ECLI:NL:RBMNE:2024:6168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
10959921 \ UC EXPL 24-1478
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit onverschuldigde betaling in huurgeschil met afwijzing van incassokosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en zijn verhuurder, aangeduid als [gedaagde] B.V. De eiser vorderde een bedrag van € 17.109,16, vermeerderd met rente en kosten, op basis van onverschuldigde betaling. De eiser stelde dat hij te veel huur had betaald, omdat de kantonrechter in een eerder vonnis de huurprijs had vastgesteld op een lager bedrag dan wat hij maandelijks aan huur had betaald. De gedaagde betwistte de hoofdsom niet, maar voerde verweer tegen de gevorderde incassokosten en de uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiser toewijsbaar was, omdat de gedaagde het totaalbedrag van € 17.789,14 onverschuldigd had ontvangen. De kantonrechter wees de vordering toe en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 16 december 2023, omdat de gedaagde in verzuim was geraakt na een verzoek tot betaling. De vordering van de eiser om incassokosten te vergoeden werd afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden waren verricht.

De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.034,00 bedroegen. De kantonrechter weigerde de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen, omdat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een restitutierisico. De beslissing van de kantonrechter geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt, mocht er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10959921 \ UC EXPL 24-1478
Vonnis van 11 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. P.K. Singh,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.G. Blokziel.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 februari 2024
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat op 21 augustus 2024 een vonnis zou worden uitgesproken. Wegens omstandigheden is deze datum verschoven naar vandaag.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiser] vordert € 17.109,16 vermeerderd met rente en kosten van zijn verhuurder [gedaagde] . Volgens [eiser] is [gedaagde] dit bedrag verschuldigd omdat de kantonrechter de huurprijs van de door [eiser] gehuurde woonruimte, op een lager bedrag heeft vastgesteld dan wat hij maandelijks aan huur heeft betaald aan [gedaagde] . [gedaagde] betwist de hoofdsom niet, maar voert wel verweer tegen de gevorderde incassokosten en uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De kantonrechter wijst de vordering ter hoogte van € 17.109,16 toe en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

Vordering [eiser] van € 17.109,16 wordt toegewezen
3.1.
Om te beginnen staat vast dat [eiser] tot aan december 2023 in totaal € 17.789,14 onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] . In het vonnis van 29 november 2023 heeft de kantonrechter de huurprijs van de door [eiser] gehuurde woonruimte per 1 mei 2021 vastgesteld op € 542,50. Omdat [eiser] bij aanvang van de huurovereenkomst € 1.100 per maand betaalde aan huur, heeft hij de implicaties van dit vonnis voor zijn vordering op [gedaagde] als volgt onderbouwd.
Periode
Onverschuldigd betaald per maand
Totaal
5-2021 t/m 5-2022
(€ 1.100 - € 542,50) = € 557,50
€ 7.247,50
6-2022 t/m 4-2023
(€ 1.133 [1] - € 542,50) = € 590,50
€ 6.495,50
5-2023 t/m 11-2023
(€ 1.133 - € 554,98 [2] ) = € 578,02
€ 4.046,14
Totaal
€ 17.789,14
3.2.
Omdat deze onderbouwing niet wordt betwist door [gedaagde] , komt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] het gestelde totaalbedrag aan [eiser] is verschuldigd op grond van artikel 6:203 BW. [eiser] woont op dit moment nog steeds in de bij [gedaagde] gehuurde woonruimte en heeft blijkbaar met toestemming van [gedaagde] , zijn verschuldigde huur over februari verrekend met zijn vordering. Dit heeft hij gedaan door zijn huur en servicekosten samen af te trekken van het door [gedaagde] verschuldigde bedrag. Na aftrek van deze € 679,98, blijft er een bedrag van € 17.109,16 over. [3]
Verrekeningen na februari 2024 worden buiten beschouwing gelaten
3.3.
In de dagvaarding bedraagt de door [eiser] gevorderde hoofdsom € 17.109,16. Wat er vervolgens is verrekend is voor de toewijzing van dit bedrag niet relevant. [eiser] heeft zijn vordering namelijk niet heeft gewijzigd naar aanleiding van die verrekeningen en de kantonrechter weet ook niet wat dan de resterende vordering door de verrekening op dit moment precies is. Hierom laat de kantonrechter de eventuele verrekeningen van na de dagvaarding buiten beschouwing. Maar het spreekt vanzelf dat [eiser] na dit vonnis niet kan innen wat hij door verrekening al heeft geïnd.
3.4.
In haar conclusie van dupliek beroept [gedaagde] zich op een beding uit de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden, waarmee verrekening wordt uitgesloten. Zij voegt daaraan toe dat verrekening niet mogelijk is, als zij daarvoor geen toestemming gaf. Omdat de kantonrechter de verrekening buiten beschouwing laat, hoeft hij hierover geen knoop door te hakken. Maar het gaat in deze procedure om een particuliere huurder tegenover een professionele verhuurder en dan wordt een dergelijk beding op grond van artikel 6:237 sub g BW vermoed onredelijk bezwarend te zijn, wat tot vernietiging kan leiden.
Wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 16 december 2023
3.5.
De wettelijke rente over € 17.109,16 wordt toegewezen vanaf 16 december 2023 omdat [gedaagde] vanaf die datum in verzuim is. Vast staat namelijk dat [gedaagde] op 30 november 2023 per mail is gevraagd om binnen 15 dagen na ontvangst van die mail te betalen, en dat zij dit vervolgens niet heeft gedaan.
Vordering incassokosten wordt afgewezen
3.6.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.153,00 aan incassokosten wordt afgewezen. Allereerst merkt de kantonrechter op dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit incassokosten) niet van toepassing is omdat de vordering van [eiser] is gebaseerd op onverschuldigde betaling. De vraag of de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, wordt in zulke gevallen getoetst aan het Rapport BGK-integraal. Hiervoor is, in tegenstelling tot het Besluit incassokosten, vereist dat [eiser] stelt en onderbouwt dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Dat er alleen een sommatiebrief is verstuurd, is niet voldoende om de vordering toe te wijzen en meer heeft [eiser] niet gesteld over de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. De gevorderde incassokosten worden hierom afgewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
3.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
Totaal
1.034,00
Kantonrechter verklaart vonnis uitvoerbaar bij voorraad
3.8.
In haar conclusie van antwoord voert [gedaagde] aan dat zij vreest dat [eiser] haar niet kan terugbetalen, wanneer er in het hoger beroep tegen het vonnis van 29 november 2023 wordt geoordeeld dat de huurprijs alsnog hoger dan € 542,50 is. Ook heeft [gedaagde] aangegeven dat ze, in afwachting van dit hoger beroep, inteert op haar eigen vermogen en daardoor schade lijdt. De kantonrechter leest in deze stellingen een verweer tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis in deze procedure. Bij de beoordeling van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat [eiser] in beginsel belang heeft bij de door hem gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit belang moet alleen wijken voor het belang van [gedaagde] als het, in het licht van de omstandigheden van het geval, minder zwaar weegt dan het belang van [gedaagde] .
3.9.
Om te beginnen heeft [gedaagde] de stelling dat er sprake is van een restitutierisico, niet nader onderbouwd of toegelicht. Dit mocht gezien de betwisting daarvan door [eiser] wel van [gedaagde] worden verwacht. Omdat [eiser] zijn (veel te hoge) huur voorafgaand aan deze procedure bovendien telkens op tijd heeft betaald, staat het gestelde restitutierisico niet vast volgens de kantonrechter. Ook de stelling dat zij in afwachting van het hoger beroep schade lijdt omdat ze inteert op eigen vermogen, helpt [gedaagde] niet. Dat vermogen is namelijk ook gevormd door de jarenlange ontvangst van de veel te hoge huur die zij aan [eiser] berekende. Samengenomen is er daarom geen sprake van belangen die zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis en is er geen reden om de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen daartegen hoger beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 17.109,16, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 16 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.034,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.
WZ 63175

Voetnoten

1.Verhoging huurprijs door [gedaagde] .
2.Huurprijs na huurverhoging van 2,3%.
3.€ 17.789,14 – € 679,98 = € 17.109,16.