ECLI:NL:RBMNE:2024:6170
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WW-uitkering na beëindiging dienstverband en eigen toedoen van de werknemer
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2024, wordt het beroep van de werkgever tegen de beslissing van het UWV beoordeeld. De werknemer, die als Assetmedewerker Groen werkte, had zijn tijdelijke dienstverband niet willen verlengen en vroeg vervolgens een WW-uitkering aan. Het UWV had vastgesteld dat de werknemer recht had op deze uitkering, omdat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid. De werkgever was het hier niet mee eens en stelde dat de werknemer verwijtbaar werkloos was omdat hij geen aanbod had gedaan om het tijdelijke dienstverband om te zetten in een vast dienstverband. De rechtbank oordeelt dat de werknemer door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden, maar dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van de werknemer kon worden gevergd. De rechtbank constateert een gebrek in het besluit van het UWV, maar oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd omdat niemand hierdoor benadeeld is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitbetaling van de WW-uitkering aan de werknemer.