ECLI:NL:RBMNE:2024:617

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23/5936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van woning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 25 januari 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, een B.V. uit Nieuwegein, heeft bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein is opgelegd. Deze last betreft het beëindigen van het gebruik van een woning als onderwijslocatie, wat volgens het college in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de begunstigingstermijn van de last op 1 januari 2024 is verstreken. Verzoekster heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, die door het college is geweigerd. De voorzieningenrechter overweegt dat de last onder dwangsom in strijd is met de woonbestemming en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving zouden uitsluiten. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, maar de voorzieningenrechter schorst de begunstigingstermijn tot twee weken na de uitspraak, zodat verzoekster meer tijd heeft om haar bedrijfsactiviteiten aan te passen. De uitspraak benadrukt dat de rol van de voorzieningenrechter is om spoedeisende maatregelen te treffen en niet om uitleg te geven over wettelijke bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5936

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein (het college), verweerder
(gemachtigde: mr. A. el Bouziri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen tegen een last onder dwangsom die het college op 20 oktober 2022 aan verzoekster heeft opgelegd. De begunstigingstermijn is meerdere malen door het college verlengd.
2. De last ziet op het beëindigen van het gebruik van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning), als onderwijslocatie voor het geven van opleidingen, trainingen en adviezen op onderwijsgebied ten behoeve van de gezondheid, in het algemeen en dermatologisch gebied in het bijzonder, en het organiseren van congressen in de gezondheidszorg te staken en gestaakt te houden. Het gebruik van de woning als cursuslocatie is volgens het college in strijd met de ter plaatse geldende bestemming ‘Woondoeleinden’. De geconstateerde bedrijfsactiviteiten vallen volgens het college niet onder de bepalingen van een aan-huis-verbonden beroep in de zin van het bestemmingsplan behorende bij de geldende beheersverordening.
3. Verzoekster is het niet eens met de last onder dwangsom en heeft hiertegen op 11 november 2022 bezwaar gemaakt. Zij heeft op 7 juni 2023 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het zakelijk gebruik van een deel van de woning waarbij het gebruik voor diensten is beperkt tot 74 m² vloeroppervlakte. Hierop heeft college het handhavingstraject opgeschort tot het moment dat er een besluit op de aanvraag is genomen.
4. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 12 september 2023 geweigerd. In het weigeringsbesluit heeft het college aangegeven dat het geven van cursussen onder een maatschappelijke dienst valt, maar dat het geven van cursussen in de aangevraagde vorm niet onder een aan-huis-verbonden beroep valt als bedoeld in de planregels en daarmee in strijd blijft met de ter plaatse geldende woonbestemming. Het college is voorts niet bereid medewerking te verlenen aan een planologische afwijking, nu zij de functie stedenbouwkundig niet wenselijk acht op de locatie, omdat het afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving.
5. Verzoekster heeft tegen dit weigeringsbesluit bezwaar gemaakt omdat zij meent dat de activiteiten waarvoor zij een aanvraag heeft ingediend, past binnen de voor de bestemming geldende regels over een aan-huis-verbonden beroep.
6. Omdat de begunstigingstermijn van de last op 1 januari 2024 is verstreken en het college nog geen besluit heeft genomen op haar bezwaarschrift, heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster vraagt een voorziening te treffen omdat zij meent dat de last niet in stand kan blijven.
In de bezwaarprocedure heeft al wel een hoorzitting plaatsgevonden, maar de bezwaarschriftencommissie moet nog een advies geven.
7. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift en de begunstigingstermijn verlengd tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
8. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college. Namens het college waren ook aanwezig mr. Y. Dofferhof, jurist, en drs. [A] , beleidsadviseur ruimtelijke.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
10. De voorzieningenrechter vindt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening. Het spoedeisend belang is erin gelegen dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom af liep op 1 januari 2024, welke door het college is opgeschort tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. Op dat moment dient verzoekster haar bedrijfsactiviteiten aan de [straat] te staken en gestaakt te houden. Tijdens de zitting heeft verzoekster toegelicht dat dit grote (financiële) gevolgen heeft voor haar onderneming en dat zij zal moeten uitwijken naar een andere locatie waar zij haar cursussen, die al staan gepland, kan voortzetten.
Beoordelingskader
11. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het besluit waartegen bezwaar is gemaakt zodanig gebrekkig is dat het in heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen daarom als eerste of de bezwaargronden van verzoekster een redelijke kans van slagen hebben en tot herroeping van de last onder dwangsom kunnen leiden. Vervolgens weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is dat het besluit waartegen bezwaar is gemaakt in stand kan blijven, hoe minder ruimte er bij deze belangenafweging is voor de belangen van verzoekster.
Voorts is van belang te benadrukken dat de rol van de voorzieningenrechter erin is gelegen om spoedeisende ordemaatregelen te treffen indien daartoe een noodzaak bestaat. Het is veder niet de rol van de voorzieningenrechter om uitleg te geven over de invulling van bepalingen uit wettelijke kaders.
Inwerkingtreding Omgevingswet
12. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
13. Ten aanzien van de vraag of in een bepaalde situatie handhavend mag worden opgetreden, geldt dat op het college een beginselplicht tot handhaving rust. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om hiertegen op te treden, in beginsel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor van handhaving moet worden afgezien.
14. De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet langer in geschil is dat het verrichten van de cursusactiviteiten, zoals die voor het opleggen van de last zijn geconstateerd, in strijd is met woonbestemming. Aldus is sprake van een overtreding van het bestemmingsplan en de daarbij behorende beheersverordening.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat er van handhaving moet worden afgezien. Van concreet zicht op legalisatie is geen sprake gelet op het weigeringsbesluit van 12 september 2023.
15. Verzoekster meent dat de opgelegde last niet in stand kan blijven, omdat deze te verstrekkend is, nu de last elke vorm van onderwijsactiviteiten uitsluit. De vraag of de last daadwerkelijk te verstrekkend is, waar de voorzieningenrechter wel enige aanknopingspunten voor ziet, is echter een onderdeel dat bij de beoordeling van het bezwaar van verzoekster tegen de last onder dwangsom, aan de orde kan komen. Een dergelijk eventueel gebrek leent zich bij uitstek voor herstel in de bezwaarfase. Dit rechtvaardigt, anders dan verzoekster vraagt, niet dat op dit moment een voorlopige voorziening moet worden getroffen waarbij de last wordt geschorst. Immers, het eventuele gebrek in de formulering van de last betekent niet dat het college niet handhaven mocht optreden tegen de geconstateerde overtreding. Daarbij komt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een noodzaak moet bestaan. Nu verzoekster ter zitting heeft toegelicht dat zij de vorm van onderwijsactiviteiten die het college wél in overeenstemming acht met de bestemming, het één op één of één op twee cursus geven, niet van plan is om de komende tijd uit te oefenen.
15. Verzoekster heeft in haar verzoek verder nog aangegeven dat zij een oordeel van de voorzieningenrechter wenst over het voorgenomen gebruik en de concrete invulling van het gebruik. Zij zou graag zien dat de voorzieningenrechter een oordeel geeft over de vraag of zij binnen de eerder aangevraagde 75 m² vloeroppervlakte haar bedrijfsactiviteiten kan voortzetten en daarmee voldoet aan de bepalingen over een aan-huis-verbonden beroep. Nog daargelaten dat deze (spoed)procedure zich niet leent voor het beantwoorden van vragen over de uitleg van planregels, is dit een vraag die speelt in het kader van de weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning en die niet ter beoordeling voorligt in deze procedure over de last onder dwangsom. De door verzoekster gevraagde duidelijkheid kan om deze redenen niet worden gegeven.
Belangenafweging
17. Hoewel niet is gebleken van onherstelbare gebreken in de besluitvorming, kan het belang van een partij desondanks aanleiding geven om een voorziening te treffen. Het college heeft de begunstigingstermijn opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Zonder verdere voorziening betekent dit dat verzoekster op de dag na deze uitspraak bij voortzetting van haar bedrijfsactiviteiten een dwangsom verbeurt. Gelet op de toelichting van verzoekster ter zitting wat zij moet regelen op het moment dat zij haar bedrijfsactiviteiten moet staken, acht de voorzieningenrechter het redelijk om de begunstigingstermijn verder op te schorten tot twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij de afweging om deze voorziening te treffen speelt een rol dat het college de termijn meermaals heeft verlengd en er geen omstandigheden (zoals recente overlastmeldingen) zijn die maken dat de bedrijfsactiviteiten per direct moeten worden gestaakt. Door het treffen van deze voorziening heeft verzoekster meer ruimte om maatregelen te treffen om het strijdig gebruik op locatie te staken. In het treffen van deze voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre toe dat de begunstigingstermijn wordt opgeschort tot twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Spee, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.