ECLI:NL:RBMNE:2024:6169

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/2393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering per 5 december 2022 beoordeeld. Eiseres ontving een ZW-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot deze uitkering te beëindigen op basis van de conclusie dat zij meer dan 65% van haar eerdere loon kan verdienen. Eiseres ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld en diverse medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar standpunt dat haar beperkingen niet adequaat zijn beoordeeld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd zijn. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv. De rechtbank concludeert dat de ZW-uitkering van eiseres terecht is beëindigd, omdat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking of andere beperkingen die een voortzetting van de uitkering rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af, inclusief het verzoek om vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024. Eiseres heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 5 december 2022.
2. Eiseres ontving een ZW-uitkering. Het Uwv heeft met het besluit van 29 september 2022 aan eiseres laten weten dat deze uitkering per 5 december 2022 wordt beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres is het hier niet mee eens en is daarom tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Met de beslissing op bezwaar van 23 maart 2023 (het bestreden besluit) is het Uwv bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
2.1.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft daarna op 14 juli 2023 medische informatie ingediend. Het Uwv heeft op 28 augustus 2023 een reactie daarop ingediend met een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van diezelfde datum. Eiseres heeft ook op 7 september 2023 medische informatie ingediend. Eiseres heeft verder op 27 oktober 2023 medische informatie ingediend, waarop heeft het Uwv gereageerd met een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2023. Daarna heeft eiseres op 12 januari 2024 een aanvullend beroepschrift met medische informatie ingediend.
2.2.
De behandeling van het beroep op zitting stond gepland op 25 januari 2024. Eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv zijn verschenen. De rechtbank heeft op de zitting beslist de behandeling van het beroep op zitting aan te houden. Tijdens de zitting bleek de brief van 7 september 2023 met medische informatie niet te zijn doorgestuurd naar het Uwv. Verder heeft eiseres op de zitting aangegeven informatie van haar behandelend psycholoog te willen inbrengen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld de informatie over te leggen en het Uwv is in de gelegenheid gesteld om na ontvangst van de brief van eiseres van 7 september 2023, en de informatie van de psycholoog een schriftelijke reactie van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep in te dienen.
2.3.
Na de aanhouding heeft eiseres op 1 maart 2024 de medische informatie van de behandeld psycholoog ingebracht. Het Uwv heeft op 19 maart 2024 een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2024 ingebracht met een reactie op de medische informatie. Eiseres heeft op 16 april 2024 een schriftelijke reactie ingediend met aanvullende informatie van de behandelend psycholoog.
2.4.
De rechtbank de behandeling van het beroep op de zitting van 1 augustus 2024 voortgezet. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 5 december 2022, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 5 december 2022.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres was werkzaam als proefdierverzorger in opleiding voor 35,86 uur per week. Het arbeidscontract is op 31 augustus 2021 beëindigd. Aansluitend op de uitkering die eiseres op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) van 16 juli 2021 tot 5 november 2021 ontving, heeft eiseres zich op 5 november 2021 ziekgemeld. Met ingang van 5 november 2021 heeft eiseres een ZW-uitkering ontvangen.
5. Om te beoordelen of iemand na een jaar nog recht heeft op een ZW-uitkering wordt na één jaar ziekte een zogenoemde Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) uitgevoerd. De beoordeling bestaat uit een onderzoek door een verzekeringsarts en een onderzoek door een arbeidsdeskundige. Deze onderzoeken hebben geleid tot de besluiten zoals deze zijn vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
De standpunten van partijen
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres vindt dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat. Als gevolg van de continue zenuwpijn in haar buik, die uitstraalt naar de ribben en benen, is sprake van ernstige beperkingen in het dagelijks leven. Eiseres wijst daarbij op beperkingen ten aanzien van tillen, dragen, buigen, bukken, fietsen, staan, lopen en traplopen. Verder kan zij niet lang zitten en moet zij constant wisselen van houding om de pijn enigszins te verlichten. De pijn verergert bij activiteiten. Eiseres geeft ook aan door de pijn slecht te slapen en vermoeid te zijn, waardoor een urenbeperking en een beperking ten aanzien van werktijden moeten worden aangenomen. Daarnaast moeten aanvullende beperkingen worden aangenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, vanwege haar psychische klachten. Ter ondersteuning van haar standpunten heeft eiseres diverse medische stukken van haar behandelaars ingediend.
Het standpunt van het Uwv
7. Het Uwv ziet in wat eiseres aanvoert en in de medische stukken die in beroep zijn overgelegd geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen.
Beoordelingskader
8. Bij de beoordeling van het besluit van het Uwv is van belang dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Dat kan anders zijn in het geval waarin eiseres aanvoert (en zo nodig aannemelijk maakt) dat deze rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsequenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling geldt dat eiseres in beginsel niet kan volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan door de (verzekerings-)artsen van het Uwv is aangenomen. Zij zal dat standpunt moeten onderbouwen. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De medisch inhoudelijke beoordeling
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
9.1.
Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 22 augustus 2022 en het rapport van 23 februari 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij de forse pijnklachten van eiseres onderkennen. Voor de pijnklachten heeft de primaire verzekeringsarts beperkingen aangenomen in rubriek 3 (fysieke omgevingseisen), rubriek 4 (dynamische handelingen) en rubriek 5 (statische houdingen) in de FML van 22 augustus 2022. Er is volgens de primaire verzekeringsarts verder geen medische indicatie voor een urenbeperking op grond van de standaard (de rechtbank begrijpt: de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid), als rekening wordt gehouden met de aangenomen beperkingen. Aanvullend blijkt uit het dagverhaal geen structureel verhoogde slaapbehoefte overdag. De beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in zijn rapport van 23 februari 2023 dat eiseres evident fors beperkt is te achten op met name fysiek vlak, maar dat er ook gelet op alle beschikbare informatie onvoldoende steekhoudende medische argumenten zijn die verdergaande beperkingen onderbouwen dan de beperkingen die door de primaire verzekeringsarts zijn aangenomen.
9.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom de door eiseres overgelegde stukken geen aanleiding geven voor een ander medisch oordeel over de fysieke klachten van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich volgens de rechtbank met juistheid op het standpunt gesteld dat de stukken van gynaecoloog [A] en chirurg oncoloog [B] zien op medische feiten rondom (het onderzoek naar) de buikpijnklachten die al bekend waren bij de herbeoordeling in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de brief van anesthesioloog [C] wordt de ingezette pijnbehandeling eind 2022 beschreven en de brief van chirurg [D] bevat informatie over de operatieve neurolyse behandeling in maart 2022. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn toelichting dat deze behandelingen en operatie zien op de buikpijnklachten en de diagnose ACNES die al bekend waren. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er daarom ook in volgen dat de behandeling en operatie op zichzelf geen verdergaande beperkingen op de datum in geding rechtvaardigen. De rechtbank vindt daarnaast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar heeft geconcludeerd dat de beperkingen die zijn aangenomen in lijn zijn met de bevindingen van gynaecoloog [E] . Uit deze informatie kan niet worden opgemaakt dat voor eiseres meer of andere beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
9.3.
Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het Uwv een urenbeperking of beperking voor werktijden had moeten aannemen. Wel ziet de rechtbank in de brief van 11 november 2021 van gynaecoloog [A] terug dat eiseres ook ten overstaan van hem aangeeft slecht te slapen door de pijn, maar de rechtbank ziet in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze klacht van eiseres bekend was ten tijde van de heroverweging in bezwaar. Deze informatie is op zichzelf daarom onvoldoende voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv over de duurbelastbaarheid.
9.4.
Wat betreft de psychische klachten bevat de ingebrachte medische informatie onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat deze zodanig waren op de datum in geding dat dit zou moeten leiden tot het aannemen van beperkingen op het vlak van sociaal en persoonlijk functioneren. Volgens eiseres blijkt uit de informatie van de psycholoog dat zij al langer psychische klachten heeft, ook voor de datum in geding. Door wachtlijsten is behandeling weliswaar pas laat mogelijk geweest, maar dit doet er niet aan af dat de klachten al bestonden. De rechtbank ziet in de informatie bij de aanmeldingsklachten omschreven dat eiseres na de bevalling gelijk psychologische hulp heeft gezocht en op de wachtlijst heeft gestaan bij de POH-GGZ, door wie zij is verwezen naar Spectrum. In welke mate de klachten ook echt moeten leiden tot beperkingen hangt echter af van de vraag in hoeverre deze klachten naar objectieve maatstaven tot beperkingen leiden.
In reactie op de ingebrachte informatie van psycholoog [F] van 24 en 25 oktober 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat daarin en ondanks de belaste traumatische voorgeschiedenis van eiseres geen aanleiding wordt gezien verdere beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst daarvoor naar de bevindingen die twee maanden na de datum in geding, tijdens de hoorzitting van 22 februari 2023, zijn verkregen. Eiseres had toen een normaal modulerend affect, kon haar klachten voldoende verwoorden, de aandacht en concentratie was ongestoord en het denken wat betreft vorm inhoud en tempo ook normaal. Daarin kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn ook in lijn met de bevindingen uit het psychisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts dat ongeveer 3,5 maand voor de datum in geding (op 22 augustus 2023) tijdens een spreekuurcontact heeft plaatsgevonden. De intake die op 24 oktober 2024 bij de psycholoog heeft plaatsgevonden en het verslag van de psycholoog van de behandeling van 10 april 2024 zijn van ruim na de datum in geding, terwijl uit de informatie niet kan worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een verkeerd beeld had van de psychische toestand en belastbaarheid van eiseres op de datum in geding.
De arbeidsdeskundige beoordeling
10. Eiseres stelt dat de geduide functies haar belastbaarheid overschrijden, omdat zij moet kunnen wisselen van houding en zij niet in staat is om het werk te bereiken omdat zij met haar beperkingen niet kan lopen, fietsen of met het openbaar vervoer kan reizen. De rechtbank volgt eiseres daarin, omdat daarvoor geen beperkingen zijn aangenomen. De arbeidsdeskundigen van het Uwv gaan bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid immers uit van de beperkingen en belastbaarheid die in de FML zijn vastgelegd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 maart 2023 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat de belastbaarheid van eiseres in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De stelling van eiseres dat de functies niet geschikt zijn omdat zij niet representatief kan verschijnen op de werkplek, is door haar niet verder onderbouwd en vindt de rechtbank niet aannemelijk.
Deskundigenverzoek
11. Eiseres heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijke deskundige (een reumatoloog of verzekeringsarts) te benoemen in deze zaak. Aangezien de door eiseres ingebrachte medische informatie bij de rechtbank niet zorgt voor twijfel over de medische beoordeling door het Uwv, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het Uwv heeft terecht de ZW-uitkering van eiseres beëindigd per 5 december 2022. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.