Toeslagen te wijten onrechtmatigheid, is pas in het verweerschrift en ter zitting gegeven. Daarbij heeft de Dienst Toeslagen ter zitting ook toegelicht dat in andere gevallen wel een uitgebreidere motivering wordt gegeven. Als daar in dit geval ook voor was gekozen, had eiser waarschijnlijk geen beroep ingesteld.
4.3.
Omdat de motivering alsnog is uitgewerkt in het verweerschrift en verder is toegelicht tijdens de zitting, passeert de rechtbank het motiveringsgebrek in de beslissing op bezwaar met toepassing van artikel 6:22 Awb. De rechtbank zal de Dienst Toeslagen wel te veroordelen in de kosten van het beroep en het griffierecht.

Welke gevolgen heeft dit oordeel van de rechtbank?

5. De rechtbank vindt gezien het voorgaande dat het besluit van de Dienst Toeslagen om geen proceskostenvergoeding toe te kennen klopt. Wel had dit beter kunnen worden gemotiveerd. Omdat de rechtbank dit motiveringsgebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb passeert, zal de rechtbank de Dienst Toeslagen opdragen het griffierecht en de proceskosten in beroep te vergoeden.
5.1.
Het te vergoeden griffierecht bedraagt € 50,-.
5.2.
De te vergoeden proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Nu het primaire besluit in stand blijft, worden de proceskosten in bezwaar niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.